De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd13 Aan Servaas Rogier
| |
[pagina 42]
| |
blijven denken, ‘zolang ik mezelf bewust ben en de adem deze ledematen bezielt.’Ga naar voetnoot3. Je mag hem verachten, hem verafschuwen, hem haten. Hij zal jou altijd beminnen, vereren, hoogachten. Gisteren, mijn Servaas, zou ik naar je toegekomen zijn om je enige troost te bieden, als ik niet had geweten dat mijn aanwezigheid je zeer onwelkom was. Want ik zag dat jouw gelaatstrekken veranderd waren, je ogen neergeslagen, je kleur vaal: je hele lichaamshouding voorspelde mij ik weet niet wat voor smart. Ik voelde toen zelf, je moet me geloven, een niet geringe pijn. Ik zag mijn dierbaarste vriend en de andere helft van mijn ziel door leed overmand worden. Is jou, mijn Servaas, ooit iets onaangenaams overkomen dat mij niet veel erger pijnigde dan jou? Wat je toen pijn deed, was me echter, als ik me niet vergis, niet helemaal ontgaan. Ik doel dan op de onbeschaamdheid waarmee die man jou onwaardig en onverdiend beledigde. Maar alsjeblieft, trek je deze onbenullige zaak niet al te veel aan en pijnig je er niet mee. Herinner je, bezweer ik je, dat we mensen zijn, geen goden, en dat wij onder de wet van het noodlot zijn geboren, die ons tot speelbal maakt van al zijn grillen, ‘en wie heeft niet duizend redenen tot smart?’Ga naar voetnoot4. Denk er maar aan dat het niet alleen jouw lot is, maar dat je het deelt met alle stervelingen. En verder, als er al een paar dingen tegenzitten - en naar mijn mening maak je je erg druk om kleinigheden - er zijn er zeker ook vele waarover je je met meer recht kunt verheugen, ‘als je je zegeningen maar telt.’Ga naar voetnoot5. Laat ik je daarom niet langer ophouden. Als de smeekbeden van je Erasmus nog iets vermogen, als je ooit nog iets voor me wilt doen, vraag ik je, verzoek ik je dringend tot jezelf te komen, je een man te tonen, en je niet langer op te sluiten in je droefheid. Ja, er met des te meer inzet naar te streven zo'n kerel te worden die op zijn beurt lacht om degenen die hem beledigen. Je zou daar allang toe in staat zijn geweest als je mijn raadgevingen had opgevolgd. Maar nu niets meer, de omstandigheden, de plaats, en zelfs het heerlijke weer, je studie in de weg staat, lijkt me dit toch een krachtige aansporing om je aan de letteren te wijden. Verdrijf die indolentie en lamlendigheid die in je zit. En, om je nog wat enthousiaster te maken, je moet weten dat zelfs onze WouterGa naar voetnoot6. dat heeft gedaan en zich helemaal op de studie der letteren heeft gestort. En hij betreurt niets meer dan het feit dat hij daarmee niet eerder is begonnen. Wel, zorg ervoor dat jij altijd vrolijk blijft, verder vraag ik | |
[pagina 43]
| |
niets van je. Aangezien je me vermijdt, zal WillemGa naar voetnoot7. voor jou in alle zaken een steun en toeverlaat zijn. Ook ik zal hem voortdurend aansporen dat hij zich daar ijverig voor inzet. Vaarwel. |
|