De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdJohn Colet aan Erasmus, gegroetMijn vriend Brumus,Ga naar voetnoot1. Erasmus, beveelt jou in zijn brief ten zeerste aan. Voordien hadden je naam en sommige van je geschriften je al bij mij aanbevolen. Toen ik in Parijs was, lag de naam Erasmus op de tong van vele geleerden. En toen ik je brief aan Gaguin las, waarin je je bewondering uitspreekt voor diens schitterende werk op het gebied van de Franse geschiedschrijving, | |
[pagina 206]
| |
zag ik in mijn geest als het ware het beeld, de contouren van een een perfect mens met een groot literair vermogen en een uitgebreide kennis. Wat jou echter het meest bij mij aanbeveelt, is de opmerking van de eerwaarde vader bij wie jij verblijft, de prior van het huis en van de kerk van Jezus Christus.Ga naar voetnoot2. Hij zei me gisteren dat jij naar zijn mening een uitstekend mens bent, begiftigd met een buitengewone goedheid. Je literaire vorming, je kennis van zaken, je oprechte goedheid, al die goede eigenschappen, waar ik naar streef, maar waar ik me niet op kan beroemen, maken dat ik jou, Erasmus, zeer hoog acht en dat ook altijd zal blijven doen. Als ik je ontmoet, zal ik voor mezelf doen wat anderen gedaan hebben voor jou, toen je nog niet hier was: ik zal mezelf aan jou en je wijsheid aanbevelen, aan jou, die anderen mij onverdiend hebben aanbevolen. De mindere moet immers bij de meerdere worden aanbevolen en een minder groot geleerde bij iemand die geleerder is. Maar als ik, in al mijn geringheid, iets voor je kan doen of je leven op een of andere manier kan veraangenamen, dan zal dat even snel en onbekrompen gebeuren als jouw voortreffelijkheid vereist. Ik ben erg blij dat een zo uitmuntend mens naar Engeland is gekomen. Ik hoop dat je een aangenaam verblijf zult hebben in ons land, waarvoor jij, door je grote geleerdheid, van groot nut kunt zijn. Ik ben en zal altijd voor jou zijn wat ik voor een zo goed en geleerd man moet zijn. Vaarwel, vanuit mijn kamer in Oxford. 1497. |
|