77 Aan Nicolaas Werner
Brussel [9 juli? 1498]
Erasmus van Rotterdam aan pater Nicolaas Werner, gegroet
Ik ben weer in goede gezondheid en heb mijn krachten teruggekregen. Ik breng, zeer tegen mijn wil, enige dagen in Brussel door. Tot nu toe heb ik noch een reisgezelschap, noch een wagen gevonden. Ik heb bijna tien dagen bij de bisschop, de overige bij zijn vicarisGa naar voetnoot1. doorgebracht. De bisschop is met een afvaardiging naar Engeland vertrokken, in naam van de vorst, maar waar het over gaat, is strikt geheim. Ik vermoed dat de bisschop ook zijn eigen belangen, naast die van zijn vorst, goed in het oog houdt, om met behulp van de Engelsen het kardinalaat in de wacht te slepen. Bij de koning van Engeland is hij zeer gezien,Ga naar voetnoot2. en hij staat ook op zeer goede voet met de Engelse kardinaal,Ga naar voetnoot3. van wie hij onlangs een prachtig gewaad ten geschenke heeft gekregen, samen met een brief waarin deze hem warm aanbeveelt bij de paus en het college van kardinalen. Hoe het ook zij, de afvaardiging heeft mijn beurs niet weinig schade berokkend, omdat de bisschop het nu buitengewoon druk heeft, en omdat hij zelf niet minder zorgen heeft dan ik om zijn reisgeld bij elkaar te krijgen. Deze voorname heer wordt naar een rijk en zeer prachtlievend volk gestuurd, terwijl de vorst hem slechts zeshonderd florijnen meegeeft. De geschenkenGa naar voetnoot4. die men aan de ambassadeurs pleegt te geven, zijn nog op komst, niet in de hand.
Op 1 juli is een prachtig en mystiek geschenk aan onze vorst aangeboden door de paus, een gouden roos, schitterend, zowel door het materiaal als door de bewerking.
Ik beveel mijn persoon en mijn lot met de grootste genegenheid aan in uw gebeden. Ik vraag uwe eerwaarde zich niet ongerust te maken; de goden zullen mij bijstaan, hoop ik, en mijn schip naar de gewenste haven voeren. En ook als ik de zeilen vol in de wind hang, wijk ik toch niet af van de koers. Moge de onsterfelijke God u beschermen.
Uit Brussel [13 september]