De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
dië, maar is verder onbekend. Uit de verwijzing naar Batt kan men opmaken dat de brief waarschijnlijk werd geschreven nadat Hermans een bezoek had gebracht aan Erasmus in Halsteren en daar Batt had ontmoet. | |
Willem van Gouda aan meester Johan, de zeer geleerde gouverneur van hertog Filips, gegroetJacob Batt - die mij buitengewoon dierbaar is vanwege zijn ongemene geleerdheid en zijn bijzondere genegenheid voor mij - liet tijdens een vriendschappelijk gesprek uw naam vallen en vertelde dat hij u een van mijn odenGa naar voetnoot1. had voorgedragen. Ik vroeg hem bij die gelegenheid naar uw karakter, uw geleerdheid, uw talenten, waarop hij u toen, geleerde heer, zo aanstekelijk begon te prijzen en in de hoogte te steken dat ik onmiddellijk zag dat hijzelf een grote achting voor u had. En mij maakte hij zo enthousiast dat ik u wel een warme genegenheid moet toedragen. Hij moedigde me daarin ten zeerste aan en probeerde me te overreden u zo snel mogelijk een brief te schrijven om zodoende voor mezelf uw genegenheid te verwerven, waarbij hij opmerkte dat niets u aangenamer zou zijn. Ik was maar al te zeer geneigd te doen wat hij aanried, want ik wil niets liever dan vriendschap sluiten met geleerde mensen. Maar ik moet bekennen dat ik er ook een beetje tegen opzag u te schrijven, omdat wij elkaar helemaal niet kennen en ik eigenlijk niets had mede te delen. Daarbij kwam nog een niet ongegronde vrees waaraan ik, naar ik meende, niet zomaar voorbij kon gaan. Ik was namelijk bang dat men, als ik u zonder reden een brief zou sturen, dat zou toeschrijven niet aan mijn grote genegenheid - zoals het geval is - maar eerder aan vleierij en eerzucht, ondeugden waar ik vanuit mijn aard en principes een grote hekel aan heb. En ik moet ook wel vrezen zulke verdenking op me te laden, gezien de kwaadwilligheid van de mensen in het algemeen en gezien uw positie, die - ik zie dat met de grootste voldoening - zo vooraanstaand is dat u iedereen, wie u maar wilt, kunt helpen met geld of met raad. Mijn genegenheid heeft echter mijn schroom en ook mijn vrees overwonnen. Ik schrijf, terwijl ik niets anders heb om te schrijven dan dat ik u heel graag mag en graag uw genegenheid zou willen verwerven. Ik wil me echter niet daartoe beperken en omdat het mij een genoegen is wat langer met u te spreken, voeg ik er nog iets aan toe dat overigens ook voortkomt uit mijn liefde. Ik feliciteer u, dierbare Johan, en ben erg blij dat hertog Filips u als leraar heeft aangesteld in de vrije wetenschappen. Ik wens | |
[pagina 94]
| |
en vertrouw dat dit voor u van groot nut zal zijn en u tot veel eer zal strekken. Ik feliciteer echter ook onze hertog, omdat hij iemand gevonden heeft van wie hij de echte kunst en wetenschap kan leren en niet alleen maar de barbarij, die men bijna overal elders onderwijst. Men zegt dat de hertog vriendelijk van aard is en - wat bij uitstek de edelman past - de letteren liefheeft. Mijn God, ik vind dat heerlijk, niet alleen omdat u veel lof zult oogsten als hij vorderingen maakt, maar omdat wij allen verwachten dat hij, als hij een geletterd man wordt, in alles bescheiden en wijs zal handelen. Het beoefenen van de letteren tempert het karakter; door haar zal hij leren wat men zichzelf en anderen moet opleggen; zij vertellen hem hoe hij zich heeft te gedragen in voorspoed en in tegenspoed, in vrede en in oorlog, tegenover zijn medeburgers en tegenover zijn vijanden. Volgens de mening van de uitmuntende filosoof PlatoGa naar voetnoot2. zal die staat floreren waar de filosofen koningen zijn, of de koningen filosoof. Dat is een wijze opmerking van Plato, zoals hij er zovele gemaakt heeft. Tot voorbeeld mag de Romeinse staat dienen, die bloeide toen hij geleerde mannen telde en ten onder ging toen de kunsten ten onder gingen. Je moet de jongeman nu en dan vriendelijk aansporen en steeds maar aanmoedigen tot de liefde voor de literatuur. Zeg hem dat het een vorst siert, geleerd te zijn en dat het schandelijk is als iemand van zo hoge adel niet wijzer is dan anderen en niet boven hen staat in geleerdheid, hoewel hij door de luister van zijn geslacht de hoogste positie inneemt. Misschien is het ook nuttig hem te wijzen op de grote genoegens die de literatuur ons schenkt, getuige de Romeinen en de zeer geleerde koning Juba,Ga naar voetnoot3. die placht te zeggen dat de wetenschap voor hem meer betekende dan zijn rijk en dat, als hij een van beide zou moeten opgeven, hij liever zijn rijk dan de letteren zou prijsgeven. Ik weet natuurlijk hoeveel verplichtingen onze vorst heeft en hoe weinig tijd hij aan de studie kan besteden: enerzijds dwarsbomen hem de wetgeving en de zorg voor het volk, anderzijds zijn vijanden die met oorlog dreigen. Maar toch, de Romeinse generaals hadden in de oorlog boeken bij zich en in hun legerkamp hadden ze niet alleen de tijd om ze te lezen, maar ook om ze te schrijven. Meestal ontbreekt het ons niet aan gelegenheid, maar aan wil. Het is heel nuttig dat de prins Terentius leest; deze schrijver geeft een getrouwe afspiegeling van de maatschappij en is tegelijkertijd onmisbaar om goed Latijn te leren. Hij moet ook Livius doornemen, zowel om diens lichte en vloeiende stijl als om het geschiedverhaal zelf, waarin veel voorbeelden voorkomen van moed en bekwaamheid in militaire zaken. Verder meen ik dat Cicero's De Officiis - een werk dat de hoogste lof verdient - niet alleen maar een of twee keer moet worden doorgenomen, maar altijd en | |
[pagina 95]
| |
overal te raadplegen moet zijn als een trouwe metgezel. Als de prins zich daarnaar wil schikken, zal er geen beter en geen gelukkiger vorst bestaan en zal hij voor zichzelf eeuwige roem verwerven en voor ons vrede en rust. Het is al te vrijpostig en dwaas van mij, vrees ik, en in hoge mate arrogant om u dat allemaal te schrijven. U zult zelf heel wat beter kunnen bepalen wat u moet doen. Ik houd op als een zwijntje Minerva te onderwijzen - zoals het spreekwoord zegt - en hout naar het bos te dragen. Ik wil u alleen dit vragen: laat er voortaan tussen ons een vriendschap bestaan, zoals ik die altijd gretig en met veel genoegen met geleerde en eerbiedwaardige mensen heb onderhouden. U hebt ginds Erasmus, de geleerdste man van onze tijd; laat ik echter over hem zwijgen, want men zal zeggen dat ik, door mijn genegenheid, blind lijk. Met hem heb ik, zolang het me gegund was, in nauwe verbondenheid geleefd en niets valt mij zwaarder dan zijn aanwezigheid te moeten missen. De bisschop van Kamerijk, een vriend van de letteren, heeft hem zich toegeëigend. Als u met deze geleerde, trouwe, ernstige, geestige man vriendschap wilt aanknopen, zult u - geloof me - daar een enorm genoegen aan beleven. Ik zou u ook onze Batt willen aanbevelen, als ik niet meende dat hij u al om zichzelfs wille dierbaar is. Vaarwel en wees mij, die u zeer genegen is, niet vijandig gezind. |
|