11 Aan Servaas Rogier
[Stein, ca. 1488]
Erasmus aan zijn vriend Servaas
Je vraagt je misschien af, Servaas, waarom ik je in een zo lang tijdsbestek niet heb geschreven en misschien verdenk je me ervan dat ik van mijn vroegere voorstel ben teruggekomen of dat mijn genegenheid voor jou is weggekwijnd. Je moet van me aannemen dat geen van beide het geval is, want niet de gezindheid ontbrak me, maar de tijd, niet de wil, maar de gelegenheid. Ik zou willen dat het lot mij eenzelfde mate van vrijheid toestond als die welke in mijn natuur ligt. Dan zou je ondervinden dat ik veel meer geneigd ben je te onderwijzen dan naar je te luisteren. Maar je ziet zelf in wat voor chaos alles verkeert en wat mij aan vrije tijd rest te midden van de zorgen van dit bestaan is jou, meen ik, niet verborgen. Vergeef me dus, smeek ik je, mijn stilzwijgen en doe je best zelf een man te worden. Wanneer de Fortuin gunstiger zal zijn, zullen wij opnieuw beginnen aan het voorgenomen werk. Vaarwel en blijf van me houden.