De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd52 Aan Jan Mombaer
| |
Brief van Erasmus van Rotterdam aan Johan van BrusselGegroet, vriend en geliefde broeder, want ik wil u, eerbiedwaardige heer, graag aanspreken in termen die niet zijn ingegeven door uw voortreffelijkheid, maar door de grote genegenheid die ik voor u koester. Ik zie op tegen uw grote talent en uw prachtige leefwijze, maar ik omhels u nog warmer vanwege uw vriendelijkheid en onze gedeelde liefde voor de studies. Ik bewonder die eerste eigenschappen, de laatste wekken mijn genegenheid op. Ik schrijf nu niet aan de abt, niet aan de prior, maar ik kom wat vertrouwelijk praten met mijn vriend. Ik vond het heel prettig dat u mij vroeg u te schrijven en het doet mij verdriet, ja ik word er heel boos om, dat ik niet in de gelegenheid ben te doen wat ik zou wensen. Ik ben pas onlangs hersteld van een ziekte en nog niet geheel op krachten gekomen en daarbij heb ik het drukker dan ooit in mijn leven. Anders zou ik u met zoveel uitvoerige brie- | |
[pagina 125]
| |
ven overstelpen dat u er meer dan genoeg van zou krijgen, ook al bent u een even groot brievenverslinder als ik, die de brieven van mijn vrienden altijd te kort vind. Als u me niet wilt verontschuldigen vanwege mijn drukke werkzaamheden, dan zult u althans mijn slechte gezondheid als excuus willen aanvaarden. Zodra ik wat meer tijd krijg en weer ben aangesterkt, zal ik u vaker en uitvoeriger schrijven. Gewoonlijk vind ik niets heerlijker dan me tot geleerde vrienden te richten of hun brieven te lezen. Ik heb u mijn onnozele versjesGa naar voetnoot4. die vorig jaar zijn gedrukt en ook de gedichten van WillemGa naar voetnoot5. gestuurd; in beide werken zult u wat fouten aantreffen. Het trof namelijk zo dat ik ziek werd tijdens het drukken der beide werken zodat ik ze niet heb kunnen verbeteren. Maar dat zult u snel bemerken. De karmeliet BostGa naar voetnoot6. heeft in zijn brief over u gesproken. Hij informeerde naar uw verblijfplaats en uw bezigheden. Ik heb hem daarover ingelicht. Ach, vader, ik wou dat u wat dichter bij me was en ik wat meer vrijheid had. Dan zou ik u elke dag bezoeken of schrijven. U zou voor mij een tweede Willem zijn, de andere ‘helft van mijn ziel.’Ga naar voetnoot7. Want ook al zijn we nooit veel met elkaar omgegaan, toch voel ik me op de een of andere manier erg tot u aangetrokken. Ik ben zo geaard, dat ik heel gemakkelijk allerlei vriendschapsbanden aanga maar vooral degenen die de schone letteren zijn toegewijd, ben ik zo genegen, dat ik zelfs mijn mededingers liefheb. U bent me bijzonder dierbaar, omdat wij de liefde voor de beste wetenschappen delen, verreweg de sterkste lijm voor de vriendschap, zoals Cicero zegt.Ga naar voetnoot8. Maar zelfs zonder deze band zou ik al van u houden om uw bescheidenheid, goedheid, vriendelijkheid en oprechtheid. Verder behoren we tot dezelfde orde, dragen we hetzelfde kleed en zijn onze karakters, lijkt me, niet erg verschillend, behalve misschien dat u meer tot de deugd geneigd bent. Het verwondert me niets dat u af en toe uw ballingschap betreurt, maar ik zou willen, en ik spoor u daartoe aan, dat u al uw energie in deze heilige en voortreffelijke opdracht steekt. Ik heb al vanaf het begin gedacht, en ik denk nog steeds, dat uit deze zaak eindeloos veel goeds zal voortkomen. Het zou natuurlijk veel aangenamer voor u zijn uw leven aan de letteren te wijden, maar u hebt de weg van Hercules gekozen, dat wil zeggen, de weg van de deugd, en u moet u nu ook zijn moed aanmeten. De dichters geven vaak en elegant weer dat, zoals SenecaGa naar voetnoot9. zegt, de weg van de deugd moeizaam is en | |
[pagina 126]
| |
vol doornen en niet leidt door badhuizen, slaapkamers, gastmalen, maar door zweet, oorlog en hard werk. Dat wilde Homerus duidelijk maken toen hij Odysseus van de ene ellende in de andere liet belanden. Zo wilde het ook Vergilius, toen hij de harde lotgevallen en gevaren beschreef, waarmee Aeneas geconfronteerd werd: ‘Na verschillende lotgevallen, na vele gevaren/gaan wij af op Latium, waar het lot ons zetels en rust bereidt.’Ga naar voetnoot10. Ook de beroemde werken van Hercules en de werken van Theseus hebben deze betekenis. Maar ik word weggeroepen. Vaarwel en gedenk mij in uw gebeden. Dat is het enige wat ik u met aandrang vraag. Parijs, 4 februari Uw vriend Erasmus |
|