De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd22 Aan Cornelis Gerards
| |
[pagina 59]
| |
zoals het hoort, naar redelijke argumenten zouden luisteren, dan was er niets gemakkelijker dan ze te overtuigen. Zij maken zich er druk over dat onfatsoenlijke dingen in fraaie bewoordingen worden verpakt; ik veroordeel dat ook. Zij vinden het verkeerd als men zich te veel bezighoudt met poëzie; ik raad dat ook niet aan. Maar wat moeten we dan? Moeten wij dan maar gelijk aannemen dat iets wat welsprekend, wat poëtisch is, ook gelijk slecht is? Jij, gewend veel dichters te lezen, weet tenminste heel goed hoezeer de dichtkunst bloeit, niet alleen door de zoetvloeiende lieflijkheid van de taal, maar ook door belangrijke inzichten en een diepgaande kennis op allerlei terrein. ‘Moet ik me dan, waar zoveel schittert, ergeren aan een paar smetjes?’Ga naar voetnoot1. Maar die lieden verbergen hun lompheid als met een mantel en zo denken zij te verachten wat zij niet kunnen bereiken. Als zij de brieven van Hieronymus aandachtig zouden lezen,Ga naar voetnoot2. zouden zij tenminste begrijpen dat grofheid niet gelijkstaat met heiligheid en dat geleerdheid niet hetzelfde is als goddeloosheid. Ik ben je erg dankbaar dat je me uitnodigt om die brieven van Hieronymus te lezen. Ik heb ze echter vroeger niet alleen gelezen, maar ook allemaal eigenhandig gekopieerd. Je kunt er alle pijlen in vinden waarmee we de schimpscheuten van de barbaren makkelijker kunnen ontzenuwen dan ze opsommen - zoals het spreekwoord zegt - maar het is al voldoende het prachtig uitgewerkte voorbeeld aan te voeren op de pagina waar hij, sprekend over de schillen van de verloren zoon, er het voorbeeld aan toevoegt van de krijgsgevangen vrouw.Ga naar voetnoot3. Maar, beste Cornelis, laten wij liever de wapens neerleggen en niet tevergeefs de lucht slaan. Vroeger zou ik het een prachtoverwinning gevonden hebben als wij met dichtgestopte oren hun Scylla-achtige geblaf voorbij konden varen en niet zouden proberen hun fort stormenderhand te veroveren, maar eenvoudig te negeren, volgens jouw fraaie verzen: ‘Jaloerse kerel, zwets maar tegen me met je wilde mond/verteer je eigen hart met je afgunst;/zie, wij volgen met ijver uitmuntende mannen na,/een raspaard bekommert zich niet om vlooien.’Ga naar voetnoot4. |
|