De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd107 Aan John Colet
| |
[pagina 207]
| |
wegfluit, maar ik heb het altijd prachtig gevonden geprezen te worden door integere mannen, die, vanwege hun eerlijkheid, niet valselijk iemand willen prijzen en, vanwege hun wijsheid, zich niet om de tuin laten leiden; die door hun geleerdheid niet makkelijk de verdenking op zich laden zich te vergissen, en door hun karakter niet vatbaar zijn voor de geringste vleierij. Maar, beste Colet, ik kraai geen victorie als jij mij lof toezwaait, maar ik heb dan, als een van nature beschroomd mens, een nog grotere hekel aan mijzelf. Want wanneer men dingen over mij zegt die ik in anderen vereer, maar in mijzelf mis, dan lijkt het me altijd dat men mij aanspoort om zo te zijn als ik behoor te zijn. Ik weet, ik weet heel goed, waar bij mij de schoen wringt. Toch verwijt ik degenen die zo aardig zijn geweest me bij jou aan te bevelen, hun dienstvaardigheid en vriendelijkheid niet en ik keur ook het gemak waarmee jij op die aanbeveling bent ingegaan, niet af. Een beschaafd mens denkt nu eenmaal welwillend over onbekenden, een opgewekt en toegankelijk mens gelooft graag in zijn vrienden. Dat je mij op grond van mijn eigen geschriften lof toezwaait schrijf ik toe aan je verlangen om mij door hoofse complimentjes op te wekken tot een goed leven of aan je onvoorstelbare bescheidenheid waardoor je meer behagen schept in het werk van anderen dan in dat van jezelf. Ik voel dan ook, zoals ik wel moet, een grote dankbaarheid, eerbied en liefde voor je, omdat je vol enthousiasme me zo snel, zo vol genegenheid en zo oprecht tegemoet treedt. Ik ben erg blij met je beoordeling, omdat die van een vriend komt, maar ik geloof niet dat het op waarheid berust. Niet dat ik je niet tot oordelen in staat acht, want je bent een man van buitengewone wijsheid, of denk dat je veinst, want ik ken de oprechtheid van je hart. Nee, ik denk dat je enerzijds, meegesleept door je genegenheid, te veel vertrouwen hebt gesteld in de mensen die een goed woordje voor mij deden en anderzijds zo oprecht en bescheiden bent dat je maar al te graag geloof hecht aan de lof die men anderen toezwaait. Toch moet jouw vergissing, mijn beste Colet, voor mij heel prettig zijn, omdat deze komt van iemand wiens menselijke, gemakkelijke en oprechte manier van optreden, vrij van iedere afgunst, me altijd uitzonderlijk aangenaam was. Ik heb liever dat je je zo in mij vergist, dan dat je je nooit zou vergissen. Om echter te voorkomen dat je later klaagt dat jou, door valse lof, onbekende koopwaar is opgedrongen, en te zorgen dat je een bewuste keuze maakt alvorens je vriendschap te schenken, wil ik mezelf beschrijven. Uiteindelijk ken ik mezelf beter dan anderen. Je hebt een man voor je van gering, of liever geen fortuin, wars van ambitie, zeer snel geneigd lief te hebben, niet erg bekwaam in de letteren, maar een hartstochtelijk bewonderaar daarvan, vol respect voor de deugdzaamheid van anderen zonder die zelf te bezitten. | |
[pagina 208]
| |
Hij laat iedereen graag voorgaan in geleerdheid, niemand in trouw. Hij is eenvoudig, open, vrij en niet in staat te veinzen. Hij is kleinmoedig van geest, maar oprecht, karig met woorden, kortom, iemand van wie je, buiten zijn genegenheid, niets moet verwachten,. Als jij zo'n man je vriendschap kunt schenken, Colet, als jij meent dat hij jouw vriendschap verdient, schaar dan Erasmus onder je bezit en bedenk dat niemand jou zo is toegewijd als hij. Jouw Engeland is mij zeer aangenaam om vele redenen, maar vooral toch omdat het zoveel te bieden heeft dat mij het leven meer dan al het andere veraangenaamt, namelijk mensen die doorkneed zijn in de schone letteren, onder wie jij buiten kijf - en niemand protesteert - verreweg de eerste plaats inneemt. Want je geleerdheid moet wel ieders bewondering wekken, zelfs als die niet werd geschraagd door je morele kwaliteiten, terwijl de onberispelijkheid van je leven ieders liefde, respect en eerbied moet winnen, zelfs als die niet door je geleerdheid werd aanbevolen. Moet ik nog zeggen, mijn beste Colet, hoezeer jouw rustige, bedachtzame, ongekunstelde stijl, als een heldere bron opwellend uit een zeer rijk gemoed, die open, eenvoudige, bescheiden stijl, die zichzelf altijd gelijk blijft, en nooit ruw, verwrongen of verward is, mij heeft getroffen en verrukt, zodat ik waarlijk denk het beeld van jouw ziel in je geschriften te hebben herkend? Je zegt wat je wilt, je wilt wat je zegt. De woorden wellen op uit je hart, niet uit je keel; zij volgen de gedachte en dicteren die niet. Kortom, je spreekt met een gelukkige en vlotte spontaniteit over alles, waarover een ander zich slechts na veel studie amper kan uitdrukken. Maar ik zal me beperken in mijn lof om niet je pas verworven welwillendheid te verspelen. Ik weet dat juist zij die de meeste lof verdienen, er een hekel aan hebben geprezen te worden. Vaarwel. Oxford [1498] |
|