9 Aan Servaas Rogier
[Stein, ca. 1487]
Erasmus van Rotterdam aan Servaas, zijn vrolijke makker, gegroet
Ik heb je brief, lieve Servaas, niet kunnen lezen zonder veel tranen te plengen en hij heeft de pijn, die mij ellendig had gemaakt, niet alleen verdreven, maar die ook vermengd met een ongelooflijk en onverhoopt genot. Hoe gaat vreugde samen met tranen? Onder het lezen van je heerlijke brief, die zo duidelijk getuigde van jouw zo gewenste liefde voor mij, huilde ik van blijdschap en was ik blij terwijl ik huilde. Aanvankelijk gingen hele dagen voorbij met het plengen van tranen van neerslachtigheid, daarna echter vloeide de stroom, waarmee ik je brief besproeide, overvloedig, niet uit zielenpijn, maar uit een ongelooflijke liefde voor jou. Ook de liefde, geloof me, kent haar tranen, ook de vreugde. Immers, Servaas, wie is zo hard van gemoed dat jouw brief hem niet dwingt te huilen? Wat een zoetheid in woordkeus, wat een sierlijke zinsbouw, wat geurt niet naar genegenheid, naar bijzondere liefde? Zo dikwijls ik hem lees - en ik lees hem bijna ieder uur - lijkt het alsof ik de zoete stem van mijn Servaas hoor, zijn dierbare gezicht aanschouw. Waar het ons niet is toegestaan met elkaar te spreken, is deze brief mijn troost; hij brengt mij, een afwezige, bij jou; hij verenigt mij met de afwezige Servaas, zodat het vers van Vergilius zeer goed op mij van toepassing is: ‘Afwezig hoort en ziet zij een afwezige.’Ga naar voetnoot1. Ik ben met je brief rijker en zelfs gelukkiger geworden dan Alexander de Grote met al zijn triomfen of Croesus met al zijn schatten.
Maar ik bezweer je, helft van mijn ziel, bij mijn buitengewone liefde voor jou, dat je me niet weer in een afgrond van leed werpt. Wees ervan verzekerd dat ik ter plekke dood blijf, als ik zou horen dat je weer boos op me bent. Spaar, smeek ik je, je minnaar; je weet heel goed hoe ik leef, je kent heel goed mijn aard. Ik ben te teer van gestel om dergelijke wrede spelletjes dikwijls te verdragen. En bovendien, om het duidelijk te zeggen, het is niet aan een vriend om zijn vriend te kwetsen, zelfs niet voor de grap. En als ik je, zoals je schrijft, hiermee het eerst gekwetst heb door te zeggen dat jij veinsde en ontveinsde, denk dan eens goed na, vraag ik je, mijn beste Servaas, als dat voor jou zo hard en wrang was om te horen, hoe wrang het dan voor mij was dat dagelijks van jou te moeten verdragen. En wat staat verder af van de ware vriendschap dan iets te verbergen voor je vriend, vooral als het belangrijk is dat deze het weet? Nu eens ontkennen, dan weer bevestigen en het gesprek