De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
7 Aan Servaas Rogier
| |
[pagina 35]
| |
dierbare Servaas, ik weet al van tevoren wat je gaat antwoorden, ik heb het al zo vaak gehoord. Je zult zeggen: ‘Wat wil je dat ik voor je doe? Wat eis je van mij? Toon ik echt zo'n afkeer van je? Wat, herhaal ik, wil je eigenlijk?’ Wel, als je het zo stelt: nee, ik wil geen dure geschenken, maar slechts dat jouw hart voor mij is wat het mijne voor jou is en daarmee maak je me meteen gelukkig. Of, als je hart me zo vijandig is dat mijn tranen het niet kunnen ontroeren, zeg dat dan eerlijk. Hoe ver ga je in je spelletje met mij? Hoe lang laat je me in spanning? Nu eens veins je vriendschap, dan weer zie je me niet staan. En wat voor folteringen lijd ik ondertussen! Daarom, o liefste van mijn vrienden, als er nog een plaatsje is in je hart voor mijn smeekbeden, vraag ik je, smeek ik je dat je me zeer duidelijk zegt wat je denkt, en me niet langer martelt met dit dodelijk wrede spelletje. ‘Maar waarom stort ik deze klachten nutteloos uit?’Ga naar voetnoot3. Ik weet al dat jij amper naar me zult luisteren. Waarom verspil ik mijn tijd door zand te ploegen, een steen te reinigen? Waarom rol ik nog langer dit rotsblok? Als je bij je besluit blijft mij liever te haten dan te beminnen, haat me dan maar zoveel je wilt. Ik zal je toch altijd blijven liefhebben. Maar ik zal me daarin matigen, zodat ik me niet tevergeefs pijnig, want van jou kan ik geen troost verwachten. Vaarwel, mijn ziel, en als je nog enige menselijkheid bezit, maak dan dat je weer bemint wie jou liefheeft. |
|