51 Aan Hendrik van Bergen
[Parijs, januari 1497]
Erasmus aan de zeer eerwaarde vader Hendrik van Bergen, bisschop van Kamerijk, gegroet
Ik zou graag, zeer geachte prelaat, het genie van mijn zeer goede vriend zo beroemd mogelijk willen maken, aangezien het de onsterfelijkheid verdient.Ga naar voetnoot1. Ik kwam uiteindelijk op het idee dat dit zou gebeuren als uw illustere naam zijn nieuwe werk als met een fakkel zou opluisteren. Niet dat ik geloofde dat dit geschenk recht doet aan uw verheven positie, maar in de hoop dat men de nieuwe schrijver, dank zij u, enig aanzien en gezag niet zal onthouden. Het lijkt erop dat ik daarin ruimschoots geslaagd ben, want alle studenten van deze universiteit lezen het werk van mijn vriend Willem, rukken het je uit handen en koesteren het met zo'n enthousiasme dat het bijna ongelooflijk is. Overal in de openbare gehoorzalen en in de colleges hoor je Willems naam. Als ik zie dat ik u niet gekwetst heb door u deze dienst te vragen, ga ik tevreden verder. Als ik ook nog dank oogst, triomfeer ik openlijk. Het is wel andermans bezit dat ik schenk,Ga naar voetnoot2. want zelf heb ik nog niets kunnen voortbrengen, bezig als ik ben met mijn theologische studies; naar het advies