118 Aan Robert Fisher
Londen, 5 december [1499]
Erasmus aan de Engelsman Robert Fisher, die in Italië verblijft, gegroet
Ik was een beetje bang je te schrijven, mijn beste Robert, niet omdat ik vreesde dat de grote scheiding in tijd en ruimte iets van jouw genegenheid voor mij had afgesleten, maar omdat je in een streek bent waar zelfs de wanden geleerder en welsprekender zijn dan bij onze landgenoten. Wat men hier mooi, gepolijst, elegant en lieflijk vindt, kan ginds alleen maar grof, plat en zouteloos lijken. Daarom wacht Engeland nu vol ongeduld op je, niet alleen als op een zeer knap rechtsgeleerde, maar ook als iemand, die even vaardig het Latijn als het Grieks hanteert. Je zou me ook allang in Italië gezien hebben, als de graaf van Mountjoy me niet had meegenomen naar Engeland, toen ik al gereed stond voor de reis. Want waarheen zou ik die vriendelijke, welwillende, charmante jongeman niet volgen? Mijn God, ik zou hem volgen tot in de onderwereld. Jij had hem uitvoerig aangeprezen en zeer levendig beschreven, maar hij overtreft dagelijks, geloof me, jouw loftuitingen en het beeld dat ik van hem had.
Maar wat vind je zo prettig in ons Engeland, vraag je? Als je me ook maar enigszins gelooft, Robert, moet je me geloven als ik je zeg dat geen oord mij tot nu toe zo goed is bevallen. Ik heb hier een zeer mild en gezond klimaat aangetroffen en zoveel beschaving en geleerdheid, niet van die versleten en alledaagse, maar die bezonken, verfijnde, oude Latijnse en Griekse, dat ik niet meer naar Italië verlang, behalve dan om het eens te zien. Wanneer ik naar mijn vriend Colet luister, meen ik Plato zelf te horen.Ga naar voetnoot1. Wie bewondert in Grocyn niet diens alomvattende wetenschap? Wat is er nauwkeuriger, diepgaander, scherpzinniger dan het oordeel van Linacre? Heeft de natuur ooit iets zachters, milders, gelukkigers voortgebracht dan het karakter van More? Maar waarom zou ik de rest van de lijst helemaal doorwerken? Het is