De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd91 Aan Jacob Batt
| |
[pagina 191]
| |
lang te genieten. Dat zal ongetwijfeld zo zijn als je - wat je al doet - haar genegenheid voor jou met wederdiensten beantwoordt. Ik ben ongedeerd in Antwerpen aangekomen. Augustijn is met zijn gezelschap vooruitgegaan naar Parijs; hij heeft beloofd daar enige dagen op mij te wachten.Ga naar voetnoot2. Daarom meen ik me te moeten haasten, zodat ik niet de kans mis te profiteren van een veilig reisgezelschap. Ik wil je verder nergens toe aansporen, want ik weet dat je je uitslooft voor mijn belangen en de welwillendheid van de edelmoedige Vrouwe is zo groot, dat het schaamrood me naar de kaken stijgt als ik bedenk dat ik voor haar, die mij met vriendelijkheid heeft overladen, nog niets gedaan heb. Maar ik zal erover blijven piekeren hoe ik duidelijk kan maken dat haar weldaden voor mij niet voor niets zijn geweest. Ik zal zo snel mogelijk als de goden me toestaan naar jullie terugkeren. Ik bid dat ik jullie allemaal veilig en gezond zal aantreffen en vooral haar, van wie ons beider toekomst en welzijn afhangt. Verbaas je niet over het onrustige handschrift; ik schrijf dit op een schip, dat al het anker licht, met aan alle kanten groot gekraak en schreeuwende mensen. Vaarwel. Ik bid dat het de zoon des huizes, die jongen met zijn vriendelijke aard, samen met zijn zuster, die zo op haar broer en moeder gelijkt, goed moge gaan. Groet alle bekenden stuk voor stuk uit mijn naam. Antwerpen, 12 februari 1498 |
|