vinden het ongepast, ja zelfs beschamend dat een edelman geletterd is en, nog erger, dat geletterden hem prijzen. Alsof men ze in belangrijkheid, wijsheid of roemrijke daden zou kunnen vergelijken met Alexander, met Caesar, of met iemand anders van de oude helden. Zij vinden het onnozel dat dichters hen prijzen, omdat zij niets prijzenswaardigs doen; niettemin omringen zij zich wel met vleiers als Gnatho. Zij weten, als zij al iets weten, dat deze mensen hen uitlachen, en als zij dit niet weten, zijn zij uiterst dom. Wat mij betreft, ik vind ze dommer dan Midas, die met zijn ezelsoren te schande gemaakt werd, niet omdat hij de dichtkunst gering achtte, maar omdat hij het boerse lied stelde boven het geleerde. Het ontbrak Midas niet zozeer aan moed als aan inzicht; onze vorsten ontbreekt het echter aan beide. Toen ik begreep dat uw voorname geest een sterke afkeer heeft van dergelijke domheden, doorluchtige hertog, en toen ik de inspanningen zag die u zich van jongs af aan getroostte om de gelijke te worden van de mannen, niet van uw tijd, maar van de Oudheid, was ik niet meer bang om deze lofrede, wat zij ook waard mag zijn, aan u op te dragen. Zo zij geen recht doet aan uwe Hoogheid - en dat doet zij niet - moet u bedenken dat de grote koning Artaxerxes het water dat een boer met beide handen had opgeschept en hem in het voorbijrijden aanbood, opgewekt lachend aanvaardde. En een andere koning, met dezelfde naam, naar ik meen, bracht voor een appel, hem aangereikt door een armelijk mannetje, evenveel dank als voor een schitterend geschenk, in de mening dat het niet minder koninklijk was het geringe graag te aanvaarden dan het rijke groots uit te delen. Inderdaad, ook de goden, die de geschenken van de stervelingen niet nodig hebben, stellen zoveel genoegen in dergelijke gaven dat zij het offer der rijken verachten, en behagen scheppen in de kruimels en de wierook van de arme boer. Zij meten onze gaven meer af naar onze gezindheid dan naar de prijs.
Ondertussen draag ik voorlopig deze schertsgeschenkjes op aan uw jeugd. Als uw grootheid, toegenomen met de jaren, overvloediger materiaal zal verschaffen voor gedichten, zal ik belangrijker werken aan u wijden. Ik zou u graag aansporen die grootheid na te streven, als u zelf al niet uit eigen wil en met alle riemen en zeilen - zoals men zegt - daarheen op weg was, en als u niet Skelton bij u had, het enige lichtend sieraad van de Britse letteren, die uw studies niet alleen kan aanmoedigen, maar ook tot volmaaktheid kan brengen. Vaarwel en beschijn de schone letteren met uw luister, bescherm ze met uw gezag, begunstig ze met uw vrijgevigheid.