De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
Erasmus aan de geleerde kanunnik Cornelis, gegroetHeeft Frankrijk je zo trots naar huis gestuurd, dat je je neus ophaalt voor je gewonere vrienden? Je schrijft aan hoge heren, maar niet aan Erasmus. Waaraan heb ik dat verdiend? Maar je hebt een aanvaardbaar en misschien wel geldig excuus. ‘Ik kon niet weten’, zeg je, ‘dat jij in Frankrijk zat, want in die tijd was je vast van plan naar ItaliëGa naar voetnoot1. te gaan en bereidde je je voor op de reis.’ Maar vooruit, ik verwijt je niets, ik aanvaard de reden, als je het verzuim maar goedmaakt met een heel lange brief. Ik heb je niets nieuws te melden. Dat ik zeer op je gesteld ben, weet je allang. Ik vraag me af hoe het met Bost gaat, want ik heb al een hele tijd niets meer van hem gehoord. Men praat hier wat besmuikt over mijn terugkeer. Vertel me alles over je reis en over de toestand waarin je zaken verkeren. Als je denkt dat ik hier iets voor je kan doen door mijn werk, zorg of inzet, dan heb je het volste recht dat zonder enige schroom te vragen. Onze langdurige en nauwe vriendschap verbiedt het, dunkt mij, mijn positie bij je aan te bevelen. Blijf er bij mijn en evengoed jouw vriend Willem op aandringen iets te presteren wat zijn talent waardig is. Over mijn zaken kan ik niets voor zeker melden, aangezien alles nog in de lucht hangt. Tot nu toe ben ik gezond en houd ik erg veel van je. Bejegen mijn dierbare PieterGa naar voetnoot2. zo liefdevol mogelijk, zoals je al doet. Als ik je vraag Harpocrates na te volgenGa naar voetnoot3. in datgene wat ik je, gezien onze vriendschap, heb toevertrouwd, lijkt het misschien alsof ik jouw betrouwbaarheid en je gevoelens voor mij in twijfel trek. Er zijn hier inderdaad mensen die je van iets - ik weet niet wat - betichten, als zou je mijn waardigheid, in mijn afwezigheid, met te weinig loyaliteit hebben beschermd. Maar mijn achting voor jouw oprechtheid is zo diep geworteld, dat ik eerder aan mijzelf dan aan jou zou twijfelen. Ik zou willen dat je ervan overtuigd blijft dat Erasmus je zeer genegen is en, zolang hij leeft, altijd zal blijven. Vaarwel. Parijs. In het jaar 1497 |
|