De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd58 Aan Thomas Grey
| |
Erasmus aan Thomas Grey, gegroet. Geschreven als jongemanIk had je allang een brief willen sturen, mijn edele jongeman, dierbaarste van alle mensen op aarde, want ook al keek het lot met ongenoegen neer op de mogelijkheid dat je mijn boezemvriend werd genoemd, toch heeft de fortuin me nooit beroofd - en zal dat ook nooit doen - van mijn liefde voor jou. Ik herhaal, ik had je allang willen schrijven, omdat ik dat hevig verlangde te doen vanwege de vriendschap die ik voor je voel en ik wist dat jij het van mij verwachtte, gezien jouw nog grotere genegenheid voor mij. Maar ik vreesde de nog pijnlijke wond, die ik pas had opgelopen, weer open te rijten. Die wond duldt geen enkele behandeling, zodat ik haar ook nu nog voel bloeden bij deze lichte herinnering. Zie, ook nu doet dat begrijpelijke verdriet me in tranen uitbarsten, terwijl ik net hoopte dat de wond al was geheeld. Geen laster is ondraaglijker dan die welke je als dank krijgt voor je weldaden! Kon ik maar zoveel uit de rivier LetheGa naar voetnoot1. drinken dat die oude kerel met al zijn ondankbaarheid voor mijn diensten uit mijn geest zou verdwijnen. Elke keer als ik aan hem denk, voel ik mij niet alleen woedend worden, maar verbaas ik | |
[pagina 134]
| |
me er steeds weer over dat zoveel gif, afgunst, verraad, slechtheid in het gemoed van de mens kunnen huizen. Zowaar God mij liefheeft, wanneer ik de slechtheid van deze misdadiger beschouw, lijkt het wel of de dichters, die anders zo scherp en welsprekend zijn in het beschrijven van de menselijke hartstochten, een gif van dergelijk venijn nooit hebben gekend of het niet in woorden hebben kunnen vangen. Hebben zij ooit een zo ploertige souteneur, een zo opgeblazen krijgsman, een zo kleingeestige grijsaard, kortom een zo jaloers, verbitterd, ondankbaar monster durven uitbeelden als deze valse oude man, die zichzelf een heilige vindt en de prachtigste namen geeft aan zijn slechtste eigenschappen? Je zult wel zeggen dat ik niet zo verdrietig moet zijn. Mijn dierbare Thomas, eigenlijk ben ik nog erg lankmoedig in deze afschuwelijke zaak. Juist de ellende die je onverwacht treft, veroorzaakt zoveel pijn. Hoe had ik, na al mijn vriendelijkheid, hulpvaardigheid, trouwhartigheid en bijna broederlijke genegenheid, ooit die enorme belediging kunnen voorzien van een achtenswaardig man naar het lijkt, een edelman zoals hij verkondigt, een godsdienstig man zoals hij zich inbeeldt? Ik heb altijd gedacht dat het toppunt van ondankbaarheid was, een vriendendienst niet met een wederdienst te vergelden. Ik had ook gelezen dat het veiliger is sommige mensen te kwetsen dan aan je te verplichten. Ik geloofde niet - totdat ik door ervaring wijs geworden was - dat het veel gevaarlijker is slechte mensen goed te doen dan goede mensen kwaad. Want toen die ondankbare schurk merkte dat ik meer voor hem gedaan had dan hij ooit met dank kon vergelden, nam hij afscheid van de letteren, die hij op allerbelabberdste wijze had mishandeld, en was hij er alleen nog maar op bedacht om mij, door zijn goddeloze kuiperijen, in het verderf te storten. Toen hij de hoop verloor dat te kunnen bereiken door zijn werk - want dat had hij al eens tevergeefs getracht - probeerde hij me met zijn tong, gedrenkt in Tartaars gif, te vernietigen, en heeft hij mij vernietigd voorzover hij dat kon. Dat ik nog leef, dat ik het goed maak, heb ik te danken aan de letteren, die mij hebben geleerd voor geen storm van het lot te wijken. Deze man, geboren tot misdaad, kan het niet verkroppen dat hij mij maar weinig schade heeft berokkend. Het is hem nog te weinig dat hij als een razende in mijn bijzijn getierd heeft, dat hij mij van mijn stuk heeft gebracht. Terwijl ik vlucht, achtervolgt hij me nog vanuit de verte met zijn gif en in zijn haat voor mij gaat hij tekeer tegen jou, het dierbaarste deel van mijn ziel. Hij gaat tekeer, zeg ik, met het enige wapen dat almachtig is onder de stervelingen, namelijk laster. O slangenkwaad, schadelijker dan welke akoniet ook, dan welk schuim van Cerberus ook. Dat een dergelijk monster nog de zuivere zon aanschouwt, de lucht inademt, wat zeg ik, de lucht vergiftigt waarvan wij leven, dat onze gemeenschappelijke aarde nog deze enorme schande draagt! De | |
[pagina 135]
| |
dichters hebben met al hun talenten geen rampspoed kunnen bedenken, zo angstaanjagend, pestverwekkend, vervloekt dat het niet met gemak door dit monster wordt overtroffen. Want welke Cerberus, welke sfinx, welke chimaera, welke Tisiphone, welk gedrocht kan men vergelijken met dit stuk ellende, dat het land van de Goten onlangs voor ons heeft uitgespuwd? Welke schorpioen, welke slang, welke basiliek heeft een dodelijker gif? Hun gif is bijna nooit schadelijk, tenzij men de dieren stoort. Leeuwen zijn dankbaar wanneer men ze helpt. Vriendendiensten stemmen zelfs draken mild. Maar de omvang van wat ik voor hem heb gedaan, maakt deze oude man razend. Ziedaar zijn giftige karakter. Om je nu ook te laten begrijpen wat een echt monster is; kijk eens een beetje beter naar dat barse gezicht en die hele lichaamshouding. Lijkt het dan niet dat je als het ware het prototype ziet van alle misdaden? We mogen hier de voorzienigheid van de natuur prijzen, die deze mismaakte geest opsloot in een lichaam dat daarbij paste. Onder de borstelige wenkbrauwen verbergen zich schele ogen die je nooit aankijken. Een voorhoofd van steen. Geen spoortje schaamrood op de wangen. De neusgaten, vol ruige borstelharen, stinken naar poliepen. De wangen hangen, de lippen zijn loodkleurig. Hij heeft zo weinig zelfcontrole dat zijn stem niet normaal spreekt, maar naar buiten breekt; je zou zweren dat hij blaft als hij spreekt. Zijn nek is verdraaid, zijn benen staan krom. Kortom, er is niets waarop de natuur niet, als met een brandmerk, haar stempel heeft gedrukt. Zo brandmerken wij misdadigers en boosdoeners, hangen wij een bel aan honden die bijten, binden wij hooi op de kop van het dolle rund. En dan te bedenken dat ik mijn literaire werkzaamheden met dit monster heb gedeeld en zoveel tijd, zoveel talent, zoveel arbeid aan hem heb verdaan! Ik zou me minder ellendig voelen als dat gewoon verloren was gegaan, want ik zie nu in dat ik de tanden van de draak heb gezaaid, waaruit nieuwe draken groeien die uit zijn op mijn ondergang. Erger dan je weldaden te verspillen is het, een bittere vijand te kweken door als een vriend te handelen. Want toen de tiran gebruik had gemaakt van mijn hulp waarvoor hij me niet ten volle kon en wilde bedanken, bedacht de man, vindingrijk in het kwaad, een nieuwe manier om niet alleen mij, aan wie hij geen verplichtingen wil hebben, maar ook jou, die die vijftigjarige puber benijdt om zijn jeugd, te ruïneren. Is dat zijn edelmoedigheid, waarop hij zich pleegt te beroemen tot iedereen er misselijk van wordt? Is dat een voorbeeld van een geslacht waarop hij zich zo vaak beroemt? Is dit, vraag ik, de geest een zo hoge afkomst waardig? Wie zou geloven dat hij zelfs maar door mensenbloed is voortgebracht? Wie zou niet eerder denken dat de beschrijving van Vergilius op hem van toepassing is: ‘De ruige rotsenharde Kaukasus was jouw verwekker/een Hircaanse tijgerin je voedster.’Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 136]
| |
En dan durft deze man, de onbeschaamdste aller stervelingen, openlijk te zeggen dat hij zich voor jou, en nog meer voor mij, heeft uitgesloofd, en ons beiden van ondankbaarheid te beschuldigen. De vele getuigen van mijn behulpzaamheid, zijn eigen kennis van al het onrecht dat hij mij heeft aangedaan, raken zijn geweten niet. Na al zijn misdragingen heeft hij nog de brutaliteit zich onder de mensen te begeven, terwijl hij heel wat decenter had gehandeld door zich, als Timon,Ga naar voetnoot3. terug te trekken uit de gemeenschap der mensen en te verhuizen naar de verste gebieden om daar als een wild dier te leven onder wilde dieren. Maar laat ik mijn begrijpelijke verdriet wat beteugelen. Bij al deze bittere smaad vind ik immers troost in de gedachte dat de man niet ongestraft zal blijven. Integendeel, hij is nu al begonnen voor zijn beledigingen jegens mij te boeten, en zwaardere straffen zullen nog volgen. ‘Wat voor straffen?’, zeg je, ‘want hij vindt zichzelf nog steeds geweldig.’ Laat dat zo zijn. Maar vind je ook niet dat het al een voldoende straf is dat hij zo vreselijk dom en kwaadaardig is, eigenschappen die hem ieder op zichzelf al heel ellendig maken? Is er een zwaardere kwelling te bedenken dan jaloezie? Jaloersheid is haar eigen beul en, zoals de dichter zegt, haar eigen straf. Zo heeft de grote epigrammenschrijver in schrandere en geestige bewoordingen over een jaloerse schurk - zo iemand, denk ik, als onze oude - de grootst mogelijke vloek afgesmeekt - zijn eigen jaloersheid: ‘Benijd maar iedereen, jaloerse kerel, niemand zal jou ooit benijden.’Ga naar voetnoot4. Ikzelf heb nog nooit voor iemand zoveel haat gevoeld dat ik hem zoveel kwaad zou toewensen, hoewel deze man het zeker zou verdienen, of nog erger. Dat zou allang gebeurd zijn, als PlautusGa naar voetnoot5. gelijk had toen hij schreef dat de mensen krijgen wat ze verdienen. Want op wie is die oude niet rampzalig jaloers? Omdat je je vol ijver toelegde op de letteren - waar hij je eigenlijk mee had moeten gelukwensen - werd hij zo jaloers dat hij plotseling dodelijk ziek werd. Je zou eerder medelijden voor hem voelen dan afkeer, als zijn voortdurende kwaadaardigheid ook maar enig medelijden zou verdienen. En dan nog een andere straf, waaraan geen schuldige zich ooit heeft kunnen onttrekken. Welke furies, denk je, gaan niet tekeer in een hart dat zich bewust is van zovele misdaden? Hoor je de zweepslagen niet suizen, zie je de fakkels niet dreigen, de prikkels die daar worden toegebracht? ‘Deze mensen krijgen | |
[pagina 137]
| |
een grote straf, zwaarder dan Rhadamantus of de strenge Caedicius kende.’Ga naar voetnoot6. Door een zeer wijze schrijver is terecht opgemerkt dat geen schuldige ooit zal worden vrijgesproken door zijn eigen geweten. De dichters hebben met veel vernuft de eeuwige folteringen bedacht zoals die zich in de hel voltrekken. Daarom, als wraak al een hevig verdriet zou kunnen genezen, dan moest ik nu al geen enkele pijn meer voelen. Maar het is eervoller en edelmoediger, denk ik, je te wreken door de belediging dood te zwijgen. Want de straf volgt altijd vanzelf de schuldigen. Ik zou echter liegen, als ik zou zeggen dat de smaad me niets doet. Wel stel ik vast dat deze belediging - en die kon niet erger zijn - mij minder raakt dan jouw lot mijn medelijden opwekt. Voor mij is alles tenslotte goed afgelopen, want ik ben ontsnapt aan al dat venijn. Maar toch heb ik, helaas, niet helemaal kunnen ontkomen, aangezien ik jou, het beste deel van mezelf, heb achtergelaten. Te denken, mijn dierbare Thomas, dat jij met je edele inborst, met je bescheiden en vriendelijke aard, met je veelbelovende karakter onderworpen bent aan die wilde beesten en dat jouw verstand, geschapen voor de letteren, voor de deugd, voor grote dingen, verstikt wordt door de afgunst van een oude dwaas! Jij, de voortreffelijkste, krijgt te maken met de slechtste, een talentvolle jongeman met een domme, oude man, de vriendelijkste met de kwaadaardigste, de beschaafde met de botste en, volgens het oude spreekwoord, ‘houd je een wolf bij zijn oren.’Ga naar voetnoot7. O oneerlijk lot, o vijandig gesternte, o slecht geluimde goden! O jongeman van grote verwachtingen, welke sibille, welke furie heeft je edele karakter beschadigd? Of moet ik geloven dat de natuur zelf jaloers is geworden op haar eigen gaven? De natuur die, door jou te vormen, al haar rijkdommen schijnt te hebben uitgeput, zodat niets in dat volmaakte werk zou ontbreken. Zij heeft een rijke geest ingeplant in een schoon lichaam. Zij heeft er de gratie van een bevallig karakter aan toegevoegd. Zij heeft in jou adel, rijkdom en talent verenigd. Kortom, zij heeft een van degenen voortgebracht die men van oudsher godenzonen placht te noemen. En nu, beklagenswaardige jongeling, welke slechte demon, welk lot heeft jou in deze afgrond gestort? Zal deze ranzige grijsaard de schitterende bloem van je genie doen verwelken? Zal de hoop van die vruchtbare grond verloren gaan, zal de belofte van een zo rijke ader worden afgekapt? Is er iets monsterlijkers te noemen of te bedenken dan de jaloezie van oude mannen? Nadat zij hun leven hebben vergooid in bordelen, waar ze ook thuishoren, koesteren zij een kwaadaardige afgunst jegens jou om je jeugd, om je rijkere talent, om de welbestede tijd, want die heeft je eerder gebracht tot de beste literatuur. Zij zijn jaloers dat het hete bloed nog door je aderen stroomt,Ga naar voetnoot8. terwijl | |
[pagina 138]
| |
zij zelf niets dan lood in hun borst dragen. En juist zij die jou, toen je wat langzamer ging, hadden moeten aansporen, proberen je nu, nu je voorloopt, tegen te houden. En omdat zij je niet kunnen volgen, proberen zij je voor te zijn. Maar ach, waarheen sleurt die hevige kwelling mij mee? Ik doe je nu echt op velerlei manieren onrecht aan, mijn dierbare Thomas, door jouw ellende zonder noodzaak aan te wakkeren met mijn geweeklaag, terwijl ik deze zou moeten verzachten door je troost te schenken. Ik heb nu wel genoeg aan het verdriet geofferd en zal de rest van mijn aandacht wijden aan redelijk nadenken. Lieve Thomas, ik had jou, en jou alleen uitgekozen onder vele anderen om een volmaakt werk van mijn kunst in jou na te laten, en het leek me dat ik het beste materiaal daarvoor al had verworven. Maar heeft de fortuin het nu op mij gemunt of op jou? Zij heeft misschien mij willen treffen, maar jou het meest geschaad. Niettemin zal ik het werk dat zij mij uit de handen heeft gerukt, ook tegen haar zin in, waar mogelijk voortzetten. Want ook al betekent onze scheiding een verlies, we kunnen dit eenvoudig goedmaken door dikwijls te schrijven. Zorg jij er alleen voor dat je met goede moed doorgaat, jezelf aanmoedigt, jezelf tot leraar bent. Nu je brief, die mij evenveel vreugde heeft gegeven als mijn genegenheid voor jou groot was, is, en altijd zal zijn. Ik heb genoegen beleefd aan je eerlijke, onopgesmukte taal. Ik heb de mannelijke kracht van je gedachten zozeer gewaardeerd dat ik er bijna aan ging twijfelen of je dat allemaal op eigen kracht had gedaan of dat men je hulptroepen had geleverd. Je schrijft dat mijn afwezigheid je zwaar valt, maar dat is niet iets, mijn jongen, om droevig over te zijn. Want als je mijn lot beklaagt uit liefde voor mij, dan klaag je zonder reden. Ik zelf voel me alsof ik nu eindelijk uit de hel ben weergekeerd, en vind het alleen heel erg dat ik mijn dierbare PeirithoüsGa naar voetnoot9. niet heb kunnen meenemen. Daarom, als je mijn genegenheid met dezelfde gevoelens beantwoordt, moet je je Erasmus gelukwensen, omdat hij dan toch eindelijk die stalen keten heeft verbroken. En ik zie niet in waarom je je zoveel zorgen moet maken. Want ook al vind je het zo vervelend dat je geen les meer van me krijgt, op zichzelf was het niet ongunstig om van leraar te veranderen.Ga naar voetnoot10. Je hebt een energieke in plaats van een vermoeide leraar gekregen, een man met een werklust die ik niet meer kan opbrengen, en misschien wel een man die geleerder is; maar ik geloof niet dat hij meer aan jou gehecht is dan ik. En zelfs als hij niet al te geweldig is, dan is mijn vertrek een niet al te groot nadeel. Ook toen ik nog bij je was, kon je immers amper profiteren van mijn aanwezigheid en was je bijna beroofd van mijn diensten. Had ik je ook maar iets van | |
[pagina 139]
| |
enige waarde kunnen bijbrengen, terwijl die ezel aan zijn lierGa naar voetnoot11. voortdurend bij mij zat? Kortom, als men ons al kwaad heeft gedaan, dan kunnen we dat niet alleen verhelpen, maar zelfs daarboven uit komen door elkaar veel brieven te schrijven. Pas jij alleen op dat je jezelf niet ontrouw wordt en me zo mist dat je minder gemotiveerd bent om te studeren. Ik herinner me dat je wel eens zei dat je de letteren uit je geest zou bannen op het ogenblik dat ik je huis zou verlaten. Ik wil dat jij, mijn beste Thomas, je voor deze ene keer niet aan je woord houdt. Denk vooral niet dat je aan dit woord gebonden bent, omdat je je schaamt daarvan terug te komen ter wille van mij. Ik verklaar je hierbij vrij van elke verplichting en als je al gezondigd hebt, dan neem ik de schuld gaarne op me. Vergeet de belediging, trek je niets aan van de oude man en wis mij ook, als je dat wilt, uit je geheugen; denk nergens anders aan dan aan de letteren. Laat haat of liefde niet zoveel invloed op je hebben, dat je de dingen waaraan je zo goed bent begonnen, wilt opgeven. Je kunt de taal en de geest van de oude haten zoveel als je wilt, maar volg hem niet na. Stel jezelf aan jezelf ten voorbeeld. Zorg ervoor te doen wat je verplicht bent aan je geslacht, je karakter en je verstand. Je leraar is een even uitmuntende man als die oude kerel waardeloos is; houd hem in ere. Maak geen ruzie met Robert,Ga naar voetnoot12. want ik wil zijn vriendschap niet missen. Als je geen uiting geeft aan je haat jegens die oude kerel, zal men je voor een bescheiden en geduldig mens houden; maar als je ooit van een dergelijk monster kunt houden, dan ben je de lichtzinnigste van alle mensen. Want als je dat oprecht doet, ben je vreselijk dom; als je het doet om hem te vleien, ben je een schandalige hielenlikker. Het is even onwijs om aardig te zijn voor een vijand als het slecht is een vriend te verwaarlozen. Vaarwel. Parijs, 1497. |
|