De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd26 Aan Cornelis Gerards
| |
[pagina 68]
| |
ooit gebeuren, ik zou willen dat je rekening houdt met onze wederzijdse vriendschap. Zo denk ik dat je, wat je over Valla schrijft, niet meent, maar dat je het opzettelijk zo hebt geschreven ofwel om je stijl te oefenen op een paradox, ofwel om mij materiaal te verschaffen om te schrijven en - zoals Glauco, bij Plato,Ga naar voetnoot3. door op de rechtspraak te vitten Socrates ertoe bracht deze te verdedigen - mij uit te dagen de verdediging van Valla op me te nemen.Ga naar voetnoot4. Je doet dat door op te sommen met wat voor een onheus gescheld die domme aanvoerders van de barbarij tegen deze allergrootste geleerde te keer gaan. En dat valt makkelijk te bewijzen, want je zegt zelf dat je Valla niet alleen gelezen hebt, maar ook hebt nagevolgd. En zelfs al zou je dit willen ontkennen, je elegante stijl verkondigt dat luid. Wie het ook moge zijn die, zich koesterend in zijn eigen onkunde als een varken in de modder, meent dat het prachtig en geweldig is om, terwijl hij zelf geen enkele notie heeft van kunst en wetenschap, geleerden te achtervolgen met afgunst, haat en scheldwoorden, laat hij horen, als hij wil, hoe dom hij is. Om te beginnen: je behoort een mens af te meten aan zijn voornaamste kwaliteiten, niet aan de mening van anderen. Men moet geen acht slaan op wat anderen van hem vinden - dat is zeer bedrieglijk - maar hoe hij zelf zich gedraagt. Als je dat namelijk niet doet, lijkt het dan niet of hij, met het verstrijken van de tijd, van zichzelf vervreemdt en plotseling een ander mens wordt? Deze houdt mij voor een ontwikkeld man, gene voor een barbaar; deze vindt mij fatsoenlijk, gene onfatsoenlijk, voor de een ben ik een opschepper, voor een ander een walgelijk ventje; in de ogen van de een ben ik een knappe verschijning, in die van de ander een monster. Zal ik Proteus niet overtreffen in veranderlijkheid, zal ik uiteindelijk niet een monster worden als ik steeds maar moet zijn wat de mensen in mij willen zien? Je moet het al verdacht vinden als de grote massa iets toejuicht, en als deze iets haat, kun je er al bij voorbaat van uitgaan dat het om iets waardevols gaat. Soms gebeurt het zelfs dat ik in de ogen van dezelfde man nu eens wit, dan weer zwart ben. Stesichorus bezong Helena als een lelijke vrouw, maar nadat hij met blindheid geslagen was, heeft hij haar tot de mooiste van alle vrouwen gemaakt, terwijl haar schoonheid in die tijd toch niet was toe- of afgenomen. Zij, die tegenwerpen dat de naam Valla bij de meeste mensen grote afkeer opwekt, bewijzen niets; er bestaat namelijk geen uitzonderlijke voortreffelijkheid waaraan dit euvel niet kleeft. Ja, velen hebben een hekel aan Valla: en wie dan wel? Juist degenen die zich niets gelegen laten liggen aan de schone letteren. Hier werpt men misschien tegen dat, als wij al geen acht moeten slaan op | |
[pagina 69]
| |
wat de gewone man zegt, ook Poggio, die toch een geleerd man met goede smaak was, hem zo heeft afgeschilderd. Poggio was hem inderdaad vijandig gezind, maar hij was de enige. En hij was zo geaard dat hij liever de geleerdste wilde zijn dan meer geleerdheid wilde verwerven. Ik zal hem onder de geleerden op zijn plaats zetten en aantonen, dat hij zich in het gezelschap van de barbaren best thuis voelde; dat hij meer van nature welbespraakt was dan door zijn geleerdheid en dat hij eigenlijk eerder praatziek was dan welsprekend. Tenslotte, de manier waarop Poggio Valla aanviel, laat duidelijk zien dat hij een gemeen en haatdragend man was. Op die manier hadden Sallustius en Asinius een hekel aan Cicero, Caligula aan Vergilius en Livius, Rufinus aan Hieronymus. Waarom Valla zich deze vijandschap op de hals heeft gehaald wordt snel duidelijk: je weet wat SosiaGa naar voetnoot5. - bij Terentius - gezegd heeft: ‘Onderdanigheid kweekt vrienden, waarheid kweekt haat.’ Daartegenover staat die parasiet Gnatho,Ga naar voetnoot6. die zich had voorgenomen overal ja en amen op te zeggen, of juist nee te zeggen als iedereen nee zei, te prijzen wie door iedereen geprezen werd, en al deze zaken weer terug te draaien als dat in zijn kraam te pas kwam. Hij viel dan ook bij iedereen zó in de smaak dat hij, daarnaar gevraagd, niet zonder reden meende dat hij rijker was dan wie ook. Heel verschillend was DemeaGa naar voetnoot7. die, nog niet op de hoogte van het beschaafde leven, ernaar streefde altijd de waarheid te dienen en zo geen enkele vriend maakte; alleen en berooid ging hij door het leven en werd zelfs door zijn eigen kinderen in de steek gelaten. Zo bitter en onwelkom is de waarheid voor de mensen. Valla zou dus, als hij zijn mond had gehouden over de domheid der barbaren in plaats van deze aan de kaak te stellen, voor aardig en aangenaam doorgaan. Maar nu hij ervoor heeft gezorgd dat het klatergoud van de slecht verworven roem van deze mensen wordt afgerukt en men ze niet meer houdt voor wat zij nooit waren, nu scherpen allen die beledigd zijn hun tanden. Overigens, het overkomt de echte geleerden natuurlijk ook wel eens dat hun iets ontgaat. Heeft Athene of Italië, de overwinnaar van de Atheners, ooit iemand gekend die zo geleerd was dat hij alles wist? En daar wij allen van nature tot fouten geneigd zijn, zondigen wij veel makkelijker als we anderen fouten zien maken, vooral als die anderen veel gezag hebben en een beroemde naam dragen. Maar het is de specifieke gave van ongeletterde mensen voorbij te gaan aan wat grote schrijvers heel juist hebben opgemerkt, zoals, | |
[pagina 70]
| |
in de Fabels van Aesopus, de haan een kostbare steen laat liggenGa naar voetnoot8.; ze plukken echter de fouten, die ook deze schrijvers wel eens maken, er feilloos uit ter verdediging van hun eigen tekortkomingen. Daarom was het nodig de fouten van zelfs de grootste mannen niet te verbergen. En wie kunnen we helemaal van fouten vrijpleiten, als Cicero soms al zondigt tegen de regels van de Romeinse taal? Als Poggio zijn fouten oprecht had willen bekennen en verbeteren in plaats van ze op onbeschaamde wijze te verdedigen - en als hij een verstandig man was geweest, had hij dat inderdaad moeten doen - dan zou hij tot de overtuiging zijn gekomen niet dat hij Valla moest afkraken, maar dat hij hem moest danken en eren voor zijn terechte kritiek. Door deze redenering in verwarring gebracht, nemen de tegenstanders van Valla hun toevlucht tot een laatste redmiddel: ‘Valla had’, zeggen zij, ‘beroemde mannen dan wel terecht gelaakt, maar hij had het met meer sarcasme gedaan dan billijk was.’ Ik vind echter dat hij ze helemaal niet zo sarcastisch heeft behandeld, of je moet die mannen beroemd vinden die ik beschouw als de voornaamste leiders van de barbaren: Papias, Huguccio, Everard, Catholicon, John Garland, Isidorus,Ga naar voetnoot9. en anderen die de moeite niet waard zijn bij name genoemd te worden. Of misschien vinden zij dat iedere vorm van kritiek ‘sarcastisch spreken’ is. Laat het waar zijn dat hij te sarcastisch was: heeft hij dan ongelijk omdat hij de waarheid sarcastisch heeft ingekleed? In hoeverre stuit zijn sarcasme ons zo tegen de borst, dat wij, door die afkeer, zoveel waardevolle en noodzakelijke dingen van hem verwensen? Moeten wij soms van mening zijn dat hij, aan wie wij zoveel te danken hebben, volmaakt moet zijn? Je gasten zien het toch graag door de vingers als, tussen de vele heerlijkheden, een schotel voorkomt die niet helemaal gaar is of slecht bereid. En als het vijandelijke leger dreigend voor de muren staat en het hele volk uitgeput is door rampspoed en geen kans meer ziet te ontkomen, en iemand zich buiten verwachting aanbiedt om met gevaar voor eigen leven de vijand te verdrijven en het vaderland te bevrijden, met hoeveel roem, met hoeveel eer zal men hem dan niet overladen? Of krijgen wij soms een hekel aan die man omdat hij wat te veel drinkt? Moet een zo klein vergrijp de herinnering aan een zo grote weldaad uitwissen? En wie is zo klein van geest, wiens borst wordt zo geprangd door afgunst, dat hij Valla niet grotelijks prijst en hem zeer genegen is omdat hij met zoveel doorzettingsvermogen, zoveel ijver, zoveel zweetdruppels, het onbenul van de barbaren heeft verdreven, de letteren, die bijna ten grave gedaald waren, van de ondergang heeft gered, Italië | |
[pagina 71]
| |
zijn vroegere luister heeft teruggegeven, en de geleerden zover heeft gebracht dat zij zich voortaan wat omzichtiger moeten uiten? Misschien ben je bang dat deze sarcastische man jou helemaal afkraakt, maar zo niet, dan moet je je maar veilig aan hem toevertrouwen, misschien niet helemaal zonder afgunst, die altijd alles wat moeilijk en prachtig is, pleegt te vergezellen; maar het zou toch naar mijn mening zeer eervol en nuttig voor je zijn. Hoe vaak je dit ook doet, ik vraag je steeds weer het meer en meer te doen. Dan zul je merken dat het niet weinig ten goede zal komen aan je geschriften, tenzij je deze alleen voor de Hollanders maakt. Vaarwel. |
|