De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd45 Aan Robert Gaguin
| |
[pagina 106]
| |
Erasmus van Rotterdam groet de zeergeleerde Robert GaguinDat jij, Robert Gaguin, de roemrijkste vertegenwoordiger van de Franse universiteit, besloten hebt de daden van de Franse koningen en vorsten aan het licht te brengen en onsterfelijk te maken in een geschiedverhaal in proza, terwijl ze tot nu toe, bij gebrek aan een geschikte schrijver vrijwel in de duisternis van het graf verborgen lagen, dát werk kan ik niet genoeg prijzen. Jij hebt in mijn ogen de schoonste taak op je genomen, of liever gezegd de last op je geladen om tegelijk alle liefhebbers van de Latijnse letteren een ongelooflijk genoegen te doen en aan jouw Frankrijk een schitterend, luisterrijk en - als ik het zo mag zeggen - triomfantelijk geschenk aan te bieden, dat ten volle recht doet aan je wijsheid, je welsprekendheid, je vaderlandsliefde. En aangezien jij je nooit laat leiden door ook maar de geringste zucht naar geld of naar roem, neem ik onmiddellijk aan dat je deze taak op je hebt genomen louter en alleen vanwege de bijzondere liefde voor je vaderland, dat de besten onder ons, en dus ook jij, altijd boven alles hebben gesteld. Het deed je pijn - en ik verbaasde me er zelf ook altijd over - dat het heldhaftige Frankrijk zo weinig faam geniet en dat het, terwijl het vroeger met Italië wedijverde in grote daden en het zelfs nu nog vooroploopt, toch, bij gebrek aan geschiedschrijvers, zover achterblijft in faam en in roem. De Italianen zullen het mij vergeven als ik dezelfde mening huldig als Francesco Filelfo, een geboren Italiaan, die zich niet schaamde dat toe te geven. Er bestaat immers een brief van hem aan koning Karel,Ga naar voetnoot1. de grootvader van de huidige koning, geloof ik, waarin hij het Franse rijk veel lof toezwaait, maar ook eerlijk bekent dat de Romeinen vroeger verreweg het grootste rijk hadden gesticht door hun kundigheden in vrede en oorlog; dat zij vervolgens even actief met de Grieken hadden gewedijverd in wetenschap en kennis als zij vroeger met de wapenen hadden gedaan, maar dat tenslotte de aloude roem van het rijk te gronde is gegaan door partijtwisten en armzalig gekonkel. Dat daarentegen Frankrijk, door de wijsheid van zijn koningen, de loyaliteit van de grote heren, de eendracht onder de burgers, zo groot geworden is dat het gemakkelijk kan wedijveren met elk ander rijk van de christelijke wereld, in rijkdom, in uitgestrektheid, in grootheid van zijn wapenfeiten, in de vermaardheid van zijn koningen; de meesten van hen behoorden tot de dapperste, maar ook tot de vroomste vorsten. Daarom zien de leiders van het christendom in dit rijk - niet ten onrechte - de machtigste en enige bescherming tegen het geweld van de Turken. Maar toch scheen er aan de luister van dat grote rijk iets te ontbreken. Terwijl Italië in al het overige de gelijke of mindere was van Frankrijk, zegevierde | |
[pagina 107]
| |
het nog altijd door zijn Livius en Sallustius. Want - zoals Horatius zo fijntjes zeiGa naar voetnoot2. - de grote daden van koningen en vorsten, hoe fameus overigens ook, gaan onherroepelijk verloren in de duisternis van de tijden, als de historici er niet met alle krachten naar streven ze te boekstaven in goed geschreven werken; zij alleen kunnen die grote daden van de ondergang redden en de roem van de vorsten bij het nageslacht zal zo groot zijn als het talent van hun geschiedschrijvers. Het lot, welsprekende Gaguin, heeft voor jou deze grootse taak bij wijze van spreken gereserveerd en je hebt die, tot ieders tevredenheid, op je genomen als een tweede Scipio, een moeilijke taak van een immense omvang, maar toch ook een taak die helemaal op jou, Robert, is afgestemd. Je vraagt waarom ik dat denk? Om vele redenen, maar twee lijken mij het belangrijkst. Van een beproefd historicus verwacht men namelijk twee dingen: betrouwbaarheid en geleerdheid. Zoals de lichtzinnigheid van een schrijver soms zijn betrouwbaarheid aantast, zo pleegt de ernst van de geschiedschrijver aan de gebeurtenissen een extra betrouwbaarheid te geven door zijn persoonlijk gezag. En zoals een onkundig verteller, die iets betrouwbaars wil schrijven, maar zelfs dat niet kan, zaken die meestal op zichzelf al gedenkwaardig zijn, verduistert, verkleint en misvormt, zo brengt de geleerde door zijn talent juist het verborgene aan het licht, verheft het nederige, en verleent het luisterrijke licht en glans. Daar betrouwbaarheid en geleerdheid bij jou groter zijn dan bij wie dan ook, was werkelijk niemand geschikter voor deze taak en, omgekeerd, was deze taak voor niemand geschikter dan voor jou die, door je bijzondere geleerdheid, een betrouwbaar beeld kon scheppen en door je ongewone welsprekendheid dat beeld kon laten leven. Ik denk eigenlijk, mijn allervriendelijkste Gaguin, dat je een beetje boos wordt op je Erasmus, die het aandurft je een beetje lof toe te zwaaien. Want ik weet maar al te goed wat voor een bescheiden, schroomvallige - om niet te zeggen: wat voor overdreven gevoelige - natuur jij hebt meegekregen, zodat je de lof van een vriend erger vindt dan de verwijten van een ander. Maar, bezweer ik je, vergeef me mijn genegenheid en laat mij een vriend prijzen, die men altijd en overal prijst. Want wie van je vrienden kent niet je oprechtheid, je zuiverheid, je ernstige levensopvatting en je karakter? Waar worden die eigenschappen niet geprezen? Zozeer dat zelfs niet de geringste verdenking van ijdelheid opkomt bij een geschrift of zelfs een uitspraak van Gaguin. Daar komt nog bij - zoals iedereen weet - dat de koningen van Frankrijk je terecht hogelijk hebben gewaardeerd, dat zij dikwijls bij ernstige aangelegenheden je hulp hebben ingeroepen, je vaak hebben betrokken bij staatsgeheimen en overleg, dat je in naam van de koning afgevaardigde bent geweest bij verschillende volkeren en met name vaak bij de Italianen. | |
[pagina 108]
| |
Dan zal het iedereen duidelijk zijn, dat alleen jij in staat was de oude daden van de Fransen zorgvuldig te bestuderen en recente gebeurtenissen nauwkeurig te onderzoeken. Wat moet ik nog zeggen over jouw geleerdheid? Deze is, zoals men zegt, zichzelf overvloedig tot lof. De beste getuige daarvan is deze beroemde universiteit van Parijs. Jij hebt, als eerste, de al bloeiende studiën daar opgeluisterd met de rijkdommen van de Latijnse letteren en ze aangevuld met de zeer schone kiem van welsprekendheid die tot nu toe scheen te ontbreken. Getuige is ook Italië, dat je meermalen zeer gezaghebbend heeft horen spreken over zeer belangrijke onderwerpen en dat, zoals Apollonius zei over Cicero,Ga naar voetnoot3. niet zonder verbazing en misschien niet zonder leedwezen zag dat de welsprekendheid, die het tot dan toe had gekoesterd als zijn eigendom, door jouw toedoen nu in heel Frankrijk gemeengoed werd. Getuigen zijn ook de zeer geleerde schrijvers die wij hebben gekend en die allen om strijd en eensgezind jouw genie hebben bezongen en uitgedragen. Bijna op elke pagina die zij hebben geschreven, komt de naam Gaguin wel voor. Getuigen zijn tenslotte je welsprekende boeken, geëerde rector, die over de hele wereld gaan en die men overal met het grootste genoegen leest. In al die boeken schenk je, zowel in proza als in gedichten, niet alleen de geleerden maar ook alle andere gretige oren overvloedige voldoening, maar vooral in dit genre, de geschiedenis, lijk je - als je de schoenmaker wilt toestaan buiten de sandaal te treden - als een bijzonder en wonderlijk begaafd auteur te bewijzen. Terwijl je velen overtreft in de andere genres, heb je in de geschiedenis alleen jezelf overtroffen. De zuiverheid van je taal, de elegantie van Sallustius, de glanzende stijl van Livius, de gratie, de aangename afwisseling van onderwerpen, je helderheid, je zeldzame bedrevenheid in het weergeven van de debatten, van de oorzaken, van de tijdsomstandigheden, van de gebeurtenissen, van de waardigheid en van al dergelijke dingen, tonen ons de geleerde geschiedschrijver, die vertrouwd is met alle kneepjes van het vak. De levendigheid is zo groot, dat de zaak zich in werkelijkheid lijkt af te spelen, niet in een verhaal. En toch ontbreekt ook die heerlijke bondigheid niet die in de geschiedschrijving even zeldzaam als plezierig voor de lezers is. Want, goede God, hoe groot is het woud der gebeurtenissen dat je zo uitstekend hebt samengevat in een zo klein boekdeeltje. Hoe beknopt ben je in de overvloed en hoe overvloedig in je beknoptheid! | |
[pagina 109]
| |
Wie zal nog ontkennen dat Frankrijk een roemvolle geschiedenis heeft, nu een dergelijke heraut deze verkondigt? Toen Alexander de Grote het graf van Achilles bezocht, zei hij: ‘O Achilles, hoe gelukkig is jouw lot, want het heeft je de grote Homerus geschonken om je lof te bezingen.’Ga naar voetnoot4. En wie zou nu ook Frankrijk niet gelukkig prijzen dat zijn Robert Gaguin heeft om zijn roem te verkondigen? Konden de welwillende goden het een mooier, grootser, goddelijker geschenk geven? Nee, want zelfs jij, zeer geleerde Gaguin, had je grote liefde voor het vaderland met geen groter bewijs kunnen staven. Al eerder had je het vaderland zeer aan je verplicht door het te verrijken met de schatten van het Latijn, nu echter heb je het door je onschatbare weldaad zo aan je verbonden dat zijn dank, hoe groot ook, nooit groot genoeg zal zijn. Want welke standbeelden, welke titels, welke monumenten kunnen de grootheid van deze weldaad passend belonen? Onze verre voorouders plachten degenen die het rijk hadden gevestigd, de staat groot hadden gemaakt of zich op andere wijze voor het vaderland hadden onderscheiden, te tooien met goddelijke eerbewijzen, te eren met titels in brons gegrift, te begiftigen met beelden van goud. Maar het is veel verdienstelijker, de roem der voorvaderen van oost tot west te verheerlijken dan de grenzen van het land verder uit te breiden. Minder verdienstelijk is het, de stenen muren en gebouwen van de steden tegen brand te beschermen dan de roem van de beste koningen en burgers te redden van de ‘jaloerse vergetelheid’ - in de woorden van HoratiusGa naar voetnoot5. - en de ondergang. Veel voortreffelijker vind ik het het vaderland te hebben verrijkt, aangevuld en opgetooid met het beste van de literatuur dan het te hebben opgetuigd met oorlogsbuit, wapenrustingen, wassen afbeeldingen en dergelijke monumenten. Want geen schilderijen, geen wassen afbeeldingen, geen munten, geen standbeelden, geen piramides laten duidelijker de grootheid van de koningen uitkomen en bewaren deze trouwer dan de geschriften van een welsprekend mens. De glorie van Frankrijk, die tot nu toe verborgen zat, als ingesloten in een benauwde grot, zal voortaan oplichten als een bliksemschicht, en zal met het gezang van de Gallische haan, of liever - wat mooier klinkt - met de luidklinkende klaroen van Rome, de oren bereiken van alle landen. Men zal lezen over die glorie, haar verheerlijken, bezingen, in alle landen, in alle steden, in alle scholen en zij zal, dankzij Gaguin, nooit ten onder gaan, ja, met de tijd zal zij alleen maar toenemen. Sluit, o Frankrijk, dat onsterfelijke monument van uw trots in de armen; bemin, koester, vereer uw grote zoon, Robert Gaguin, die u onsterfelijkheid heeft gebracht. Wij, en allen die de schone letteren ter harte gaan, zeer geachte prelaat, kunnen alleen maar van je houden. Door jou begrijpen | |
[pagina 110]
| |
wij dat het kostbaarste deel van onze literaire uitrusting, de geschiedenis, groter geworden is. Vaarwel, roem der letteren. |
|