De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 1. Brieven 1-141
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd3 Aan Pieter Gerard
| |
Erasmus van Rotterdam aan heer Pieter, zijn broer, gegroetHeb je je broer helemaal opgegeven? Bekommer je je niet meer om Erasmus?Ga naar voetnoot1. Ik schrijf, ik stuur steeds maar berichten, ik wil voortdurend een antwoord, | |
[pagina 30]
| |
ik probeer van jouw kennissen die hierheen komen iets te weten te komen. Zij hebben nog geen briefje, nog geen boodschap bij zich, en verzekeren alleen maar dat het je goed gaat. Natuurlijk, geen bericht kan mij meer genoegen doen, maar daarom ben jij nog allerminst ontslagen van je plicht. Als ik jouw halsstarrigheid zie, is het makkelijker, geloof ik, melk uit een rots te slaan dan jou een brief te ontfutselen. Waar, mijn beste Pieter, is je vroegere genegenheid voor mij gebleven en de oude, bijzondere liefde, die een broer past? Ben je plotseling veranderd van Mitio in Demea?Ga naar voetnoot2. Ben je zo van mij vervreemd? Want wat moet ik anders denken? Als jij meent dat je het kleine beetje tijd dat het schrijven van een brief vereist, niet voor onze liefde kunt over hebben - ik kan mijn ergernis nauwelijks verkroppen - dan beteken ik wel erg weinig voor je of ben je me al helemaal vergeten. Als je wilt dat ik deze verdenking van me afzet, als je nog enige liefde koestert voor je Erasmus, als je nog iets van een broer in je hebt, dan zul je onmiddellijk de pen ter hand nemen. Pas dan, Pieter, zal ik vol vreugde zien dat het je zo goed gaat en zal niets mij dierbaarder zijn dan jouw brieven. Niets anders zal mij ervan overtuigen dat jij nog aan ons samen denkt en dat jouw diepe broederlijke gevoelens jegens mij, waarvan je vroeger zo vaak blijk gaf, nog altijd even sterk zijn. Als ik echter van jou vervreemd ben, ik zeg niet door enige schuld, want ik weet zeker dat ik die niet heb, maar door een vermoeden van schuld, dan vraag ik je mijn excuses te aanvaarden en terug te keren tot jezelf. Leg Demea af, word weer Mitio. Jij, die me in de moeilijkste tijden hebt bijgestaan, wees me ook nabij, nu het lot me, ook al is het nog niet echt vriendelijk, toch iets gunstiger gezind is. Maar aangezien ons elkaars gezelschap ontzegd is, kun je me niet beter nabij zijn dan door me talrijke brieven te schrijven. Als je daarvoor wilt zorgen, is dat het grootste genoegen dat je me kunt doen. Als je wilt horen hoe het met mij gaat, wel, ik houd zielsveel van je, zoals je ook verdient. Je naam ligt altijd op mijn lippen, ik draag je in mijn hart, ik denk voortdurend aan jou, ik droom van jou, ik praat dikwijls over je met mijn vrienden en met niemand vaker, vertrouwelijker en met meer genoegen dan met onze stadgenoot Servaas,Ga naar voetnoot3. een jongeman met een prachtig karakter, vriendelijk van aard en vol interesse voor de studies waar wij allebei in onze jeugd zo van genoten hebben. Hij zou je heel graag eens willen ontmoeten. Wanneer je, zoals ik hoop, een dezer dagen naar ons toe komt, dan weet ik zeker dat je deze jongeman niet alleen je vriendschap waard zult achten, maar dat je hem zelfs boven mij, je broer, zult verkiezen. Ik weet immers hoe | |
[pagina 31]
| |
vriendelijk jij bent en hoe voortreffelijk zijn karakter is. Het is iemand van wie iedereen wel moet houden. Daarom vraag ik je dringend het kleine exemplaar van de Satires van Juvenalis, dat je in bezit hebt, aan hem uit te lenen. Wees ervan overtuigd, mijn beste Pieter, dat geen dienst beter besteed is. Je zult zien dat hij je dankbaar is en zoiets niet zal vergeten. Vaarwel, mijn dierbare broeder. |
|