De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd35 Van Willem Hermans aan Jacob Batt
| |
Willem van Gouda aan zijn vriend Jacob Batt, gegroetZeer geachte heer, hoewel wij nooit met elkaar zijn omgegaan, geen enkele vertrouwensband hebben gehad en wij elkaar zelfs niet kennen, verlangde ik er toch hevig naar u te schrijven en daarmee vriendschap met u te sluiten. Ik kan moeilijk onder woorden brengen, en u zult het nog moeilijker kunnen geloven, hoe groot mijn genegenheid voor u is. Ik geloof ook niet lichtzinnig te handelen door u, die ik nog nooit gezien heb, zoveel genegenheid te betuigen, omdat die uitmuntende man - ik bedoel mijn, of liever gezegd onze Erasmus, aangezien hij u nu ook toebehoort - u in zijn gesprekken en brieven steeds weer in zulke vriendschappelijke bewoordingen en met zoveel welsprekendheid prees als een uitzonderlijk man met uitzonderlijke gaven, dat hij wel erg op u gesteld moet zijn. En als hij op iemand gesteld is, moet ik dat ook zijn, want ik heb zoveel respect voor hem dat ik iedereen van wie hij houdt, ook mijn vriendschap waardig keur. En zijn mening over u is zeer terecht, want - om niet alles op te sommen wat mijn bewondering wekt - neem van mij aan dat ik een zeer hoge dunk heb van uw grote geleerdheid, die ik een warm hart toedraag en die mij intens veel genoegen verschaft. Werkelijk, dat alleen al is genoeg om me zeer met u verbonden te voelen, want ik ben zo geaard dat ik van iedereen houd die de schone letteren bemint, temeer omdat dergelijke mensen in de huidige tijd zeer zeldzaam zijn, als zij al bestaan. | |
[pagina 88]
| |
Als men tegenwoordig nog een geletterd mens wil vinden, lijkt het wel of men moet vissen in een ravijn of moet jagen op zee. Vaak, mijn Batt - want ik wil graag vertrouwelijk met u spreken en mijn hart uitstorten over wat mij dwars zit, als bij een goede vriend - heb ik niet alleen getreurd maar luidop gejammerd over de langdurige verwaarlozing van de edelste kunsten of zelfs, ik wou dat ik het niet hoefde te zeggen, hun ondergang. De hele mensheid - sta me toe dat ik wat uitweid en lucht geef aan mijn ergernis - de hele mensheid, zeg ik, jaagt doelen na die dat niet waard zijn. Sommigen - de grote massa - werken alleen maar voor het geld en ‘worden oud in het najagen van bezit,’Ga naar voetnoot1. doorkruisen allerlei landen, bevaren alle zeeën. ‘De onvermoeibare koopman vaart naar de uiterste grenzen van Indië’Ga naar voetnoot2. en denkt dat alleen hij gelukkig is wiens kas welgevuld is. Maar, vraag ik, wat is dat voor geluk, waarnaar men met zoveel gedoe op zoek is? Met veel zweet en lijfsgevaar vergaren ze, met angst en vrees bewaken ze het vergaarde, onder luid geweeklaag raken ze het kwijt. Zij genieten nooit van wat zij al hebben, omdat ze alsmaar op jacht zijn naar wat ze nog niet hebben. Ouders blijven hun zonen alsmaar aansporen en opjagen tot deze verderfelijke bezigheid, en altijd hebben zij deze woorden van de dichter op de lippen: ‘Burgers, burgers, eerst op zoek naar geld,/de deugd komt later wel.’Ga naar voetnoot3. ‘Een man heeft zoveel krediet, als hij geld heeft in zijn schatkist.’Ga naar voetnoot4. Andere mensen zijn zo bezeten van carrière, dat zij de rest in het leven overbodig achten. En daarvoor offeren zij alles op en zonder schaamte doen zij persoonlijke banden - het heiligste wat de mens heeft - geweld aan en aarzelen niet zichzelf en hun bezit te gronde te richten. Afgunst van hun mededingers - en anders wel hun eigen onbeschaamdheid - straft hen in de meeste gevallen met armoede, ballingschap of de dood. Dat is de prijs van die ijdele en hachelijke carrière. Holland heeft onlangs meer dan genoeg van deze ellende ondervonden in de rampzalige oorlog,Ga naar voetnoot5. die uitbrak doordat iedereen zo nodig de baas wilde spelen. Moet ik nog wijzen op die lieden die zich, zonder respect voor betamelijkheid en deugd, wentelen in dierlijke wellust? Dat soort mensen - als zij al mensen zijn en geen vee, zoals de dichters zeggen - doet alsof het wordt geboren voor spel en scherts. Zij brengen de godganse dag genoeglijk door met onbenulligheden, dansen en houden zoals Sardanapalus tussen klossen en manden de wol op voor de spinsters en zitten samen met de meisjes zelf te | |
[pagina 89]
| |
spinnen. Je ziet ze bleek worden, vermageren door liefde, hun lijf voortslepen, zoals men zegt, net als Hercules, als slaaf van een maîtresse, de meest veeleisende en lastigste van alle tirannen. Men ziet ze 's nachts door de straten zwerven, zich op de grond werpen, huilen op de drempel van een leugenachtig en onverbiddelijk wicht. En soms, als ze even hun liefde vergeten, zie je ze dag en nacht met hun drinkebroers in kroegen hangen, zodat zij - zoals Plato zei - de zon niet zien opkomen of ondergaan. Jonge mensen van goeden huize en, wat erger is, goed opgeleid, zetten met dit soort leven hun geld, hun gezondheid en zelfs hun leven op het spel. Hoeveel mensen zijn er nog die de wetenschap willen beoefenen en die ook maar de geringste inspanning over hebben voor de humaniora? Hooguit één op de duizend, denk ik. En toch, zoek je iets nuttigs, dan zijn wetenschap en kunst van het allergrootste nut, want zij brengen een overvloed aan wijsheid en dat is echte rijkdom. Zoekt iemand liever roem, dan zijn zij het die je onsterfelijk maken, meer dan welke triomftocht ook. Er bestaat geen groter genoegen, want hoe meer je ervan drinkt, hoe meer je ernaar dorst. Lichamelijke lusten daarentegen plegen vergezeld te gaan van walging en dragen meer schade en schande in zich dan nut of zoetheid. Ik ga er nog maar aan voorbij dat de vrije kunsten de deugdzaamheid voeden, terwijl het streven naar carrière, rijkdom, wellust dikwijls gepaard gaat met grote misdaden. Hoe wijs waren de Romeinen! Hoe druk zij ook bezig waren hun grote rijk in stand te houden, zij zetten zich toch op een bewonderenswaardige manier aan de studie der letteren en begrepen inderdaad dat deze in voorspoed hun leven veraangenaamden en in tegenspoed bescherming boden. Maar wat klaag ik dat men tegenwoordig geen leerlingen meer kan vinden, terwijl ik moet zeggen dat het veel eerder nodig is goede leraren te zoeken. Op de scholen hoor je niets anders dan de reinste barbarij, nergens leest men nog de Latijnse klassieken; in de klassen drenzen Papias,Ga naar voetnoot6. Huguccio, Everard, Catholicon, Graecista, de Brachilogus,Ga naar voetnoot7. de coryfeeën van de arrogantie, die onder elkaar strijden om de palm der onwetendheid, die alles onderwijzen, maar niets weten. Deze leiders der barbaren hebben de Latijnse taal tot op de grond toe afgebroken. Zij vooral zijn er de schuld van dat de letteren ten onder zijn gegaan. Het zou hun verdiende loon zijn als iedereen ze zou haten | |
[pagina 90]
| |
en men ze, in zakken genaaid, met hun boeken en al, in de Tiber zou werpen. Ach, mijn beste Batt, mochten de schone letteren eindelijk weer tot bloei komen! U ziet wat de verwachtingen zijn. Die dwazen willen de barbaarsheid, die zij van jongs af aan hebben ingezogen, niet opgeven, maar begunstigen en koesteren deze, deels vanwege een soort rechtsgevoel ‘volgens hetwelk alleen dat juist is wat hun aanstaat,’Ga naar voetnoot8. deels uit afgunst omdat ‘zij het beschamend vinden te moeten wijken voor jongeren en te moeten bekennen dat zij in hun ouderdom moeten afleren wat zij als baardeloze knaap leerden.’Ga naar voetnoot9. Maar laat ik een einde maken aan deze klaagbrief, waarvan de lengte terecht - ware het niet dat u met uw geleerdheid mijn opvattingen deelt - uw ergernis moet wekken, en tot u terugkeren. Het is niet verwonderlijk, beste Jacob, dat ik, Willem, een grote genegenheid voor u koester, omdat ik immers heel goed weet dat u, door uw ijver, zover bent gekomen dat men u, geboren tussen de barbaren, voor een geboren Romein zou kunnen houden. Want niet alleen hebt u zich de taal van de Romeinen weten eigen te maken - dat is op zichzelf al heel wat - maar ook hun kennis van zaken en, wat nog bewonderenswaardiger is, hun welsprekendheid. Trouwens, er zijn nog allerlei andere redenen waarom ik u zo graag mag. U hebt een hoogst aangenaam karakter; u bent beschaafd, vriendelijk, geestig, en - wat een geleerde het meeste siert - bescheiden. Als u grote schrijvers prijst, doet u dat zonder venijn en u houdt van hen als geen ander. Daarbij komt nog dat u me zo genegen bent en u zo inzet voor mij dat ik - of ik moest wel heel ondankbaar zijn - het nooit zou wagen niet heel veel van u te houden of, liever gezegd, uw liefde niet met de grootst mogelijke wederliefde te beantwoorden. Het ontgaat me niet dat u mij en mijn geschriften hoog aanslaat en dat, dankzij u, er bij u mensen zijn die deze Willem kennen, die van hem houden, die hem prijzen en die verlangen hem te zien. Ik ben u voor deze vriendelijkheid immens dankbaar, ik zal dat blijven zolang ik leef, en ik hoop ze u ooit te kunnen vergelden. Ik doe mijn uiterste best u hier even bekend te maken als u dat ginds voor mij hebt gedaan. Hier in Holland houden al veel mensen van u, bewonderen u, prijzen u, willen u zien en wensen mij geluk dat ik zo'n vriend heb. Daarom, uitstekende man - want ik wil u in uw drukke bezigheden niet verder storen - heb ik u deze brief geschreven, niet om uw vriendschap te winnen, want ik wist dat u me al genegen was, maar om uw genegenheid te versterken en als het ware een rennend paard de sporen te geven en om tegelijk uit de erkenning van mijn genegenheid een ongemene en eeuwige vriendschap te doen opbloeien. Als dat gelukt is, zou ik dolgelukkig zijn. Ik zal er alles aan doen dat niet alleen onze tijdgenoten, maar ook het nageslacht, mijn | |
[pagina 91]
| |
genegenheid zal kennen. Vaarwel, beste Batt, en blijf mij en mijn Erasmus zeer genegen. Servaas, Frans en alle andere vrienden hier wensen u alle goeds toe. |
|