34 Van Willem Hermans
[Stein, eind 1493?]
Willem van Gouda aan de zeer geleerde dichter en theoloog Erasmus, gegroet
Ik heb je briefGa naar voetnoot1. ontvangen waarin stond wat ik al wist en waaruit ik niets heb vernomen van wat ik wilde weten. Wat ik me ongerust afvroeg, was of je vertrek voor ons beiden wel zo nuttig was. Als die persoonGa naar voetnoot2. is zoals je hem beschrijft, verdient hij je afschuw. Ik ben blij dat ik het er niet helemaal mee eens was, maar de beslissing aan jou heb overgelaten; maar ik had al, toen die Proteus bij ons was, bange vermoedens. Ik zag dat het een monster was, maar wat moet je eraan doen? Men zegt terecht: ‘Wie met de duivel in zee gaat, moet met hem overvaren.’
Over de kwestie waarover ik je in de vorige brief schreef, zou ik graag je mening willen horen, hoe die ook luidt. Ik zou die snel willen horen, want ik vrees dat bij jullie een besluit valt dat niet in ons beider belang is en ik zou graag willen dat jij mijn wensen kent, als je gaat doen wat de zaak het best lijkt te dienen.
Ik ben de Thucydides-vertaling van VallaGa naar voetnoot3. aan het lezen. Het boek is nogal moeilijk, deels omdat ik weinig van Griekenland afweet en deels omdat het, in de trant van Sallustius, zeer beknopt en haastig van stijl is. Het is niet de schuld van Valla, want zijn stijl is gepolijst, goed uitgewerkt, verzorgd, en neemt al de regels in acht van zijn Elegantiae; hij heeft er iedere soort verfijning in aangebracht. Hij heeft zijn taak verricht in opdracht van paus Nicolaas v, een man die zich vooral verdienstelijk heeft gemaakt voor de Latijnse taal.
Maar wat doe jij daar? Wat lees je, wat schrijf je? Stuur me je geschriften, zodat ik iets heb van mijn vriend Erasmus. Ik heb alles wat ik van je gedichten bijeen heb kunnen schrapen naar je toe gestuurd, en van mezelf datgene wat ik geschikt vond. Als ik wat meer tijd heb, zal ik je brief nog eens en dan uitvoeriger beantwoorden dan met deze brief, die ik nu haastig heb geschre-