De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd124 Aan Jacob Batt
| |
[pagina 252]
| |
Je vraagt mij wat nauwkeuriger te zijn over mijn bagage,Ga naar voetnoot1. maar ik, van mijn kant, vind je nogal vergeetachtig. Toen we bij elkaar waren, heb ik immers uiteengezet dat ik die bagage niet aan een schipper, maar aan de rechtsgeleerde Arnold EdwardGa naar voetnoot2. had toevertrouwd en dat deze ze mee zou geven aan de eerste schipper die geschikt was om ze te bezorgen. Iedereen in heel Londen kent zijn naam; hij woont in het huis van zijn vader, de koopman Edward, bij de brug in Londen. Het is niet van belang of je ze naar hem stuurt of naar Thomas More, die in Lincoln's InnGa naar voetnoot3. woont. Het verbaast me dat je deze Arnold niet kent, omdat ik mijn brief, die ik aan hem had geschreven, aan jou heb laten bezorgen door diezelfde welbespraakte man via wie ik je Valla heb gestuurd. Ik had hem opgedragen dat hij iets te weten moest zien te komen over die schurk; hij heeft mij niets gerapporteerd en jij schrijft me ook al niets. Ik wil die galgenbrok niet aan het kruis nagelen, maar hem doodsbenauwd de stad uit laten gooien. Augustijn beweert dat de andere boeken van Valla waar je om vraagt, al in je bezit zijn; niet dat hij ze niet wil sturen, maar kijk eerst even wat je mist, en dan zal hij je dat onmiddellijk zenden. Vergeef me dat ik het andere wat je vraagt,Ga naar voetnoot4. niet zal sturen, Jacob. Ik wou dat mijn toestand zo was, dat je me terecht om deze dienst kon vragen. Ik heb een beter excuus dan ik zou willen. Ten eerste, wat heeft het voor zin dat ik lange brieven schrijf, wanneer jij zelf daar bent en met levende stem, zoals men zegt, de zaak kan bepleiten? Wat kan ik met een uitvoerige brief bereiken, wat jij niet veel beter kunt door met ze te spreken? Zelfs als het belangrijk is dat ik die brief schrijf, dan durf ik nog niet mijn gezondheid op het spel te zetten door daar ingespannen aan te gaan zitten werken, want dat is mij verboden. Door ervaring weet ik dat het heel wat makkelijker is een ziekte te voorkomen dan, wanneer je haar eenmaal hebt opgelopen, te genezen, en ik voel haar al komen aansluipen met de bekende voortekenen. Ik maak mijn werk over de Adagia voorzover mogelijk af, in de hoop het dadelijk na PasenGa naar voetnoot5. te kunnen uitgeven. Het is geen klein werk en het kost mij eindeloos veel inspanning. Ik heb ongeveer achthonderd spreekwoordenGa naar voetnoot6. verzameld, deels in het Grieks, deels in het Latijn. Zoals het nu staat, zullen wij het werk opdragen aan je leerling Adolf. Ik ben blij dat je spoedig naar de Vrouwe gaat, vooral omdat ze het je zelf gevraagd heeft. Ik twijfel er niet aan dat zij je - althans gedeeltelijk - ook van- | |
[pagina 253]
| |
wege mij heeft geroepen, want ik heb haar de hele zaak uiteengezet in slecht Frans. Ik zal proberen me hier nog een maand op krediet staande te houden, totdat van jou wat goed nieuws wordt gebracht; zo niet, dan moet ik terugkomen en me bij je voegen. Mijn beste Batt, alsjeblieft, herneem die oude gezindheid voor me. Ik weet dat jij alles gedaan kunt krijgen, als je je maar inspant. Maar één ding vind ik niet aardig van je, namelijk dat jij nu denkt dat ik alles verzin, omdat ik je uit Engeland een keer een fantasievolle brief heb geschreven. Maar ik mag sterven als in die brief, waarvan jij meent dat ik hem helemaal verzonnen heb, iets staat wat niet waar is. Herzie daarom je mening, en geloof vooral niet dat ik, zeker niet aan jou, iets heb geschreven wat niet waar, wat niet oprecht is. Als ik klaar ben met het werk waar ik nu aan bezig ben, ben ik van plan een poging te doen om de dialoogGa naar voetnoot7. af te maken en deze hele zomer te besteden aan het schrijven van boeken. Als het enigszins kan, ga ik in de herfst naar Italië om daar de doctorsgraad te behalen. Op jou is al mijn hoop gevestigd en ik vraag je: maak dat ik wat vrijheid, wat ruimte krijg. Ik heb me helemaal toegelegd op de Griekse literatuur. Zodra ik wat geld krijg, zal ik Griekse boeken kopen, vervolgens wat kleding. Laat mij weten wie je naar Engeland wilt sturen, Adriaan of een ander. Naar mijn mening zijn er veel redenen om die kans niet te laten schieten. Zodra je een teken geeft, zal ik je een handgeschreven exemplaar toesturen, samen met een brief. Wat die Gelderse schrijverGa naar voetnoot8. van epigrammen betreft, ik vind dat die gegrepen moet worden en in de boeien geslagen; het is zonder enige twijfel een oplichter met een schaamteloos gezicht, die voor geen enkele misdaad terugdeinst. Vaarwel, mijn beste Batt, en kom me te hulp. Wanneer ik weer wat ben opgeknapt, zal ik verder niets over het hoofd zien. Parijs, 12 april [1498] |
|