De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd20 Aan Cornelis Gerards
| |
[pagina 53]
| |
mij zo snel mogelijk iets zou sturen. Hij zei zelfs dat je een of ander werk onder handen had dat je aan mij wilde opdragen. En daarom ben ik als eerste - niet omdat ik beter ben dan de anderen in schrijven of meer ervaring heb, maar omdat ik het meeste van je houd - begonnen aan dat gedicht, waarvan je schrijft dat het je eindelijk bereikt heeft. En ik kan niet zeggen hoe verbaasd ik ben dat je het niet eerder hebt ontvangen. Ik had Martin er namelijk zeer duidelijk en met de meeste nadruk op gewezen dat, wilde hij ooit mijn dankbaarheid verwerven, hij vooral in deze zaak, die ik van plan was als bijzonder belangrijk te behandelen, zorgvuldig moest uitvoeren wat ik wilde en het gedicht zo snel mogelijk bij jou moest bezorgen. Ik zou het vervelend vinden als je denkt dat ik dit gedicht uit domme ijdelheid of onder de prikkel der jaloezie gemaakt heb, want ik heb niet zo'n hoge dunk van mijn gedichten en denk dat zij mij eerder schande zullen brengen dan roem. Nee, wees er maar van overtuigd, zoals je waarschijnlijk al bent, dat ik het vooral gedaan heb om met mijn onbenulligheden enige gedichten aan jou te ontfutselen, zoals Pan met zijn boerenfluit de lier van Apollo tot leven bracht. Martin hield immers staande dat jij anders, volgens je voornemen, niets zou schrijven. Uit jouw brief maak ik nu op dat hij mij heeft bedrogen in mijn wens en jou in je verlangen, door het werk bij zich te houden en alleen maar te beweren dat hij het je had gebracht, misschien om zo des te makkelijker zijn domheid te verbergen. Maar als ik zijn wartaal had weten te ontcijferen, dan zou ik, verdorie, met mijn slimheid wel van hem gedaan hebben gekregen óf dat hij het je zou overhandigen óf dat hij het me in ieder geval zou teruggeven, zodat ik het aan iemand anders zou kunnen toevertrouwen; maar hij wist zijn trucjes wel erg goed te verbergen, want toen ik hem hier, na zijn terugkeer, indringend ondervroeg over wat er tussen jullie was voorgevallen, heeft hij een spitsvondig, maar wel erg lang verhaal in elkaar geflanst en vertelde hij achter elkaar wat je gedaan en gezegd had. Ik raakte in de war van al dit gepraat en begon erg bang te worden - want ook dit scheen mij uit zijn verhalen waarschijnlijk toe - dat mijn weinig verfijnde gedicht je zeer geleerde oren had beledigd of dat je het anders had opgevat dan ik had bedoeld. Toen ik ook nog zag dat er zoveel tijd verstreek zonder dat ik een gedicht of brief van je ontving, sterkte me dat in mijn vermoeden dat ik je gekwetst had met mijn onbenulligheden, en dat je het de moeite niet waard vond daarvoor iets terug te doen. Maar ik ben heel erg blij dat de zaak anders in elkaar zit. Het verheugt me zeer dat je het gedicht hebt gekregen en dat het je niet alleen niet gekwetst heeft - wat ik terecht had moeten vrezen - maar dat je me nog vriendelijker gezind bent dan vroeger, want dat begrijp ik heel goed. Je hebt mijn gedicht immers niet alleen | |
[pagina 54]
| |
gewaardeerd, maar je verklaart zelfs dat je er veel achting voor hebt en je hebt je verwaardigd je schitterende verzen met de mijne te vermengen. Jij doet dat, mijn beste Cornelis, niet vanwege mijn verdiensten, maar omdat je zo vriendelijk van aard bent dat je de talenten van anderen, hoe onderontwikkeld ook, meer bewondert dan die van jezelf. Maar misschien komt het ook wel door je grote genegenheid voor mij en vind je daardoor iets bevallig waaraan iedere bevalligheid ontbreekt. Liefde maakt blind en kent geen juist oordeel. Ik vond het wel vervelend dat je mij, die het niet verdiende, zo prees, maar dat werd meer dan goedgemaakt door de dankbaarheid en het genoegen dat een zo groot en zo geleerd man mij niet alleen verkiest boven anderen, maar me ook zo genegen is. In ieder geval, mijn dierbare Cornelis, geloof me wanneer ik zeg dat ik naar niets op de wereld zo hevig verlang als dit: dat de liefde die ik altijd en terecht in hoge mate voor je heb gevoeld, door jou wordt beantwoord. Daarom wil ik graag jouw woorden citeren en die tot de mijne maken: ‘laat het voldoende zijn alleen dit te zeggen: dat al mijn wensen erop gericht zijn met jou een band te hebben als tussen broeders, één enkel enthousiasme voor gezamenlijke studies, en tenslotte één enkele basis van gedegen vriendschap.’ En zoals je - en dat is het verheugendste bewijs van je welwillendheid - uit mijn en jouw verzen één enkele Verdediging hebt gecomponeerd, zo moge een band van wederzijdse vriendschap onze twee zielen samensmeden - aangenomen dat we iets vinden wat twee vrienden scheidt - zodat jouw geest altijd in mij en mijn geest in jou huist, net zoals jouw verzen ingeweven zijn in de mijne en de mijne in die van jou. En als wij, door afstand van elkaar gescheiden, minder vaak dan wij zouden willen bij elkaar kunnen zijn, dan zullen wij toch zo genieten van ons geestelijk samenzijn, de uitwisseling van brieven en het betrachten van wederzijdse diensten, dat het lijkt alsof de afstand tussen ons is weggevallen. En laat verder alles wat naar naijver en naar jaloezie riekt, zoals je schrijft - ik voeg eraan toe: laat zelfs iedere minder vriendschappelijke gedachte - verre van ons blijven. God moge degene sparen - maar laat ik niets onheilspellends afroepen over een van onze broeders - die op deze wijze vroeger tussen ons gekomen is. Waarom zou ik jaloers op je zijn en me niet veeleer van harte verheugen en je geluk wensen? Mijn genegenheid voor jou is zo groot dat ik meen dat alles wat, naar ik verwacht, jou aan roem en waardigheid ten deel zal vallen, ook op mijn conto zal worden bijgeschreven. Want er is een oud en waar gezegde dat onder vrienden alles gemeenschappelijk is. Of denk je dat ik zo onbeschaafd ben dat ik een afwijkende mening van je niet kan verdragen en dat ik alles wat niet met mijn eigen mening overeenkomt, voortdurend meen te moeten ondermijnen, uit te wieden en te verscheuren? | |
[pagina 55]
| |
Ik weet heel goed dat er mensen zijn die onmiddellijk veroordelen wat zij niet kennen of goedkeuren, maar ik wil niet dat je mij tot hen rekent. Kom nou! Ik weet maar al te goed dat Augustinus en Hieronymus, mannen van een voortreffelijke geleerdheid en beroemd door de heiligheid van hun leven, met elkaar van mening hebben verschild op meerdere punten, ja dat zij zelfs elkaars inzichten bestreden hebben. En ik kan niet geloven dat dat alleen met deze twee het geval is geweest; er zijn veel anderen, Aristoteles, Plato, Chrysippus, Epicurus, Zeno, die ieder hun eigen mening hadden en onderling zeer verschillend dachten. Maar daar moet je niet gelijk uit opmaken dat tussen hen wedijver en jaloezie voorkwam. Ik heb mijn gidsen die ik volg en als jij andere hebt, zal ik me daar heus niet aan ergeren. In de dichtkunst heb ik Vergilius, Horatius, Ovidius, Juvenalis, Statius, Martialis, Claudianus, Persius, Lucanus, Tibullus, Propertius; in proza Cicero, Quintilianus, Sallustius, Terentius.Ga naar voetnoot3. Voor het beoefenen van een elegante stijl stel ik in niemand méér vertrouwen dan in Lorenzo Valla. Geen ander kan met hem vergeleken worden in scherpte van geest en kracht van geheugen. Ik zal het je maar bekennen: wat in hun geschriften niet is behandeld, zou ik niet aan de orde durven stellen. Als jij andere voorkeuren hebt, zal dit voor mij geen reden zijn je te bekritiseren. Maar genoeg over deze zaken. Wat je verzoek betreft om je boekje Over de dood zorgvuldig te corrigeren, daarin kan ik je geruststellen. Ik heb dat boekje al gelezen en ook je Geschiedenis over de oorlog in UtrechtGa naar voetnoot4. en je Ter ere van de heilige Nicolaas.Ga naar voetnoot5. Ik bewonder ze allemaal om de schoonheid van de taal en de grote rijkdom aan ideeën. Maar ik vind ze te mooi, mijn beste Cornelis, om ze met mijn ezelspoot te gaan polijsten. Ik denk trouwens niet dat ik iets weet wat jij niet ook weet. Maar, zeg je, ook bij de geleerdste schrijvers sluipen bij een groot werk ongerechtigheden binnen die zij, of uit achteloosheid of door drukke bezigheden, niet hebben kunnen corrigeren, en jij citeert deze verzen van je: ‘Want niemand is zo volmaakt in zijn kunst,/of een ordinaire fout ontsnapt wel eens aan zijn snelle handen.’ Beste Cornelis, wat aan jou, een Argus, heeft kunnen ontsnappen, dat zou ik niet gemakkelijk met mijn blinde ogen kun- | |
[pagina 56]
| |
nen ontdekken. Je zult nu wel aankomen met de volkswijsheid dat twee paar ogen meer zien dan één. En ik beken dat je daarmee elke mogelijkheid om me te verontschuldigen hebt afgesloten. Daarom zal ik, geliefde broeder, met jouw welnemen en als je bij je mening blijft, je liever daarin tegemoetkomen, hoe ontoereikend mijn krachten ook zijn, dan je teleur te stellen in je genegenheid. Maar om eerlijk te zijn, ik heb je boekje Over de dood niet meer. Ik heb het namelijk teruggegeven aan Martin, die het ook had gebracht. Zorg er dus voor dat ik het zo snel mogelijk weer krijg. Ik zal dan mijn best doen om de fouten die ik tegenkom - wat me zeer onwaarschijnlijk lijkt - zorgvuldig aan te geven en de verbeteringen aan jouw scherpzinnigheid uitleveren om ze bij te schaven. Vaarwel, dierbare Cornelis, en blijf van me houden zoals je doet. Stein, 15 mei |
|