De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd55 Aan Christian Northoff
| |
[pagina 129]
| |
voor toneelstuk verzin je daar nu voor me?’, zul je zeggen. Luister, Christian, ik zal het je vertellen. Wij waren vandaag toeschouwers van een hevig gevecht tussen onze hospitaGa naar voetnoot2. en haar meid. De trompet had al lang geschald voor de aanvang van de strijd, de ergste verwensingen vlogen heen en weer. Uiteindelijk gingen ze uiteen, zonder dat de strijd beslist was; geen van beiden had gezegevierd. Dit gebeurde allemaal in de tuin en wij keken zwijgend, maar geamuseerd, toe vanuit de eetkamer. Maar nu de ontknoping! Na het gevecht kwam het meisje in mijn slaapkamer om het bed op te maken. We raakten aan de praat en ik prees haar moed, omdat zij in stemvolume en scheldwoorden niet had ondergedaan voor haar mevrouw; overigens, zei ik, had ik gehoopt, dat zij met haar handen even flink was geweest als met haar tong. Want haar meesteres, een sterk manwijf - ze had wel een atlete kunnen zijn - had herhaaldelijk met haar vuisten op het hoofd van het veel kleinere meisje gebeukt. ‘Heb je dan geen nagels’, zei ik, ‘dat je dat zomaar verdraagt?’ Lachend antwoordde zij dat het haar niet aan moed ontbrak, maar wel aan krachten. ‘Denk je’, zei ik, ‘dat de afloop van een oorlog alleen afhangt van lichaamskracht? Beleid heeft overal de overhand.’ Toen ze vroeg wat ik haar dan aanraadde, zei ik: ‘Wanneer zij je weer aanvalt, trek je haar dadelijk haar pruik af - want de vrouwen van Parijs sieren zich buitengewoon graag met zwarte pruiken - en als je dat gedaan hebt, vlieg je haar in de haren.’ Ik meende dat wat ik voor de grap zei, ook als grap zou worden beschouwd. Welnu, juist tegen etenstijd kwam er een kostganger buiten adem aangesneld, een heraut van koning Karel, bijgenaamd ‘De knappe jongen’. ‘Heren’, zei hij, ‘kom vlug kijken wat voor een bloedig schouwspel er gaande is.’ Wij snelden toe en vonden de hospita en het meisje op de grond liggen worstelen. Met moeite konden we ze uit elkaar krijgen. Hoe bloedig het gevecht geweest was, was duidelijk te zien. Verspreid over de grond lagen hier de pruik, daar een rode hoofddoek. En overal lagen plukken haar, zó verschrikkelijk was de slachting geweest. Aan tafel vertelde de hospita ons zeer verontwaardigd hoe dapper het meisje zich geweerd had. ‘Toen ik haar wilde straffen’, zei zij - zij bedoelde haar met haar vuisten bewerken - ‘rukte zij dadelijk mijn pruik af.’ Ik zag dat ik mijn lied niet voor dovemansoren gezongen had. ‘Toen die heks die had afgetrokken’, vervolgde zij, ‘duwde ze hem in mijn ogen.’ Dit had ik haar niet aangeraden. ‘En kijk eens’, zei ze, ‘hoeveel haar ze mij daarna heeft uitgetrokken.’ Zij riep de hemel en de aarde tot getuigen dat zij nog nooit zo een zo klein en zo kwaadaardig meisje had meegemaakt. Wij brachten haar aan het verstand dat het onder mensen nu eenmaal zo gaat, | |
[pagina 130]
| |
spraken over de wisselvallige afloop der oorlogen en drongen erop aan in het vervolg de vrede te bewaren. Ik wenste me ondertussen geluk, dat de hospita niet het flauwste idee had dat het gevecht zo gelopen was op mijn advies, want anders zou ik ook zelf bemerkt hebben dat zij een tong had. Welnu, zo vermaken we ons; nu het serieuze gedeelte. Op twee fronten had je de strijd met mij aangebonden, in het schrijven van brieven en in het sturen van geschenken. Op het eerste terrein verklaar je je duidelijk overwonnen, want je bent begonnen mij met andermans hand te bestrijden. Of durf je dat te ontkennen? Ik denk van niet, als je tenminste nog enig schaamtegevoel hebt. Op het andere terrein ben ik niet eens met de strijd begonnen, maar verklaarde me al bij voorbaat overwonnen. In het schrijven van brieven heb je het afgelegd, want je vecht zelfs niet, tenzij als een Patroclus in de wapenrusting van Achilles.Ga naar voetnoot3. In geschenken wil ik niet met je wedijveren. Een dichter met een koopman? Is zoiets ooit vertoond? Maar luister, ik daag je uit tot een strijd met gelijke kansen. We proberen wie er het eerst de uitputting nabij is, jij met het zenden van geschenken of ik met het schrijven van brieven. Dat is een strijd, een dichter én een koopman waardig. Als je de moed hebt, te wapen. Vaarwel. Parijs 1499 |
|