De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 266]
| |
129 Aan Jacob Batt
| |
Erasmus van Rotterdam aan zijn vriend Batt, gegroetTerwijl ik je deze brief schrijf, sta ik op het punt naar Orléans te vertrekken. Er is altijd wel een kwade geest die mijn studie wil verstoren. Ik was liever naar jou gegaan, omdat ik dan dichter bij het vaderland zou zijn, en ook omdat ik dan de gelegenheid had je te helpen bij je studie of in ieder geval je aan te moedigen. Maar ik vond ook dat er nogal wat bezwaren aan kleefden: het zou me veel moeite kosten bij jullie een behoorlijke plek te vinden om te logeren. De plek die je me aanwees bij PierreGa naar voetnoot1. vind ik wel goed, maar je weet wat daar op tegen is. Niet dat ik bang ben voor mijn zelfbeheersing of mijn reputatie, maar ik wil niet dat kwalijke geruchten op mijn vriend Pierre terugslaan. De meeste mensen, en vooral de hovelingen, hebben immers, zoals je weet, een hekel aan professoren in de letteren, en zij wrijven ons graag aan wat zij zelf misdoen. Ik overwoog ook dat sommige mensen er zich over zouden verbazen als ik zo dikwijls naar jullie ging. Tenslotte kwam daar ook jouw koelheid bij, want ik herinner mij dat je weinig enthousiast en bijna timide tegen me zei dat ik bij jou mijn toevlucht kon zoeken. En ik weet niet of de letteren je nog boeien, nu je een andere liefde hebt ontdekt, waarin vleierijen het verlangen aanmoedigen, en overvloed niet, zoals bij andere dingen, tot afkeer leidt. Je weet wat ik bedoel.Ga naar voetnoot2. Nu, ik weet heel goed dat je WillemGa naar voetnoot3. gunstiger gezind bent en er helemaal | |
[pagina 267]
| |
op uit bent hem naar de voorgrond te schuiven. Ik ben daar helemaal niet jaloers op en beken ruiterlijk dat ik daardoor nog meer bij je in de schuld sta. Maar als jij, die het fundament hebt gelegd voor mijn welzijn, me nu in de steek laat, wat doe je dan anders dan kinderen verwekken en ze te vondeling leggen? De Vrouwe heeft Willem, die naar zijn vaderland terugkeerde, een prachtig reisgeld gegeven en mij, die me van mijn vaderland verwijderde, heeft ze laten gaan zonder een stuiver. Hij haastte zich terug naar zijn drinkmakkers, ik naar mijn boeken. Je zult zeggen dat de Vrouwe rijk genoeg is om ons beiden wel te doen. Maar je kent het karakter van de hovelingen heel goed, je kent vooral de grilligheid van het vrouwenhart, maar ik zwijg verder. Hoe het ook zij, als ik toch teleurgesteld moet worden in haar beloften, vind ik het wel zo prettig als Willem ervan profiteert. En als mijn vermoedens niet juist zijn, wat ik het liefst zou willen, en jij nog dezelfde Batt bent die je altijd voor me was, zorg er dan voor dat de Vrouwe uitvoert wat zij beloofd heeft, en vooral een prebende schenkt. Denk eraan dat het ambt aan jou gegeven wordt, niet aan mij, en dat we zo een manier hebben gevonden om jou, terwijl je geen priester bent, toch die prebende te geven. Waarom ik dat zo graag wil, zal ik je zeggen. Ik verlang er hevig naar, Frankrijk zo snel mogelijk te verlaten en onder mijn broeders in Holland te leven. Ik zie in dat dit beter zal zijn voor mijn reputatie en beter voor mijn gezondheid. Want nu denken onze mensen in Holland dat ik vanwege mijn vrijheid graag hier ben en hier denken ze dat mijn landgenoten me niet missen en mij als het ware uitgestoten hebben. En eigenlijk is, naast alle andere, de voornaamste reden dat ik jou en Willem wat vaker wil zien. Wat het boekGa naar voetnoot4. betreft dat hier zojuist gedrukt is, we raken het hier niet kwijt, omdat Augustijn is gestopt met zijn lezingen en de mensen de pest ontvluchten. Maar als het niet heel snel wordt verkocht, vind ik geen uitgever voor mijn werk over de stijl,Ga naar voetnoot5. dat ik nu onder handen heb. Daarom moet je je in deze zaak met al je pogingen, al je kracht, al je vindingrijkheid inspannen, mijn Batt. Ik heb een weinig verzorgde brief aan de heer proostGa naar voetnoot6. geschreven en hem een exemplaar van mijn Adagia gestuurd en verder de Oden van Willem en een werkje dat ik vroeger heb geschreven, Over het geboortehuis van Jezus. Zodra ik hoor dat JosseGa naar voetnoot7. terug is, zal ik hem schrijven, en ook aan de abt.Ga naar voetnoot8. | |
[pagina 268]
| |
Want ik heb voor allebei een geschikt onderwerp gevonden. Ik heb een jongeman naar Engeland gestuurd om enige boeken te verkopen; het verbaast me dat hij nog niet bij jou is aangekomen op het ogenblik dat de dokter was vertrokken. Wanneer hij uit Engeland terugkeert en me - want hij is volkomen betrouwbaar - ongetwijfeld naar Orléans zal volgen, moet je via hem me zorgvuldig schrijven hoe het met mijn zaken staat en wat ik kan verwachten. Ik zal alles wat ik aan boeken schrijf, dadelijk naar jou laten brengen, zodat, als er iets met mij gebeurt, jij erop kunt toezien dat de monumenten van mijn genie niet verloren gaan. Ik zal de doctorstitelGa naar voetnoot9. halen als Mountjoy of de Vrouwe me wat geld stuurt; zo niet, dan zal ik iedere hoop op die titel opgeven en zal ik, in wat voor toestand ook, naar jullie terugkeren. Ik heb allang genoeg van Frankrijk. Vaarwel, beste Batt. Mijn gezondheid is niet zo goed als ik zou wensen. Mijn vriend Augustijn stuurt je zijn groeten. Ik heb je ook het gedicht tegen Delius gestuurd, maar het is voor de vuist weg geschreven en is niet meer dan een snelle en vluchtige lezing waard. Denk maar dat het behoort tot het geslacht van die aardbeistruiken;Ga naar voetnoot10. als je een van de vruchten geproefd hebt, is het meer dan genoeg. Ik sluit een exemplaar van de Adagia in voor je leerling Adolf. Als ik merk dat hij echt genoegen schept in de literatuur, zal ik later een werk van mezelf aan hem opdragen. En, mijn beste Batt, ik zou graag willen dat je Grieks leert, omdat ik zie dat een Latijnse opvoeding een tekort vertoont zonder deze literatuur, en ook om ons samenzijn er prettiger door te maken, als wij in alles onze studies delen. Onderwijs ook Adolf de eerste beginselen. ‘Stuur die boeken dan’, zeg je. Men kan ze hier krijgen en voor niet al te veel geld, maar mijn antwoord luidt kort en krachtig dat ik geen halve duit bezit. Daaruit kun je opmaken in wat voor slavernij ik leef en je kent me goed genoeg om te weten hoe moeilijk ik die verdraag. Maar ik hoop dat daar spoedig, hoe dan ook, een einde aan zal komen en ik vertrouw erop dat alles goed afloopt. Iets anders: ik ben blij dat de manGa naar voetnoot11. voor wie we ons, vanwege zijn dochter, hebben ingezet, is vrijgesproken. Vaarwel steeds maar weer, mijn beste Batt, of liever één keer vaarwel, en laat het werkelijk een ‘vaar wel’ zijn. Parijs [1498] |
|