Aantekeningen
(1985)–Marcellus Emants– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
162.Een man geeft aan zijn vrouw present een Engelsch kistje met zeer kunstig slot (in marokijn leer) en twee sleutels. Zij sluit er haar juweelen en brieven in benevens een der sleutels. Zij verliest den anderen sleutel, en nu kan niemand het kistje openen. De man biedt er aan er zelf mede naar Engeland te gaan maar tot zijn verbazing en schrikt [in de tekst] slaat zij dit aanbod af. Van 's mans afwezigheid gebruik makend gaat zij heimelijk zelve naar Engeland. | |
163. [Kranteknipsel:]Chineesche spreekwoorden. - Zedelijkheid is de kleur der deugd en 't vernis der ondeugd. - Spotternij is de geestigheid van 't bedrog. - Berouw is de lente der deugd. - Wie in ondeugd behagen en in de deugd aanstoot vindt, is in beide nog een nieuweling. - Men kan de menschen ontbeeren, maar een vriend heeft men noodig. - Het ceremonieel is de dienst der vriendschap. - Het genot van wèl te doen is het eenige wat niet slijt. - Men moet zijn vrouw aanhooren, maar niet gelooven. - De geest der vrouw is van kwikzilver, haar hart van was. - Als mannen samen zijn, luisten ze naar elkaar; vrouwen en meisjes bekijken elkander. - De vreesachtigste vrouw heeft nog genoeg moed om kwaad te spreken. - Groote zielen hebben een wil, kleine slechts aanvechtingen om te willen. - De ondraaglijkste mensch is degene dien wij beleedigen en dien wij toch niets verwijten kunnen. - Behandel uw gedachten als paarden en uw wenschen als kinderen. - Als de rijken wisten welk geluk er in geven ligt, waren er slechts armen. - Rijke lui hebben tot in de verste streken familie; de armen vindt ze gemeenlijk in zijn naaste omgeving niet. Het knipsel is afkomstig uit Het vaderland van 26 januari 1888. | |
164. [Kranteknipsel:]Kiesberichten. - Te Ierseke kwam een vrouw bij het stembureau met de boodschap, dat haar man zijn stembiljet bij vergissing met zijn eigen naam had ingevuld; zij verzocht dit briefje weder uit de bus te nemen en een ander voor haar man mee te geven. Een ander kiezer wilde tegelijk met zijn eigen biljet ook dat van zijn vader inleveren. - in de brievenbus te Krabbendam, werd reeds den 5n een behoorlijk ingevuld stembriefje gevonden. - Uit Zwartsluis wordt aan de ‘Zw.Ct.’ gemeld: Een antirevolutionair comité vestigde zich als wervings-bureau in een koperslagerswerkplaats, waarvan een raam het uitzicht had op den ingang tot het stembureau. Vermoedelijke weifelaars werden binnengeroepen, om hun stembriefje te laten corrigeeren. De eigenaar van een bleekveld tusschen genoemde werkplaats en het stembureau, plaatste een paar | |
[pagina 96]
| |
staketsels en hing er een zeil overheen, waardoor den heeren alle uitzicht werd benomen, en het bureau moest worden verplaatst Het knipsel is afkomstig uit Het vaderland van 9 maart 1888. | |
165. Wolff(Joodsche bankier) schiet zich dood, omdat zijn zaken in de war zijn. Zijn vrouw had bij de huwelijksche voorwaarden meegekregen 50,000 francs, die in codicil tot fr 5000 waren teruggebracht naar 't heette ter vermijding der hooge registratie rechten, die echter zoo hoog niet waren. - Nu wordt er proces gevoerd, want de vrouw wil uit den faillieten boedel een slaapkamer ameublement (ebbenhout met ivoor) terug hebben, dat meer heeft gekost dan 5000 fr. Zij beweert wel degelijk 50000 fr te hebben meegekregen en zegt, dat van dat geld de meubelen waren gekocht. Ondertusschen neemt haar vader het bed en de rest van de curatoren tegen taxatie weer over en geeft dit aan zijn dochter die gaat hertrouwen weer cadeau. | |
167. Diner-mannetje.Blonde knevel. Diepliggende, gekkelijk ronddwalende oogen. Hooge, overslaande stem. Spreekt van subjectieve impressie's. Hij beweert als jong advokaat niet te klagen hebben, daar hij er nog wel twintig achter zich heeft, die later aangekomen zijn. Als hij geld wilde maken zou hij niet in den Haag blijven. | |
169. Nuts vergadering.De ondervoorzitter heeft een partij gegeven en daarop den secretaris niet genoodigd. Deze wreekt zich door op de eerst volgende vergadering, waarop het bestuur moet herkozen worden eenige trawanten mee te brengen. Daardoor wordt de ondervoorzitter maar met een kleine meerderheid herkozen, en nu neemt hij zijn ontslag. De zaak wordt ruchtbaar en ook de rest van het bestuur neemt zijn ontslag. Vergadering belegd ter verkiezing van nieuwe bestuursleden. Secretaris ter verantwoording geroepen wil eerst geen verantwoording geven, zegt daarna alles. Motie: De vergadering kennis genomen hebbende van de redenen waarom de bestuursleden uitgezonderd den secretaris hun ontslag hebben genomen, noodigt den secretaris uit het zijne te nemen. Deze motie wordt aangenomen en eerst verdraait de secretaris 't daaraan gevolg te geven: J'y suis et j'y reste. Daarna stemming, maar een deel der heeren acht nu een stemming nutteloos en vertrekt. Ten slotte worden de oud bestuurderen toch herkozen en de secretaris neemt zijn ontslag. | |
[pagina 97]
| |
Het bestuur van het departement Den Haag van de Maatschappij tot nut van 't algemeen was samengesteld als volgt: | |
171. De St.Heeft 10 ridderordes (waaronder Legioen v. eer en Roode Adelaar Pruisen). Zijn broer zegt dat hij eens te Dresden op een hofpartij als onbekend man en niet officier sensatie maakte door zijn ridderordes. Hij beweert, dat zulks hem ook in den weg heeft gestaan in zijn carrière daar nu natuurlijk ambassadeurs voor hem moesten onderdoen. Hij heeft verzuimd (volgens dien broeder) na een jaar op het ministerie van Buitenl. Zaken gewerkt te hebben regularisatie te vragen van zijn positie. Hij had natuurlijk (?) dan attaché moeten worden. Thans kan hij dat niet meer omdat jongeren hem voor zijn gegaan. Hij werd gepasseerd en is dus (!) naar het ministerie van oorlog gegaan. De St.: Jhr. J.E. de Sturler (1855-1921), sinds 30 september 1887 werkzaam als adjunkt-kommies aan het departement van Oorlog, daarvóór attaché aan het departement van Buitenlandse Zaken. Onder zijn talrijke ridderorden figureren o.a. het Legioen van eer en de Roode adelaar (Zie: ‘Wie is dat?’ 1902; Staatsalmanak (1899)). | |
173. Mevr. V.zonder titel laat gaarne blijken, dat zij aan 't hof gaat bijv. aldus ik heb de trousseau's van deze en gene prinses gezien, die alleen zichtbaar waren voor menschen, die aan 't hof gingen en kaarten er voor kregen. Van echte kant (verder) weet ik alles af. Je ziet het verschil met onechte. (Zij weet echter niet waarin het verschil bestaat). Zij draagt een diadeem van valsche diamanten en een zeer opzichtig toilet. | |
[pagina 98]
| |
38. Jhr. J.E. de Sturler.
| |
176. Intrige de St.Jong mensch wil een ouden academievriend bezoeken, die logeert bij een zeer rijke zijn zuster/jonge dame. Hij weet dat zij de dochter van een vrek is, die in armoe heeft geleefd, maar niets meer. Als hij aanbelt staat zij juist in de gang en zegt dat de vriend uit is. Zij noodigt hem binnen te komen en hij maakt ook kennis met de moeder. Beide bevallen hem goed en omgekeerd. Het meisje, dat geen kring heeft, maakt gebruik van de gelegenheid en vraagt hem ten eten. Het gevolg is een verloving; maar als 't bijna publiek is hoort hij dat de moeder nagenoeg publieke vrouw is geweest en daarom maakt hij 't af. | |
[pagina 99]
| |
177. E. toeziende voogdij.Een jongmensch ontmoet in een comedie een mooie meid. Hij meent na afloop haar rijtuig na te loopen, maar vergist zich. Komt haar later op straat tegen en krijgt haar adres in een andere stad. Schrijft, krijgt antwoord, komt en vindt een andere die den brief heeft geopend. Zij was weer vertrokken en hij geeft 't op. Eenigen tijd later familieraad op 't kantongerecht. Hij wordt uitgenoodigd toeziende voogd te worden van eenige verwaarloosde kinderen, waarvan de moeder in de gevangenis zit omdat zij haar dochter heeft gedebaucheerd. Deze dochter was de bewuste meid. | |
179. Rechters van voorheen.Kleine stad; weinig zaken; het meerendeel aan den drank. Een snol treedt als getuige op; de president vraagt: uw naam - Antwoord: ‘Dat zou jij niet weten, lievert.’ Een advokaat wraakt een getuige op grond, dat hij uit Putten is, waar het heele volk uit moordenaars en brandstichters bestaat. De rechtbank nam dezen considerans in het vonnis op. | |
180. Officiersstandje [In kantlijn: (zie verder)]Een overgeplaatst officier heeft den inspecteur tegen zich. Eenigen zijner kameraden willen bij den inspecteur in een goed blaadje staan en zoeken den officier dus onaangenaam te zijn. Eens op een dag tuchtigt hij een kwaadaardig paard, dat zijn rijtuig kapot heeft geschopt. Een andere officier zegt dat doet geen fatsoenlijk man. Dat hooren de soldaten. Daar die andere officier hooger in rang is moet de eerste het zich laten zeggen, maar hij laat zijn kameraden uitmaken of hij om deze reden moet vechten. Hoe of nu de zaak ook afloopt: de inspecteur kan er een reden in vinden om te zeggen dat deze ritmeester en deze luitenant niet in één garnizoen kunnen dienen en dan wordt dus de luitnt verplaatst. zie verder: zie nummer 182. | |
181. Engagement. [In kantlijn: Zie vorige schrift Familieschandaal]Gescheiden vrouw is actrice geworden. Zij soepeert alle avonden na de voorstellingen met een aanbidder die haar later vraagt. Eerst zegt hij om geld niets te malen, maar na eenigen tijd geëngageerd te zijn wil hij 1o een groot jaargeld van den vader 2o dat het geld der aanstaande in zijn zaak komt. Engagement af en weer aan nadat zij elkander eens gesproken hebben ten huize van den vader, die naar de opera is gegaan en hen dus onder vier oogen heeft gelaten. Nu zegt zij pas te willen trouwen als 's mans proces tegen zijn broer gewonnen is en hij dus rijk is. [In kantlijn: Zie verder walgelijk] Zie vorige schrift Familieschandaal: zie nummer 32. | |
[pagina 100]
| |
182. Officiers standje [In kantlijn: (zie vroeger)]De zaak of men vechten moet of niet aan de kameraden overlaten wil zeggen aan 't oordeel van al de officieren van 't regement onderwerpen. Zij die hooger in rang zijn dan de hoogste der twee blijven dan doorgaans weg uit beleefdheid. De hoogste der twee heeft in dit geval verklaard geen bedoeling van beleedigen te hebben gehad. Hiermee was 't voorloopig uit, maar de stemming bleef vijandig. De officier verliest een paard; van zijn kameraden condoleeren hem maar eenige. Hij voorziet standjes en oefent zich dagelijks in 't schermen en schieten. Dit is bekend. Hij is zeer gedrukt, wat nog erger wordt nu hij een paar renpaarden onmiddellijk na hun overkomst ziek ziet worden en er een verliest. Mogelijkheid, dat men hem beschuldigt de kazerne aangestoken te hebben met influenza. (Aftappen water, koorts 41°) Zie vroeger: zie nummer 180. | |
183. Nieuwe generatieEen jong advokaat vertelt mij, dat hij over de brutaliteiten van sommige meesters niet boos kon worden omdat hij zich boven hen voelde en begreep dat de sukkels voor zijn positie niet berekend was [in de tekst]. Deze grootere assurantie leidt tot de brutaliteit van de Nieuwe Gidsers. | |
185. Bij een apotheker.Verhaal dat een dame middelen vroeg tegen de zenuwen. Hij raadt haar aan haar man eens een fleschje wijn of een borreltje te schenken en dan eens jolig te wezen. Wij zijn pas een jaar getrouwd zegt zij, maar mijn eigen man, dat nooit. Hij heeft me gruwelijk beleedigd, hij is naar een andere vrouw gegaan. En zegt hij en hoe kwam dat. Wel antwoordt zij er is een tijd voor alle dingen. 's Nachts zooveel als hij wil, maar niet over dag. Welnu antwoordt apotheker: dan heeft u uw man beleedigd. Daarom wees nu eens de minste schenk hem eens (als boven) en dan heb je geen middelen noodig. Hij heeft nu den loop verloren, maar dan zal alles weer schikken. | |
[pagina 101]
| |
39. Marcellus Emants, mei 1889.
| |
[pagina 102]
| |
189. Na de zilveren bruiloftDe dochters trekken partij voor de ietwat getyranniseerd [in de tekst] vrouw tegen den vader. Voorbeeld der gehuwde dochters doet ook veel af. De moeder, die altijd lijdzaam is geweest verzet zich nu en doet het grof. Zij wil niet met den man op de spon zitten, noemt hem valsch als hij lief is, verwijt hem allerlei dingen in 't bijzijn van zijn kinderen enz. (Jaloerschheid van een andere coquette vrouw komt er bij). De man gaat zijn weg o.a. op de jours van de coquette dame. op de spon zitten: op de sponde zitten, d.w.z. naar bed gaan(?) | |
191. Een bidderVerdient ƒ24 met allerlei baantjes in de week; maar heeft geen leven. Ons leven is geen leven. Zitten kanne we niet aan tafel, want we hebben geen stoelen. Als 't een warme dag is roepen de kinderen, die drie aan drie in bed liggen 's nachts, moord! - Zes weken voordat de pastoor dood was had ik z'n lijk al; maar ze hebben dr woord niet gehouden en toen ik nog eens aankwam zeien ze je mag d'r achter lopen; maar ik zei neen, d'r voor is goed, maar d'r achter dat doe 'k niet. | |
193. H g rpDrinkt dadelijk een paar glazen wijn achter elkander leeg. Slecht op de beenen staan, rood gerande oogen en begin van roode aderenteekening op de wangen, neus, wit der oogen. Spreekt vertellend steeds door maar dwaalt gestadig af door kleine verbindingswoorden overgehaald tot nieuwe denkbeelden voorn: herinneringen. Klaagt over moeheid, onmacht om iets uit te voeren, spoedige gestoordheid door kleine gedruischen. Als hij spreekt doet hij denken aan een uurwerk met gebroken veer dat ratelend afloopt. Min of meer fanfaron in het spreken over eigen exploiten (duels, minnarijen enz). Oppervlakkige talenten, deinst voor elke inspanning terug. H g rp: Wellicht de journalist Frederik baron van Hogendorp (1843-1889). | |
[pagina 103]
| |
cognacje. Laat gaat hij naar bed. Gehard, robust en gentlemanlike. | |
196. Binnenshuis. [In kantlijn: Zie veel eerder een vrouw van bij de zestig]De vrouw in de vijftig. De man een egoïst huistyran wordt aangehaald door een vrouw die ook al zoowat vijftig is. Hij is bij de 60. Samen wandelen in regenweer. Correspondentie door tusschenkomst van een apotheker en een derde vrouw eerste standen. Zien elkaar bij een wederzijdsch ziek familielid. Haar brieven gevonden door de vrouw in een oogenblik dat de sleutels op een laadje waren blijven zitten. [In kantlijn naast vorige zin: Zij heeft haar man betrapt op het schichtig sluiten van dit laadje en toen niets gezegd.] Zij leest er een (brief ligt naast mij op de plaats waar jij zoudt willen liggen. Je bent zoo geestig. Heb morgen je beau[?] dire[?] als je uitgaat met mij en mijn getrouwde dochter.) Vrouw laat hem merken dat zij de brieven heeft. Hij eischt ze terug, doet alsof hij zich dood wil schieten, [in kantlijn, moet kennelijk hier tussengevoegd: Dochter zei: hij doet het toch niet; vrouw zei: val voor mijn part dood voor mij neer, ik laat je opruimen door de meid want ik wil mijn handen niet vuil met je maken. Toch houdt die vrouw nog altijd van hem en is ze werkelijk jaloersch.] neemt afscheid van vrouw en kind, maar doet niets. Vrouw schrijft aan de andere dat zij de brieven heeft en er van gebruik zal maken als dat noodig is. Voortaan niet meer elkander kennen. Dochter wil vader niet beloven over de zaak te zullen zwijgen, want hij heeft aan de andere vrouw zich over zijn kinderen beklaagd. Vrouw laat zich aan haar broer ontvallen dat zij bewijzen heeft. Deze spreekt daarna man aan. Daarop moet de vrouw weer liegen en draaien. Eindelijk vertelt zij alles aan haar broer. In den aanvang heeft de man, die er nog sterk aan deed, eens plotseling tegen zijn vrouw gezegd: denk nu maar dat dit de laatste keer is. De andere vrouw schreef in haar brieven: wordt er (dat is de vrouw) niet weer eens uit de stad gegaan. Zij zonden elkander circulaires, waarop nummers waren aangeschrapt, die datum en uur voor een bijeenkomst aanduidden. Man verwijt aan zijn vermogenden schoonzoon dat hij de jaarlijksche toelage van de dochter - waarover de schoonzoon nooit een woord heeft gesproken noch voor, noch na 't huwelijk -heeft aangenomen. Hij kan niet velen, dat zijn schoonzoon goed leeft van het geld, dat hij heeft gewonnen N.B. werkt de schoonzoon even hard als hij, maar kan hij alleen zulke mooie prijzen niet afnemen. De toelage is overigens een druppel in een emmer. [In kantlijn: Vrouw houdt naderhand steeds argwaan. Zij doorzoekt alle boeken en pakken, die komen, maakt brieven open en zit met een binocle gewapend aan het venster. Vader wordt bang, dat alles uitkomt, smeekt en dreigt zijn jongste dochter te zwijgen. Zij lacht hem uit.] Zie veel eerder een vrouw van bij de zestig: waarschijnlijk een verwijzing naar een vroeger, verloren gegaan schrift. | |
[pagina 104]
| |
197. Beroemd Hollander in den vreemde.IJdele gekke Jood, die voor geld zijn composities laat maken en laat opvoeren. Heeft viool gespeeld bij Gerard, pedant. Hij zal aan de heeren een coup d'épaule geven. Heeft tal van ridderordes. Speelt valsch en zonder maat. Wordt ten slotte na zijn dood in een goederen wagen van van Gend en Loos uit den vreemde naar de Joodse begraafplaats gebracht. Gerard: Gerard Emants, o.m. bestuurder van Concert Diligentia. | |
200. [Kranteknipsel]Wat kost het regeeren? - In Frankrijk wordt schrikkelijk geklaagd over het toenemend aantal personen, die uit de staatsruif eten; rekent men burgerlijke ambtenaren en militairen bijeen dan kan men, de vrouwen en kinderen mede tellend, gerust verklaren, dat één van 24 personen, welke men 's heerenstraten ziet bewandelen, door den staat wordt onderhouden. Neemt men alleen de gezinnen der burgerlijke ambtenaren in aanmerking, dan wordt de verhouding 1:37. Door de geweldige jacht op baantjes namen daar de uitgaven voor het civielpersoneel ontzettend toe; zij bedroegen in 1886 ruim ƒ200,000,000.-, voor 15 jaar ƒ75,000,000.-, en voor 35 jaar ƒ125,000,000,- minder; geen gering verschil waarlijk, waarover zelfs wij Nederlanders verbaasd staan, al is de jacht op baantjes hier weinig minder en al bloeit de fabricatie van betrekkingen hier even goed als in Frankrijk, men denke slechts aan de créatie van professoraten en inspecteurs van allerlei vakken, om niet te spreken van meer bescheidene betrekkingen, zooals post- en telegraafambtenaren, welke ook noodwendig sterk toenemen. Ook het leger kost thans in Frankrijk naar verhouding veel meer dan vroeger, doch de stijging is bij lange na niet zoo aanzienlijk; in 1887 werd ƒ330.- millioen uitgegeven voor het budget van oorlog en derhalve kost ieder man in effectieven dienst er ƒ625.-, tegen ƒ550.- in Nederland en ƒ425.- in Duitschland. In Frankrijk kosten de soldaten per dag aan brood en andere voedingsmiddelen ƒ158,500.-, in Duitschland slechts ƒ85,000.- bij een even talrijk staand leger. Ieder ministrieel beambte te Parijs (het departement van Binnenlandsche zaken telt er alleen 280) kost aan vuur, licht en bureaubehoeften pl. m. ƒ150.-, althans dit wordt er voor uitgetrokken op het budget. Goedkoop is de Fransche administratie dus niet. De grondslagen voor het pensioen bereiken dáár voor den burgerlijken dienst het | |
[pagina 105]
| |
cijfer van ƒ100,000,000.-; in Nederland is dit in verhouding hooger, want het totaal cijfer beloopt ƒ15,500,000.-. Andere vergelijkingen leeren ons dat Frankrijk 8 ½ maal meer bevolking telt dan Nederland: dat hier het leger telt 26,743 man en kost ƒ20,500,000.-, daar 500,000 man en ƒ330,000,000.-; dat hier 14,820 burgerlijke ambtenaren een uitgaaf vorderen van ƒ29,000,000.-, daar voor dien dienst ƒ200,000,000.- noodig is. 8 ½ × 20 ½ millioen = 174 1/4 millioen, dus is ons oorlogsbudget veel goedkooper; 8 ½ × 29 millioen = 246 ½ millioen, dus eischt ons civiel beheer eigenlijk nog meer dan in het dure Frankrijk; toch mag men niet zeggen dat de ambtenaren in weelde baden, want bij de administratie der directe belastingen, rechten en accijnsen genieten 4774 geëmploieerden slechts ƒ4,177,917.- en de 4713 beambten der posterijen nog vrij wat minder. Globaal rekenende kost het civiel- en militair personeel dat de staat te onderhouden heeft toch jaarlijks ongeveer 50 millioen aan tractementen, pensioenen, vergoedingen, bureau- en reiskosten. Hierbij staat aan 't hoofd het Department van Oorlog, dat daarvoor in het jaar, waarvan hier sprake is (1886), uittrok 15 1/4 millioen, dan volgen Binnenl. Zaken 10 mill., Financiën 9 ½ mill., Marine 6 mill., Handel en Nijverheid 5 ½ mill., Justitie 2 2/3 mill., Buitenl. Zaken 6 ½ ton, Hooge Collegiën enz. 6 ton, Koloniën 2 ½ ton.
J.K.
Visschersdorpen op het ijs! - Van zulke dorpen zullen velen zich geen voorstelling kunnen maken; men De herkomst van dit knipsel is niet gevonden. | |
201. vande T.verdwijnt op een dag. Zijn vrouw laat haar buurman roepen. Deze hoort dat de man naar de Vrijmets: Loge is gegaan en niet teruggekeerd. Hij gaat naar de L. en geeft zich te kennen als Maçon. De concierge vertelt daarop dat mijnheer v.d.T. werkelijk aangeschoten 's nachts links af weg is gegaan. De kast is vlak bij. Buurman gaat met zoon van d.T. derwaarts en vindt hem onder de meiden. Van d.T. wil dadelijk champ bestellen. De ander zegt: neen, je gaat mee en als je niet meegaat zie ik je nooit meer aan. V.d.T. zegt ik ben bang voor m'n vrouw. Buurman belooft hem dat zij niets zal zeggen, gaat vooruit en vertelt aan de vrouw dat v.d.T. bij een vriend geomberd en zich lijk heeft gedronken waarnaar hij niet dorst terugkeeren. - Men beweert dat zoo'n v.d.T. zijn vader aan meiden helpt om hem gauw de wereld uit te krijgen. Zoon is een bruut. Eens was hij dronken op een soirée. Op het wandelend souper geeft hij een klap tegen het pasteitje dat een dame at en dat naar het plafond vloog. Gastheer gaf hem tien minuten om zich beneden vol te eten en te drinken, daarna wilde hij hem nooit meer zien. | |
[pagina 106]
| |
zendt het aan de beleedigde partij zeggende dat het geplaatst zal worden. Deze herkent de hand van een vriend en denonceert dezen aan iedereen. Eigenlijk was de vrouw er schuld aan. Man is onmogelijk geworden. O.a. is hij bij een oud vriend in den Haag gekomen, die hem zeide: te huis wil ik je wel ontvangen, maar op straat wil ik niet met je gezien worden. | |
204. DuelEen schutterij officier vangt op de Witte een muis en wordt dien avond muizeval genoemd. Komt binnen een student. Off. stelt zich voor als Luit. Muizeval. St. zegt dat is geen manier je zoo te noemen als je dat nog eens doet sla ik je op je gezicht. Wel zegt de ander dat doe je toch niet. Ik heet Muizeval. Gevolgd klap en duel. Dus de beleediging bestond hierin dat St. het den Luit. kwalijk nam dat hij zich zelven uitschold. | |
205. Officieren-conversatie. Manoeuvres.Hoe vond je nu dat detachementje uit Leiden. Verdomd goed in orde. Ik ben zelf van een bereden wapen, maar ik moet erkennen verdomd goed in orde.
_________________________________________________________________
Naijver van den inspecteur der cavalerie en de generaals. Een inspecteur had een terrein verkend. Volgende dag blijkt het dat de artillerie er verzonk in een moeras en de cavalerie er niet kon manoeuvreren. Kolonel houdt zijn officieren de handen boven 't hoofd en zegt: het kan niet. De inspecteur vloekt God verdomme hier en God verdomme daar. Ik heb 't zelf verkend. | |
206. Een huistyranZijn vrouw dient hem als slavin. Zij warmt eer hij uitgaat zijn pels op haar eigen lijf en steekt haar vingers eerst in zijn handschoenen. Hij doet 's nachts de ronde omdat hij bang is voor brand en gaat als er logées zijn op den grond liggen om door een reet naar hun licht te kijken. Ook gaat hij op een balkon staan om te zien of er soms brand in de buurt is. Verder slaapt hij zoo lang mogelijk vooral over dag en waakt dan dikwijls 's nachts. | |
[pagina 107]
| |
bij armen is afgebeeld. - Als ze nou maar wat achterlaten, die dames. Vroeger was dat wel zoo, maar tegenwoordig komen ze niet meer. 't Is tegenwoordig alles kale bluf vooral hier in den Haag. Trotsch genoeg en mooie kleeren ook, maar daaronder geen hemd aan der lijf. En een goeie dienst kan je ook niet meer vinden. Ik heb der nooit iets van motten hebben en ik wil d'r ook niks van hebben. | |
208. [Kranteknipsel in twee kolommen, boven de eerste kolom dwars over de bladzijde geschreven: Loffelt Vaderland 11 Oct. 1888 naar aanleiding van Morin's 50 jarig dat 26 Oct. gevierd zal worden.]Er is een soort van eigenwijze of would-be voorname Hollanders, die wel eens over de grenzen zijn geweest, het een en ander gezien hebben, een Fransche courant en Fransche romans lezen en daarom meenen de neus te moeten optrekken voor alles wat nationale kunst is. Enkele klinkers zóo [einde eerste kolom, aan de voet waarvan de volgende, kennelijk bij iets voorafgaands behorende, noot staat: 1Namelijk wanneer niet de alleruitmuntendste artisten zich er van bedienen.] uitgesproken, dat men hooren kan, waar de tooneelspeler geboren is, nemen zij als maatstaf ter beoordeeling van de geheele, zoo omvangrijke tooneelspeelkunst. Een eigenaardige tooneelpas, die Morin zich in een te conventioneel tijdperk van zijn veeljarig leven heeft eigen gemaakt en welke gewoonte, dank zijn energie, zoo goed als afgewend is, kenschetst voor die ingebeelde fijnproevers de gansche kunst van den verdienstelijken acteur. Zij bedenken niet, dat alleen onkunde en oppervlakkigheid hen in den vreemde blind doen
40. Pierre August Morin.
| |
[pagina 108]
| |
zijn voor de hebbelijkheden, die ook buitenlandsche kunstenaars aankleven. Een herhaald bezoek zou hun de oogen misschien openen. Gedurende het seizoen 1876/77 blonk Morin nog uit in ‘de Familie Benoiton’, Sardou's meesterstuk. Zijn ‘Vicomte de Champrosé’ behoort tot zijn beste rollen. Vol afwisseling waren de verschillende tooneelen met Clotilde, Théodule, den ouden Benoîton, Fanfan, de veelbelovende dochters, Adolphine en het geheele zoodje opkomelingen uit het Tweede Keizerrijk. Morin droeg een belangrijk deel bij tot het uitmuntende geheel, dat ik kort daarna in Parijs niet zoo voortreffelijk zag spelen. De Vereeniging wist toen nog alle zeilen bij te zetten en de Haagsche tooneelvrienden bestormden in die dagen den schouwburg. Daar het emplooi van Morin medebrengt, dat hij niet telkens een geheel ander individu kan zijn, gelijk b.v. de karakterspeler, zoo bewijst dit niet, dat de kunst van typeeren hem vreemd blijft. Een meesterstuk leverde hij b.v. in ‘Geld’, Duma's [in de tekst] ‘la Question d'argent’. Als Amerikaan of reiziger uit verre landen zag men hem meermalen een verrassende nieuwheid in den raisonneur of den deus ex machina brengen. Wie herinnert zich ook niet sommige gemoedelijke, aandoenlijke tooneelen in zijn rijke répertoire? Dit knipsel is een fragment uit het feuilleton ‘Het tooneel’ dat A.C. L[offelt] in Het vaderland van 11 oktober 1888 wijdde aan de akteur Pierre August Morin (1819-1895). Op 20 oktober 1888 schreef Emants aan Loffelt: ‘Met veel genoegen heb ik je feuilleton over Morin gelezen.’ (brief berust in Nederlands Theaterinstituut)
41. Morin door Rochussen.
| |
[pagina 109]
| |
211. Heyer [In de kantlijn: Zooals je mij ziet zoo ben ik ook.]Nou dat is een mooie partij geweest voor meneer (Opv. Jonge Harten). 't Is toch maar aardig, je zoudt het zoo niet naar zijn gezicht zeggen. Maar weet je wat het is, het volk loopt hier niet zoo te hoop als in andere landen. Ze moesten zoo voor je huis te hoop loopen. Zie ook nummer 29.
42. Jonge harten.
| |
[pagina 110]
| |
43. J.A. de Bergh.
| |
[pagina 111]
| |
212. Dood de BerghDoctor u kent mijn gestel niet. Ik hoor heel goed dat u aan mijn vrouw zegt, hij leeft nog hoogstens 4 weken, maar ik zeg u: ik leef geen 4 dagen meer. Dag 3 zegt hij aan zijn vrouw: geef dit aan dezen, dat aan genen. En nu moet jij mij ook wat geven of liever ver-geven nl. dat ik zoo dikwijls hard en onaangenaam voor je geweest ben. Nacht 3-4. Hij laat zijn vrouw roepen en zegt: nu ga ik dood. Verder niets gezegd maar kalm uitgegaan. De journalist J.A. de Bergh (geboren in 1844), die ook deel uitmaakte van de kring die het tijdschrift Quatuor uitgaf, stierf op 27 januari 1888 in Den Haag (zie over hem: F. Smit Kleine in Levensberichten der afgestorven medeleden van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (1889), p. 354-357). | |
213. Vrome zusterZij heeft eens uit nijd op haar vermogende zuster geschoten en roept altijd op visites als men vraagt: hoe gaat het u. Slecht. Heel slecht. Nam de Heer mij maar tot zich. Zie ook nummer 19. | |
214. Partij Cre.2-4 Zoogenaamde zangles, alleen meisjes met den Directeur van Toonkunst, daarna 4-6 ½ thee en dansen. De heeren komen nu natuurlijk van zelf. Blijkens een bericht en een advertentie in Het vaderland van 21 oktober werd in 1885 begonnen met zangles voor dames, één maal per week, 's middags om twee uur, onder leiding van S. de Lange (1840-1911), direkteur van het zangkoor van de afdeling 's Gravenhage van de Maatschappij tot bevordering der toonkunst. | |
216. Groot-mamaGierigheid. Reclameert na afloop van een whistspel een stuiver, waarvan gewisseld moet worden. Jagen naar het einde, den heelen dag door; alles steeds vroeger eten, rijtuigen voor, enz: ook per maand, zij verbeeldt zich bijv. in Juni, dat de zomer weer achter den rug is en spreekt in October van den winter. | |
[pagina 112]
| |
44. ‘Tante Trees’ geïllustreerd door Cornelis Koppenol.
| |
[pagina 113]
| |
Groot-mama: waarschijnlijk Henriëtte Elisabeth Verwey Mejan, geb. barones van Reede van Oudtshoorn (1800-1895). | |
217. Val burgemeester.Koningin op hol; gered door een koetsier. De koning zegt: waarom was er op den heelen weg geen rakker van den burgemeester. Nu moet het heeten, dat een agent eigenlijk de paarden tot stilstaan heeft gebracht. Het publiek vindt dit ergerlijk en vereert een horloge aan den koetsier met een brief. Op 19 februari 1887, de verjaardag van Willem III, sloegen tijdens een rijtoer de paarden op hol van het rijtuig van koningin Emma en prinses Wilhelmina. De paarden werden tot stilstand gebracht door de koetsier Anton Kabelaar. Volgens de burgemeester van Den Haag, mr. J.G. Patijn (1836-1911), was het tot stilstand komen slechts het gevolg van een botsing met een ander rijtuig en was daarvóór al een poging gewaagd om het rijtuig tot stilstand te brengen door de agent P. van Deijk (zie Patijns brief in Het vaderland van 6 en 7 maart 1887). Door burgers die het niet eens zijn met Patijns versie van het gebeuren werden aan Kabelaar diverse beloningen uitgereikt (zie Het vaderland van 19 maart 1887). Op 8 september 1887 nam Patijn ontslag als burgemeester, maar het is onduidelijk of dit rechtstreeks samenhangt met deze kwestie. | |
[pagina 114]
| |
toekomst. Wat krijgt hij mee van zijn vader? Wat doet of deed deze - Moeder komt telkens tusschen beide met de opmerkingen over: het hof maken. Wie heeft het al zoo gemerkt? Wanneer? Heeft hij haar gecompromitteerd? Zij - de moeder - heeft het dadelijk in de gaten gehad, maar zich weer ontgeven. - Tegenover de dochter zijn beide erg lief, omdat zij niet het verwijt willen hooren van de zaak tegen te werken. Achter haar rug vloeken zij op de onzekere positie van den jongen. | |
223. Herinnering van een brief van een meid.Liefste A. Zondag morgen 't Is weer dag geworden en nog zit ik in dezelfde japon die ik voor jou gisteren avond had aangetrokken. Ik weet niet meer wat er met mij gebeurd is sinds ik gisteren avond je brief kreeg.x [In kantlijn: xEerst moest ik lachen. Ik kon niet uitscheiden en toch was ik bitter bedroefd.] Ik weet ook nog, dat ik in de gang het licht uit heb gedraaid. Toen ben ik hier gaan zitten en nu zit ik er nog. Ik ben zóó koud en in diep rampzalig. Ik heb 't altijd wel geweten, dat je mij zou bedanken. Daarom heb ik je bedankt; want ik kon de gedachte niet verdragen dat jij 't mij zou doen. Maar ach na veertien dagen was je al weer bij mij en nu is 't toch gebeurd zooals ik vreesde. Ach Frans ik heb je zoo innig liefgehad en nu is alles uit, voor altijd. Ik heb B. (den mainteneur) ook afgeschreven, want ik kan hem nu niet meer uitstaan. Ik heb alleen van jou gehouden. O God, ik hoop maar dat je gelukkig zult zijn. Ik weet niet meer wat ik schrijven wil; ik zou je nog zoo veel kunnen zeggen. Kom nog maar één nacht. Ik begrijp eigenlijk niet waarom ik zooveel van je heb gehouden. Ik zag je alleen maar 's nachts. En nu dat groote leege bed; ik kan 't niet meer aanzien.
Vaarwel. | |
225. Engagement. [In kantlijn: zie verder]Vader en moeder van jongen zijn gescheiden en beide hertrouwd. Omtrent beiden zijn slechte geruchten in omloop zoowel op moreel als financieel gebied. Vader meisje eischt nu dat de vader van den jongen hem zijn jaargeld niet meer in renten maar in kapitaal geeft. Moeilijkheid van dit aan den vader te vragen. zie verder: zie nummer 228. | |
226. [Kranteknipsel:]reiziger een waardeloos kaartje, dat hij uit zijn zak haalde, op zijn boek legde, quasi afscheurde en uitgaf. De passagier bemerkte dit en niet tevreden met de verklaring des conducteurs, gaf hij kennis aan de contrôle. Voor dit feit nu stond de conducteur terecht en bekende dit volkomen. Hij beweerde echter, dat hij, waarschijnlijk in den loop van den dag bij vergissing een sectie-biljet te veel had afgescheurd, omdat hij vijf centen tekort kwam. Om nu niet die schade te lijden, had hij het waardeloos biljet, dat | |
[pagina 115]
| |
hij tijdens den rit in den wagen gevonden had, voor geldig uitgegeven. Het O.M. meende, dat de mogelijkheid van een diergelijke toedracht der zaak niet was uitgesloten en requireerde vrijspraak. Ten slotte had zich te verantwoorden een courantrondbrenger van ‘De Avondpost’, die ook tot taak had abonnementsgelden te innen, omdat hij ontvangen gelden niet verantwoord had en voor zich zelf had gebruikt. Zooals hij zeide, had hij dit gedaan uit wrevel tegen de administratie.
____________________
Hedenmiddag werd voor de Rechtbank alhier, behandeld de zaak van den ex-notaris G.C. Visser Jzn., vroeger gevestigd te 's Gravenhage, thans voortvluchtig, beschuldigd van verschillende hem toevertrouwde gelden te hebben verduisterd. Bij een olographisch testament, waarbij als universeele erfgenaam werd benoemd de geheel buiten alle gemeenschap van goederen gehuwd zijnde zuster der erflaatster, bij wier vooroverlijden haar kinderen zouden komen bij plaatsvervulling, was de notaris V., benoemd tot administrateur van die nalatenschap, met last de contante gelden en de effecten te beleggen in vaste goederen, hypotheken of aandeelen Nederl. Werkl. Schuld. Bij het opmaken van den inventaris bleek een som van ± ƒ5000 aan verschillende effecten aanwezig te zijn, waaronder éen Obligatie Rotterdamsche Premieleening groot nominaal ƒ100. Blijkens het getuigenverhoor was een en ander geborgen in een blikken doosje, waarop een papier geplakt met de woorden: ‘dit doosje van enz.’, met een handteekening welk doosje door den notaris V. krachtens het testament werd medegenomen. Niettegenstaande door belanghebbenden herhaaldelijk werd aangedrongen op 't beleggen van die gelden, overeenkomstig het testament, werd dit steeds, onder uitvluchten, nagelaten. Bovendien was de erflaatster nog gerechtigd voor een onverdeeld aandeel in vast goed gelegen te Amerongen, welk deel na haar overlijden vastgesteld en opvorderbaar geworden zijnde, aan notaris V. per aangeteekenden brief is toegezonden, waarvoor het ontvangbewijs door hem is geteekend. Bij het opmaken van den inventaris van den in staat van onvermogen verklaarden boedel van beklaagde, werden geen bewijzen van geldbelegging gevonden en bleek slechts aanwezig ƒ50 aan contanten, zoomede het bovengenoemde doosje, bevattende alleen de Oblig. Rotterdamsche premieleening. Het tweede feit bekl. ten laste gelegd kwam op het volgende neer: Door rechthebbenden kreeg notaris V. in het begin van dit jaar opdracht de nalatenschap te regelen van iemand, die kort te voren overleden was en tot het doen verkoopen van verschillende tot den boedel behoorende roerende goederen. Die verkoop geschiedde in het Venduhuis en bracht na aftrek van alle onkosten op ruim ƒ7000. Nimmer werd door den notaris die som aan de rechthebbenden uitgekeerd. Het Openbaar Ministerie, waargenomen door mr. Ort, achtte de gestelde | |
[pagina 116]
| |
daadzaken bewezen en kwalificeerde het eerste feit als verduistering bedoeld bij artt. 321, 322 en 323 Strafrecht. Wat het tweede feit aangaat zou er een dubium kunnen bestaan. Immers worden de goederen, die in het venduhuis zullen worden verkocht, aldaar steeds verkocht ten verzoeke van den ontvanger van dit huis en ingezonden aldaar door notarissen. Nu is de gewoonte, dat de kooper aldaar betaalt aan den ontvanger, en deze nimmer het geld uitkeert aan den verkooper zelven, maar aan den inbrenger, wijl hij dikwijls niet eens weet van wien het goed is. De notaris was hier inbrenger en de notaris heeft dus ook de opbrengst ontvangen. Nu zegt art. 21 van de wet op het notarisambt, dat de wet van 22 Pluviose an VII en al de daarmede in verband staande verordeningen in stand blijven. De wet van 12 Fructidor IV noemt notarissen, deurwaarders en griffiers met uitsluiting van alle anderen als degenen die roerend goed publiek mogen verkoopen, terwijl een arreté terugwijst op de wet van Febr. 1771, waar de beëedigde taxateurs in wier plaats later de notariss. enz. kwamen, moesten ontvangen als zoodanig de opbrengst van den verkoop. De notarissen, wanneer ze 't geld van den verkoop ontvangen, doen dit dus als zoodanig, wijl ook de H.R. bij een paar arresten heeft uitgemaakt, dat bovenbedoelde wetten en verordeningen nog gelden. De vertegenwoordiger van het openb. min. meende dus, dat het tweede feit viel onder art. 359 Sw. Hoe echter de Rechtbank over dit laatste evenwel mocht oordeelen meende hij stellig, dat de daden van dezen beklaagde strafwaardiger waren dan van hem tegen wien hij voor analoge feiten nu voor vier weken, straf had geeischt. Hier was in de eerste plaats geschonden een bijzonder groot vertrouwen en ten tweede was eene familie, bestaande uit eene weduwe met twee kinderen, gevoelig getroffen door aanzienlijk geldverlies. Hij requireerde dus een gevangenisstraf van 4 jaren met ontzetting van rechten voor den tijd van 9 jaren. Uitspraak over 8 dagen. Dit kranteknipsel is afkomstig uit Het vaderland van 18 december 1888. | |
228. Engagement [In kantlijn: zie boven]Vader zoon komt praten, maar weigert. Waarschijnlijk was hij opgezet door zijn tweede vrouw. Hij wil zelfs niet beloven het vaste jaargeld altijd te zullen geven. Zoon maakt nu een gek figuur. Het meisje maakt de zaak af door te schrijven dat zij op zoo weinig niet kunnen beginnen. Het is haar zeer pijnlijk de geldquaestie te moeten aanroeren. De jongen toont niets van geldzaken te beseffen. zie boven: zie nummer 225. | |
[pagina 117]
| |
232. Chr. V.Heeft zijn broeder op diens sterfbed beloofd zijn weduwe te zullen trouwen; bevindt nu, dat die weduwe stomsaai, bovendien in stilte alleronaangenaamst is en wil er wel af. Strijd tusschen zijn lust zijn belofte na te komen en zijn begeerte van die vrouw af te komen. Zij stil, wacht af. Hij wil haar uit logeeren zenden en de zaak laten doodbloeden. De zaak bloedt niet dood. Hij raakt aan de drank. | |
234. Kantonrechtersdochter.Kantonrechter ten platten lande met veel dochters. Men vraagt haar hoe is de nieuwe griffier. ‘O goed maar verbeeld je, hij is getrouwd.’ Zie ook nummer 134. | |
236. EngagementAanstaande man vraagt aan den vader van het meisje hoeveel hij meegeeft. Hij vindt het te weinig en men deelt het verschil. Op een avond zal de aanstaande man voorgesteld worden aan de familie; maar in zijn plaats komt een brief, waarin hij haar afschrijft op grond, dat de som te klein was. | |
[pagina 118]
| |
roept dadelijk; hoe jammer, had ik nu maar niet gesolliciteerd. Hij maakt den man dus al dood. | |
239. Dr.L.R.bekend door zijn advertentie ter voorkoming van teleurstelling deelt hij mede, dat men niet om zijnentwil in den Haag moet komen wonen, want dat hij geen nieuwe patiënten aan kan nemen. Deze heeft nu aan een oude dame gezegd geef mij je ƒ14000 dan betaal ik je jaarlijks een lijfrente. Veertien dagen daarna stierf de dame. Erfgenamen eischen opgraving van het lijk. Dr. le R. zit tot over de ooren in de schulden. Dr. L.R.: Wellicht dr. J.M.C.E. le Rütte (geb. 1830). | |
240. [Kranteknipsel:]
| |
[pagina 119]
| |
des te aantrekkelijker maken; ik haast me, dat te verklaren in de verwachting, dat de dames mij dan wel absolutie zullen geven voor mijne ondeugendheid. De schrijver van dit stukje heeft de eer lid te zijn van een der Besturen van E.H.; van welk, dat doet er nu niet toe, aangezien ik het niet onmogelijk acht, dat deze of gene dame mij bij bekendheid wellicht onderhanden zou nemen, wat ik liefst niet heb. De spelingen van het vrouwelijk vernuft zijn wondervol. Zijn er sommige manmen [in de tekst], die meenen het ongelijk Adam aangedaan, op hun eigen wederhelft te moeten verhalen, er zijn ook dames die als gevolg daarvan, wraak nemen op andere heeren der schepping dan haar eigene. En dan durf ik verzekeren dat de Besturen van E.H. in dit opzicht zoo al geen zondebokken, dan toch stellig echte ‘souffres-douleur’ zijn. Het is waar wat boven ons stadhuis staat: dat het niet iedereen naar den zin te maken is, maar slechts voor de helft. Het is de helft van ‘iedereen’ nl. de dames óók niet naar den zin te maken. Zoo b.v. komen er soms elkander lijnrecht vernietigende klachten in, die men alleen naast elkander behoeft te leggen om ze beantwoord (?) te zien. Ik wil enkele stalen geven die ik met voordacht door elkander haspel om mijn incognito gedekt te houden, maar die niettemin, ik verzeker dat plechtig, officieel zijn. Een knecht belt geregeld te hard; dezelfde misdadiger belt bij andere dames te zacht. Als de dames hun kinderen in zekeren winkel sturen, laat men die te lang wachten; eene andere klaagt, dat men van een aankomend meisje heeft hooren zeggen: ‘help dat kind maar eerst.’ Zekere dame roept ach en wee dat ze ‘een zenuwachtige rollende’ ontvangen heeft, en eene andere verwijt zelfs een bestuur dat het geen zenuwen genoeg heeft, maar Gods water over Gods akker laat loopen. De juffrouwen in zekeren winkel, zitten te veel; dat past niet, zelfs al is er niemand in den winkel. Van diezelfde juffrouwen is het God geklaagd, dat ze gedwongen worden, om den heelen lieven dag te staan. Het zitten is ongezond, en het staan ook al. Sommige dames meenen, dat haar echtgenooten met zekere kleedingstukken van E.H. er uitzien als boeren. Andere daarentegen beweren, dat het er veel van heeft dat er enkel voor fatten gewerkt wordt en dat haar mannen daarvoor al veel te oud zijn. Het vragen naar de bestellingen des avonds is ongepast; men gaat dan naar de opera of heeft ‘menschen’. Dezelfde handeling kan onmogelijk 's morgens toegelaten worden, men is dan bezig in het huishouden en kan het niet uitbreken om voor het opmaken ‘zoo maar te gaan zitten en den boel den boel te laten.’ Om 12 uur zit men bovendien aan de koffie en om 5-6 eet men. Het is schande, maar de knechts zijn met de dienstmeisjes veel te familiaar en houden haar te lang aan de deur op. Het is geen minder schandaal, hoe de meiden door de knechts gebrutaliseerd worden. (Ik meen de oplossing voor die verschillende experienties gevonden te hebben in de meer of mindere schoonheid en den meer of minder hoogen leeftijd van het vrouwelijk dienstpersoneel, maar daaraan kan geen Bestuur iets doen). Sommige winkelschrifturen of berekeningen zijn zoo slordig geschreven, dat de dames er niet uit kunnen wijs worden. Dezelfde dames krabbelen de allerliefste en gracieuste ‘pattes de mouche’, maar die even onleesbaar zijn als spijkerschrift. | |
[pagina 120]
| |
Om zeker kantoor te bereiken, moet men een winkel door en een trap op; dat is ongepermitteerd en van dames niet te vergen. Op een ander kantoor past het weer niet, dat de dames ineens gelijkvloers in tegenwoordigheid van een aantal jongelui komen. Sommige lieftallige vrouwen willen het personeel om het minste foutje ‘ferm onderhanden genomen hebben’. Andere, die zeker niet hardvochtiger zijn, willen volstrekt niet, dat er knechts voor ‘weggejaagd’ worden. Het is niet om aanmerkingen te maken op ‘dingen die haar niet aangaan’, maar de winkel is dikwerf te ongeredderd. Andere dames vinden daarentegen, dat er meer tijd versleten wordt met opredderen, dan met behoorlijk helpen. Soms komen dames in een winkel, die het ellendig vinden te moeten wachten op andere, die er vóór haar geweest zijn. In denzelfden winkel staan aan een ander gedeelte van de toonbank leden van het bedienend personeel te wachten, omdat de dames niet verkiezen een paar passen zijwaarts te maken om hen te naderen. Het gebeurt, dat dames bepaald door zeker persoon en geen ander, aan haar inkoopen of bestellingen willen geholpen worden, en andere dames willen weder pertinent nooit door die individuen in dienst van E.H. worden bediend. O vrouw, uw naam is afgrond! (Ik meen dat Shakespeare dat op zijn geweten heeft, niet ik.) Eene dame beklaagt zich over het wereldschuddend feit, dat zij niet met ‘mevrouw’ is aangesproken. Onmiddellijk treedt er een binnen wier echtvriend ettelijke trappen hooger op den maatschappelijken ladder staat en die tegen het personeel lieftallig lispelend zegt: ‘zeg u maar juffrouw’ (Ik merk op dat dat zeldzaam is, maar toch is voorgekomen en ik zou voor dit geval bepaald aanraden het voorbeeld te volgen van onze vijanden de winkeliers, en altijd mevrouw te zeggen, dat vermijdt veel kansen tot ‘kwaad bloed.’) De schoonmama van een bestuurslid van een der afdeelingen, heeft de loffelijke gewoonte haar schoonzoon uit pure belangstelling ongevraagd op de hoogte van zekere ‘misbruiken’ te houden. Onlangs had zij een winkel voorbijgaande, opgemerkt, dat het personeel ‘op een hoop zat te praten’. Dat verschrikkelijk feit was des avonds geschied, toen er geen sterveling in den winkel was. Een paar dagen daarna was schoonmama bij hare dochter (en den echtgenoot dier dame) op theevisite, en die gelegenheid werd aangegrepen, om den schoonzoon er opmerkzaam op te maken, dat het in genoemden winkel al ‘heel raar’ toeging; als men er op dag in kwam stond er een hier, en een ander een half uur verder, om de dames te bedienen. Schoonzoon moest dat maar eens overbrengen. In vertrouwen moet ik zeggen, dat de snoodaard dat de moeite niet waardig heeft geacht. O, die schoonmoeders hebben soms wat uit te staan! Een briefje komt in, waarin eene dame zich beklaagt dat de levering doorgaans bestond uit ‘vellen en lellen.’ Dezelfde penvoerster verklaart twee dagen later, in vertrouwen, aan de echtgenoote van een Bestuurslid, dat ze ‘zoolang ze in haar huishouden was, nooit heerlijker waar gehad had.’ Die echtgenoote bracht dat wèl over, en het Bestuur in quaestie meende dat ze waarheid sprak. Zekere afdeeling van E.H. had vroeger haar winkel in een der nieuwere wijken van de stad. De dames verkozen toen niet ‘naar het eind van het christendom’ te wandelen. | |
[pagina 121]
| |
Dezelfde winkel wordt verplaatst naar een der centra van beschaving, in de straat die eigenlijk Eigen-Hulp-straat moest heeten, en ziet, de schoone sekse van den ‘archipel’ verklaart zich daardoor ‘onbegrijpelijk onthand.’ Bij zekere gelegenheid beklaagt eene dame zich mondeling bij een bestuur ‘dat het licht zoo laat in den winkel op bleef, als er toch niemand meer kwam, dat was maar nadeel voor de leden.’ (Met alle respect voor de teedere helft van het menschdom, maar de winkelchef noemde die dame een ‘welbekende Hannes.’) Daar tegenover kwamen andere klachten in, dat er veel te vroeg gesloten werd. Gepasserden winter kwamen enkele dames blazende en puffende in een der winkels. ‘het was al te gek om zoo te stoken’. Andere dames konden volstrekt niet begrijpen, waarom niet vroeger in den winter voor behoorlijke verwarming gezorgd werd. Ziedaar nu eenige korte episoden uit de Odyssea van Besturen van E.H. Met welk doel ik die boekstaafde? Wel, dat is zeer eenvoudig, en dat zal ik zoo meteen verklaren. Her gebeurde eens, dat eene dame aan schrijver dezes ronduit te kennen gaf, dat zij het er voor hield, dat de heeren Bestuurders de grieven der dames eenvoudig voor ‘nesteryen’ verklaarden, ja, dat zij zelfs de onbeschaamdheid hadden, er op hunne vergaderingen onder elkander ‘hartelijk om te zitten lachen’. De ondergeteekende wierp dat denkbeeld natuurlijk dadelijk met alle energie, en zoo ver mogelijk van zich af. En inderdaad! De bemoeiingen aan het beheer der zaken verbonden, het eeuwige gehaspel met allerlei soort personeel, de zorg voor het dagelijksch beheer, de voorbereiding der vergaderingen, het behartigen van de finantieele belangen der leden, het zorgen voor eigendommen en inventarissen, het zuiver rekening houden met zoovele leden, het opmaken van balansen en verantwoordingen, het op vergaderingen overwegen van allerlei quaestien, enz. enz. enz., dat alles, de lieve dames zullen het begrijpen, beteekent niets tegenover klachten als ik hierboven aanstipte, en zoo'n Bestuur (dat het toch uit ‘liefhebberij’ doet) heeft tijd genoeg om die gewichtige reclames ter harte te nemen! Het was om de dames te toonen hoezeer op al wat ze bij ons in 't midden brengen wordt gelet, dat ik den kleinen catalogus, hierboven gegeven, samenstelde. Misschien zijn er Eigen Hulpers die oordeelen, dat die opsomming koren op den molen is van het Nationaal eigenbelang; maar daarop moet ik dezulken uit den droom helpen met te wijzen op het feit, dat de dames in het algemeen overal (en dus niet alleen bij E.H.), even beminnelijk zijn en dus de heeren winkeliers zich ongetwijfeld in soortgelijke prijzenswaardige belangstellng van de zijde der schoone sekse verheugen. Het kon wel wezen, dat de dames van verschillende Bestuursleden van de afdeelingen van E.H. nu eens aan het visschen gingen, of haar respectieve echtgenooten de vaders van dit opstelletje konden zijn, waardoor die echtgenooten wellicht onder verdenking komende, genoodzaakt konden worden in een zure appel te bijten. Laten zij zich dat getroosten! De dames zullen voortaan wel begrijpen dat al klagen zij wat minder, hare belangen toch in goede handen zijn en zoo zullen mijne geëerde confraters van zelf meer rust krijgen; dat is nu de mooie kant van de medaille. | |
[pagina 122]
| |
Gaan wij, geachte lotgenooten, volijverig voort de belangen der leden trouw te behartigen. Onlangs zei de echtgenoote van een Bestuurslid tegen haar man, dat zij niet begreep waarvoor ‘al dat vergaderen en 's avonds uitloopen’ diende, en den dag daarna werd hem op het hart gedrukt ‘dat er maar wat beter voor dit en dat gezorgd moest worden.’ De man, een liefhebber van de edele rhetorica en logica, luisterde aandachtig toe, en ging zijn weg. Laten we, waarde confraters, dat verheven voorbeeld navolgen. Eindelijk zullen de dames ons toch op handen gaan dragen, als we ons best doen de jaarlijkschen dividenden te handhaven, moeten we 't winnen; geen man toch is zoo barbaarsch, dat hij die alleen voor zichzelf zou behouden; stellig, de dames profiteeren daar ook wel eens een toiletje of wat anders van, niet waar? Laten ze 't vooral ad notam nemen, dat dit jaar de coöp. vleeschhouwerij van E.H. 6 ½% uitkeert van 't verbruik, behalve natuurlijk het gewone van het kapitaal. En dan de kruidenierswinkel: 16%! En nu zou ik mijn naam kunnen noemen, maar daarvoor bedank ik feestelijk, omdat ik het ongaarne met eenig lid van het zwakkere geslacht te spaansch zou krijgen, ik zei dat reeds. Ik doe de dorens der hemelsche rozen cadeau, en eindig met de regels van Schiller, waarmee ik begon: Ehret die Frauen: sich flechten und weben Himmlische Rosen in 's irdische Leben. Het spijt me dat ik niet kan eindigen zonder de opmerking, dat diezelfde Schiller, dikwerf zeer onpoëtische buien had, wanneer zijne vrouw hem de rotte appelen dien hij in zijn lessenaar gewoonlijk in eenige exemplaren voorhanden had, ontfutselde, en die weg wierp. Men weet, dat de groote onstervelijke op den geur daarvan verzot was. Zoo hebben zelfs de grootste geesten hun zwak, en waarom zouden daarvan dan alle dames verschoond blijven, en alle Bestuurders van E.H. halve goden moeten zijn? Ik zal van mijn naam nu maar wat maken en teeken.
's Hage April 1889
OKIR. De herkomst van dit kranteknipsel is niet gevonden, evenmin als wie er schuilgaat achter het pseudoniem Okir. | |
241. Slecht symptoom in een engagement.Hij heeft een notitie boekje voor whist-préférence gekocht en biedt dit haar aan met de woorden: ‘naderhand kunnen wij daar geen stuk papier voor nemen en wij moeten spelen, veel en lang spelen’. Zij vindt zich te arm om naderhand menschen te kunnen vragen en te kunnen verliezen; ook houdt zij niet van spelen. Dus luidt het antwoord: ‘ik dank je hoor; dan trek ik naar bed’. | |
[pagina 123]
| |
had zij een beste, die nu dood is. Zij heeft zijn begrafenis voorbij zien gaan. Zie ook nummer 243. | |
243. Dezelfde dameals zij over het Westland hoort praten. ‘Ze gaan er immers een badplaats van maken’. Ik: U meent op Voorne. Zij ‘Ja; zij zijn 't voornemens’. Dezelfde dame: zie nummer 242. | |
247. Iemand dieburgemeester wilde worden van Vlissingen spreekt eerst met den gouverneur van Zeeland. Op het treinperron ontmoet hij een oude kennis die pertinent afraadt van zulk een oord burgemeester te worden. Daarna zegt de gouverneur, heeft u er al met mevrouw over gesproken? Zoo neen, doe 't dan nog eens rijpelijk. Als mevrouw niet van 't platte land is dan vrees ik, dat ------- Daarna spreekt hij den griffier die zegt: u wordt 't natuurlijk, want er is geen enkele tegencandidaat. Wij hebben al tal van kleine burgemeesters gepolst die er allen voor bedankt hebben. Hij besluit nu maar af te zien van deze gemeente. | |
[pagina 124]
| |
45. Marcellus Emants in augustus 1900 gefotografeerd door Ernst von Cleve in het huis van zijn schoonmoeder.
| |
[pagina 125]
| |
249. Samenwooningvan een man (getrouwd maar van tafel en bed gescheiden) met een jong meisje (niet jong meer) die zijn huishouden drijft. Op een avond komt hun eenige meid niet te huis en nu zitten zij vreeselijk in de ras, dat de wereld zal weten, dat zij éénen nacht zonder derde onder een dak hebben doorgebracht. ras: lees: rats. | |
251. MuzikantEen lid van 't opera orkest wil tevens grenadier-musicus worden. Reeds een achttal collega's vereenigen beide functies. Hij begaat de fatsoenlijke dwaasheid de vergunning te vragen van burgemeester en wethouders. De secretaris van de stad Evers weigert. Daarop wendt het bestuur van Diligentia zich tot den burgemeester en eenige wethouders, die allen toegeven, dat men hier niet het minste recht heeft dit verzoek af te slaan. Niettegenstaande dit alles blijft men weigeren en dreigt men zelfs met ontslag indien de jonge man toch doet wat reeds door anderen feitelijk in practijk wordt gebracht. Zoo schandalig misbruikt zoo'n ventje als Evers zijn greintje autoriteit. Evers: E. Evers (1839-1913), secretaris van de Haagse gemeenteraad. | |
252. Een moeder.Dochter geëngageerd met iemand, die noch naam noch geld heeft. Het meisje wordt gefêteerd, en nu wordt de mama hoe langer hoe nijdiger tegen den armen jongen. Engagement raakt af omdat het financieel niet kan. Dit geschiedt door tusschenspraak van een zuster. Nu vreest de mama, dat eigenlijk de jongen het heeft afgemaakt en zij zou maar willen hooren dat de jongen dood ongelukkig is om daar uit af te kunnen leiden, dat het initiatief van de breuk van haar dochter is uitgegaan. Dit weigert de zuster op te helderen. Zij is bang voor zelfmoord omdat dit haar dochter zou compromitteeren en denkt minder aan het verdriet van den jongen dan aan het terug krijgen der cadeaux. | |
253. Engelsche gezantgeeft in den Haag aan een spoorbeambte die hem zijn kaartje vraagt een paar stompen in 't gelaat en in den rug. Commentaar overbodig.
Engelsche gezant: Vanaf 5 juni 1888 was Sir Horace Rumbold (1829-1913) de Engelse gezant in Nederland. Rumbolds versie van het incident (dat kennelijk een ongunstige invloed had op zijn carrière) treft men aan in zijn memoires Final recollections of a diplomatist. London 1905, p. 252-254. | |
[pagina 126]
| |
254. Een redacteur vaneen courant vroeger directeur van een tram heeft een vrijkaartje op die tram. Hij maakt daar gebruik van om er met meiden op te rijden. Het kaartje wordt hem ontnomen, maar door bemiddeling van een der commissarissen hem teruggegeven. Tot dank maakt hij dien commissaris lid van den gemeenteraad. | |
257. (Zie veel vroeger) Een vrouw vanbij de zestig verdenkt haar man van denzelfden leeftijd van een liaison. Zij gaat op reis en zegt: ik zal je morsmouwen laten maken, dan kan je je liefie aan je hart drukken, want ze is overal geverfd. Dezelfde zei toen haar man dreigde zich dood te schieten: Doe 't dan laat ik de meid komen om je op te ruimen. Zij leeft toch nog met haar man: je wilt toch wel hebben wat je toekomt. en na elken coitus hebben zij weer woedende standjes. [In kantlijn: Zij is gebrouilleerd met die vrouw en haar man gaat nu wandelen met den stokouden echtgenoot van die vrouw.] Zie veel vroeger: zie nummer 196 en 199. | |
259. Een gepensioneerdkolonel die met een jonge leelijke nicht samenwoont beweert, dat hij zoo veel van vrouwelijk schoon houdt omdat hij een aestheticus is. Komt logeeren een mooie vriendin. 'S avonds schenkt de kolonel voor allen grogjes in. De vriendin ziet dat hij voor [haar] een glas erg vol cognac giet. Onbemerkt verruilt zij de glazen. Resultaat was dat de nicht als lijk valt en de kolonel in zijn hemmetje de kamer der beide dames binnendringend erg verbaasd is de mooie vriendin wakker en op haar hoede te vinden. | |
[pagina 127]
| |
263. E. [In kantlijn: (zie verder 't zelfde meisje in een engagement)]is gedisullisioneerd [in de tekst] aangaande zijn aanstaande omdat zij hem afgeschreven heeft van wege de slechte financieele vooruitzichten. Zij had een onbeperkt vertrouwen moeten hebben. Hij gaat naar de Transvaal omdat hij geheel in een nieuw leven en een nieuwe omgeving wil komen. Op zijn vraag om geld voor de reis antwoordt zijn papa ongeveer als volgt. Waarde F. Je hebt mij niet geraadpleegd dus zal ik maar niet van je besluit spreken. Alles is zoo geheel anders dan ik mij dat heb voorgesteld. Wij hebben nu toch eigenlijk niets aan elkander. Ik hoop nu maar dat het je daar goed zal gaan. Wat het geld aangaat zou ik nog wel eenige inlichtingen willen hebben, want ƒ3000 komt mij wel wat veel voor. De mama zegt: Dat je nu om der wille van dat meisje heengaat en niet om mijnentwille blijft. E.: Frans Vredenrijk Engelenburg (1863-1938), een vriend van Emants. Hij studeerde rechten in Leiden, was journalist bij het Dagblad voor Zuid-Holland en 's-Gravenhage en vertrok in 1889 naar Transvaal, waar hij o.a. hoofdredakteur was van het invloedrijke dagblad De volksstem. | |
264. Componist Sweersis driemaal midden onder het tweede deel van zijn Symphonie in den Haag (Toekomstconcert) moeten opstaan om dames door te laten. Sweers: Bernard Zweers (1854-1924), komponist. Tijdens het 67e Toekomstconcert op 24 april 1889 werd zijn 3e symfonie, ‘Aan mijn vaderland’, uitgevoerd (Caecilia (1889), p. 102-103). | |
[pagina 128]
| |
46. Frans Vredenrijk Engelenburg.
| |
[pagina 129]
| |
uit, komt dus niet door zijn examens. Moet ten slotte dienst uit, gaat met een vriend voor de Witte zitten, wordt daar geschorst voor eenigen tijd, gaat daarna met een meid naar Parijs leent van haar al wat zij heeft (ƒ3000) zeggende geld te kunnen krijgen op het vertoonen van die papieren en verdwijnt met haar geld. Nu in Buenos Ayres. | |
266. Een jonkheertrouwt een bult om haar geld, geeft een maand na haar dood al hare kleinodiën en kleeren aan een snol van de minste soort. Ondanks dat hij huisvriend is bij zijn buren verhuurt hij zijn huis aan een hoerenwaardin en 's morgens ziet men hem met zijn eigen sleutel de kast (misschien ten deele privaatharem) binnengaan. Hij doet een vroegere meid van hem zelven aan zijnen zoon over en wandelt en rijdt met meiden en met zijn zoon over de straat. | |
268. Een schrijver van een bibliographisch woordenboek.Kent u meneer E. O zeker. Kent u meneer W. Neen, want ik ben nog niet aan de W. Een schrijver...: Wellicht J.G. Frederiks (1828-1896), die in de jaren 1888-1891 samen met F.J. van den Branden een nieuwe druk uitgeeft van het Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde. | |
270. [Kranteknipsel:]Intusschen wil ik den enthusiasten voor een Hollandsch orkest een zeer eenvoudig middel aan de hand doen, om tot het gewenschte doel te geraken, en reken ik daarvoor op hun dankbaarheid. Zij koopen slechts de meerderheid van de aandeelen der Maatschappij Zeebad op, beleggen een algemeene vergadering, geven den dir.-generaal den looppas en alsdan zal het college van commissarissen gaarne aftreden. Daarna benoemen zij een ander als dir.-generaal, die, hun wenschen in alles opvolgend, begint met een Hollandsch orkest te nemen, ‘n'en fût-il pas au monde’. Zij heffen vervolgens de contrôle op de toegangskaarten op, verwijderen de tourniquets en laten een ieder in de Kurzaal zooveel leven en standjes maken als hij wil. Alle Duitsche kellners worden in Hollandsche ‘aannemers’ veranderd. De naam Kurhaus wordt Badhuis en de Kurzaal wordt herdoopt in Muziek- of Uitspanningslokaal. Duitsche badgasten, die | |
[pagina 130]
| |
47. De belangrijke rol die de muziek in het Scheveningse badleven speelde wordt geïllustreerd door deze prent van J.M. Schmidt Crans.
| |
[pagina 131]
| |
tot heden grootendeels het bestaan van de badplaats uitmaken, worden streng geweerd, waarvoor men overigens een afdoend middel bij de hand heeft, wanneer men de sluizen der waterverversching slechts nu en dan openzet. Men schept dan een echt Hollandsch Paradijs, en al gaat het kapitaal ook te gronde, de Hollandsche idée zegeviert. [In handschrift: Nevengaand curieus staaltje van een echt Hollandsch kruideniersgemoed is uit het Vaderland van 4 Juli 1889 uit een stuk van den heer J.D. Ruys T. Azn.] Dit kranteknipsel is een fragment uit een ingezonden brief die onder de titel ‘Nog eens het Kurhaus’ werd geplaatst in Het vaderland van 4 juli 1889. De brief is onderdeel van een diskussie die al in juni begonnen was. In de zomer werd steeds het Berlijns philharmonisch orkest geëngageerd voor het Kurhaus, welk orkest sinds 1887 onder leiding stond van Gustav Kogel (1849-1921). In een bespreking van een concert in het Kurhaus door het pas door Willem Kes (1856-1934) opgerichte Amsterdamse Concertgebouworkest in Het vaderland van 13 juni 1889 vergeleek de recensent de beide orkesten, zonder tot een besluit te komen over de vraag aan welk van de beide orkesten de voorkeur gegeven moest worden. In een ingezonden brief protesteert Emants op 18 juni tegen het feit dat de Duitsers weer voor drie jaar geëngageerd zijn voor het Kurhaus (tegen welke Duitse benaming hij eerder in De Nederlandsche spectator van 1887, p. 217 al geprotesteerd had): ‘[...] Nu ik echter geen aandeelhouder, maar slechts lid van het Haagsche publiek ben en dus alleen mijn aandeel krijg in den minachtenden oorveeg, die in bovengenoemd besluit verborgen ligt, nu wil ik er voor mij zelven niet zwijgend in berusten, dat een onderneming, die, ondanks hare onbekendheid met de Nederl. taal, een Nederl. vlag voert en wel eens den schijn aanneemt van een sieraad voor onze stad en ons land te willen zijn, dat zulk een onderneming niet aarzelt zich voor drie jaren met een Duitsch orkest te verbinden op het oogenblik, dat eenige kloeke Nederlanders met groote geldelijke opofferingen in het gebrek aan een deugdelijk Nederlandsch orkest trachten te voorzien.’ De diskussie werd voortgezet, zowel door de redaktie van Het vaderland als door ingezonden-brieven-schrijvers op 20, 22 en 25 juni. Op 26 juni droeg ook Emants er weer aan bij. Dan volgt op 4 juli de brief van J.D. Ruys T. Azn. (1848-1919), kommissaris van de Maatschappij Zeebad Scheveningen die het Kurhaus exploiteerde. De diskussie sluit met een reaktie van Emants in Het vaderland van 5 juli, waarin hij o.a. spreekt over ‘het dwaze vermoeden, dat enthusiasten voor een Hollandsch orkest leven en standjes willen maken, of de Duitsche badgasten verlangen te weren, die thans alle Hollanders (dus ook den heer R.) uitlachen om den Duitschen naam van het sieraad der Nederlandsche hofstad.’ | |
271.In het Kurhaus werd eens gespeeld de Danse des Sylphes uit Berlioz' Damnation de Faust. Het publiek stond bij dit voorlaatste stuk op en maakte zooveel gedruisch, dat het stuk uit was eer men iets had gehoord. Toen wist men niet of men applaudisseeren moest of niet. Kogel en Blenen [?] schaterden 't uit. | |
[pagina 132]
| |
Danse des Sylphes: blijkens een bespreking in Het vaderland van 7 en 8 juli 1889 werd dit stuk begin juli onder leiding van Kogel (zie nummer 270) in het Kurhaus uitgevoerd. | |
273. Afraken van een engagement.Een heer maakt af en om zijn meisje de zaak makkelijk te maken schrijft hij haar een brief, waarin hij zich van een zeer slechte zijde opzettelijk doet kennen. Deze brief heeft echter een geheel andere uitwerking want het meisje is er nu zeer gedrukt onder dat zij zich schijnbaar zoo erg had vergist. Door tusschenkomst van een vriendin wordt de quaestie opgehelderd. | |
274. Mijn schoonvaderzei voor ons huwelijk tot zijn dochter: M. moest eens weten wat voor een varken hij krijgt. Wel antwoordde zij waarom zegt u 't hem niet. Mijn schoonvader: H.C. Verniers van der Loeff (zie ook nummer 106). | |
276. Getrouwde vrouwkrijgt een opwelling voor een jongen ongetrouwden man. Zij heeft behoefte aan de sensatie der verliefdheid en heeft van haar man gehoord dat de verliefdheid nooit duren kan. Zij wil eerst zich zelven onderzoeken, dan haar man alles zeggen en met den jongen man heengaan. Nu echter toont de stiefmoeder van den laatste, die ook op den jongen man is verliefd haar een brief, waarin de jonge man schrijft dat hij verliefd is op een jong meisje en haar het hof maakt. Deze brief heeft hij met opzet gedicht om de vermoedens van de stiefmoeder af te leiden van de getrouwde vrouw; maar de laatste zijn handschrift ziende gelooft den brief en voelt nu dat haar gevoel voor hem wegsterft. Naderhand hoort zij de waarheid; maar nu kan haar gevoel niet herleven. Dit foltert den jongen man. De stiefmoeder duldt niet dat zelfs hun vriendschap blijft bestaan en zij steelt een brief, die hij van haar heeft ontvangen. Zij wil dien brief aan haar man zenden. Daarop bekent de getrouwde vrouw de geschiedenis aan haar man. [In kantlijn: Stiefmoeder is alleen lastig zoodra zij een concurrente vreest; anders is zij goed maar bijna onverschillig.] | |
[pagina 133]
| |
279. Een assistent-residentvan bij de vijftig jaren om gezondheidsredenen in Europa gaat trouwen met een zeer jong, mooi meisje. Op den dag van 't huwelijk wacht men (getuigen enz.) maar hij laat zich wachten. Eindelijk verschijnt hij zweetende van aandoening in een veel te wijd, oud, uitgestorven costuum met zilver opgelegd. Hij moet dadelijk van aandoening naar de zekere plaats (daarom kwam hij al zoo laat) en blijft daar weer zoolang, dat zijn schoonmoeder en zijn getuigen aan de deur komen kloppen. Op het stadhuis gaat hij na de teekening der akte plotseling aan het rondzoenen en nu kan de bruid haar sluier niet genoeg omhoog krijgen. Tooneel met verbazing van den wethouder. De ass:res: had eerst aan een referendaris van koloniën gevraagd of hij in zijn pak mocht trouwen. Deze had gezegd: het mag wel, maar het is geen gewoonte. [In kantlijn: Costuum witte broek met zilver galon; wit vest, blauwe jas met zilver.] | |
281. Een ambtenaar(kantonrechter) en lid van de tweede K. interpelleert den minister over de pensioenwet, die aan zijn weduwe en dochter ten bate zal komen. Hij zegt dat hij die wet nog vóór zijn dood in werking hoopt te zien. Nu lijdt hij zelf aan een doodelijke kwaal, en kan ieder oogenblik sterven. Op grond daarvan noemen de menschen zijn interpellatie ondelikaat. Een ambtenaar: Mr. L.G. Greeve (1822-1889), de schoonvader van Marcellus Emants' broer Gerard, was kantonrechter te Den Haag en lid van de Tweede Kamer. Hij stierf op 1 oktober 1889. Op 5 september 1889 had hij de Minister van Financiën geïnterpelleerd over de pensioenwet. | |
[pagina 134]
| |
283. Antwoord op een advertentie (als huidhoudster) van eene 63 jarigeWaarde Juffer Het leev als wedenaar is niet prettig en daar ik mij eigen zaak hebb in schoen en laarzen 3 kinder 14 10 7 ½ zoo wass mijn vraag off u soms ide had een gluklich leeven zoals ik beweisen kan aanknopen wilt verde brief vermischen an mijn adres Schoen en laarzenwinkel Weesperstraat 81 Amsterdam (Geen naam) | |
284. [Los bijgevoegd kranteknipsel:]Uit den Bredaschen gemeenteraad: De heer De Booy: ‘Mijnheer de voorzitter, ofschoon het reglement van orde ten duidelijkste voorschrijft dat ieder lid van den Raad zijne zienswijze en gevoelens mag blootleggen, gaat er bijna geen raadszitting om of ik word onthaald op phrasen als deze: “Mijnheer is buiten de orde”, “Mijnheer kent de wet niet”, “Mijnheer dwaalt af van het onderwerp”, “Mijnheer kent geen onderscheid tusschen roerend en onroerend goed” en dergelijke, waarmêe men mij in de wielen tracht te rijden. Ook die satire van daar straks, mijnheer de voorzitter, is daarop berekend. Dat is een van die aanvallen, die ik aanhoudend heb te verduren. Enfin, ik zal er mij op voorbereiden tegen de behandeling der begrooting. Wanneer men het er altijd op toelegt om iemands gevoel van eigenwaarde te kwetsen en zich niet stoort aan de reglementen, die voorschrijven dat iedereen vrijuit zijne opinie mag zeggen, dan zou ik eene vraag moeten stellen die ik maar bewaren zal tot geschikter tijd. Thans wensch ik alleen te weten waarom die commissie niet bijeengeroepen is om een rapport op te maken?’ De voorzitter: ‘Ik ben niet van plan die commissie samen te roepen. Met de afkeurende woorden van den heer De Booy ben ik zeer vereerd, zeer vereerd. Ik heb het altijd als een eer beschouwd het niet met mijnheer De Booy eens te wezen en ik zal dat als een eer blijven beschouwen.’ De heer De Booy: ‘Dat is een insulte!’ De voorzitter: ‘Je kunt het beschouwen zooals je wilt!’ (sensatie). De herkomst van dit kranteknipsel is niet gevonden. | |
285. Een schoonzoonzeeman komt tot herstel van zijn gezondheid een tijd inwoonen bij zijn schoonvader, kruidenier. Eerste botsing aangaande de huissleutel die de schoonv. weigert. Schoonzoon komt toch laat te huis en belt de moeder op. Volgenden dag zegt hij: als je niet hadt opengedaan dan had ik de ruiten stuk geslagen. Standje, schoonzoon zeer driftig wil schoonvader te lijf. Vrouw en schoonmoeder pakken hem bij zijn jaspanden; maar daarop slaat hij het porcelein op de tafel stuk. | |
[pagina 135]
| |
286. Een deftigen heerheeft schulden. Een schuldeischer komt manen. Hij ontvangt hem in zijn salon, vraagt of hij Rijn of rooden wijn wil en schenkt hem in. Daarop zegt hij nu zullen wij eens praten. Denk je G.v.d. dat je mij in mijn eigen huis zult komen manen. Je kunt mij voor den kantonrechter dagen, dat is goed maar hier houd je je bek. Laat ik je nu nog eens inschenken, dan is het uit. | |
288. v.Oordt zegtvan Mevr. Vr. Zij is excentriek en doet niets aan haar huishouden maar leeft zooals George Sand of Sarah Bernhardt. Het is eenvoudig een leugen want mevr. Vr. die den ganschen dag met haar sleutelmand rondloopt is op en top huishoudster. Dan zegt hij van Vr. als hij geen geld heeft en zijn ontslag neemt omdat hij de
48. W.K.M. Vrolik.
| |
[pagina 136]
| |
overeenkomst met den staat nadeelig acht voor de Maatschappij tot Expl. en dus niet wil teekenen dan is hij gek. Dezelfde v. Oordt zou Vr. een schurk noemen als hij bleef althans wanneer hij dezen gang van zaken zag op het tooneel. [In kantlijn: Anderen zeggen dat de comm. Vrolik wel kwijt willen zijn omdat hij maanden lang op een stuk geen antwoord heeft gezonden.] George Sand: pseudoniem van de Franse schrijfster Aurore Dupin (1804-1876). | |
289. Tragisch motiefIemand heeft ƒ4000 jaarlijks (tractement) en is stervend. Haalt hij nog 1 Oct. dan krijgt zijn weduwe (die doodarm achter blijft) nog het ingegane kwartaal voluit. Hij lijdt echter zoo vreeselijk, dat hij dat tegelijkertijd niet hoopt. Zie ook nummer 281. | |
290. Anderhalf jaar getrouwd. [In kantlijn: (zie beneden)]Zij zegt aan een diner in tegenwoordigheid van hem: ik zou wel een kind willen hebben, maar niet van dien man. zie beneden: zie nummer 295. | |
291. Scheiding.Een man gescheiden van tafel en bed leeft met een andere vrouw. De eerste vrouw wil nu natuurlijk niet toestemmen in eene definitieve scheiding; maar het middel is nu dat de man zijn vermogen mobiel maakt, naar het buitenland trekt en van daar aan zijn eerste schrijft, dat hij haar niets meer geeft totdat zij zal hebben toegegeven. | |
[pagina 137]
| |
huis te zullen brengen waar hij wachten moet tot een der meiden hem een teeken geeft. Hij brengt hem feitelijk naar zijn schoonmoeder en gaat zelf gauw heen zeggende dag moedertje. Het duurt den vriend te lang en hij pakt dus een der meisjes beet. De geheele familie loopt weg. De man beklaagt zich bij den vriend, die antwoordt waarom heb je niet op het teeken gewacht. | |
295. Zie boven.Haar familie is arm, maar van ouden adel en hangt den heelen dag bij het jonge paar over den vloer. Dit drijft den jongen man het huis uit. Hij gaat eerst naar de bierhuizen, daarna naar de meiden. Zij krijgt een beschrijving van een tennis-vriend, die nog al klaplooperig is. Zie boven: zie nummer 290. | |
296. v.B.Conversie van 's lands schuld. Voorstel tot converteering van een deel aan eenige Amst. bankiers. Staande een vergadering telegraphisch bericht van v.B., dat zij alles of niets krijgen en op welke voorwaarden zij 300 millioen wilden. De gedelegeerden konden deze vraag natuurlijk niet onmiddellijk beantwoorden en daarom kreeg Rothschild alles terwijl v.B. zich een flinke fooi in de hand liet stoppen. Conversie: Wellicht wordt bedoeld de konversie van de 4% nationale schuld in 3 ½% in mei 1886. | |
297. [Kranteknipsel:]DERLAND. Vrijdag 15 November 1889. No. 270. EERST aanleiding bestaat tot het in gunstige overweging nemen van zijn verzoek, om een kanaal aan te leggen uit de Compagnonsvaart bij Heerenveen tot in de Dreijt bij Drachten.
Zoo zijn er.
Men schrijft ons uit Dinxperlo: Wat in ons klein plaatsje op de grenzen van het land gebeurt, schijnt zeker van niet zoo overwegend belang voor de meerderheid van ons volk, om er in een groot blad van te spreken, maar toch kan het zijn nut hebben het een en ander uit de geschiedenis van onze gemeente meer algemeen bekend te maken, als een staaltje, hoe ver gedreven partijschap tweedracht kan stoken en 't welbegrepen belang der ingezetenen kan | |
[pagina 138]
| |
benadeelen. Wat hier geschied is, staat niet alleen; wie weet, werd de geschiedenis van vele onzer plattelandsgemeenten opgehaald, op hoe vele voorbeelden van dergelijk treurig drijven zou men kunnen wijzen. Wij bezitten hier een liberalen burgemeester, maar een overwegend clericale bevolking, zoodat de Gemeenteraad uit 7 clericalen bestaat. Een paar jaar geleden was intusschen de verhouding tusschen den burgemeester en den Raad uitstekend. De burgemeester stond bekend als een humaan man, die welwillend en rechtvaardig was ook voor zijn politieke tegenstanders en de belangen der gemeente ernstig ter harte nam. De verhouding is anders geworden, toen een geschil tusschen den burgemeester en den wethouder Ovink, landmeter bij het kadaster, hem dezen tot vijand maakte. Deze Ovink windt de eenvoudige boeren, waaruit de Raad bestaat, om zijn vinger en heeft al het zijne gedaan om den burgemeester den voet dwars te zetten. Slechts éen raadslid deed daaraan niet mee, de rijksontvanger Bevort, die, schoon ijverig Katholiek, de zijde van den liberalen burgemeester, handhaver der wet, koos tegenover de machinatiën, tegen hem in 't werk gesteld. Bij de jongste gemeenteraadsverkiezing moest dan ook de heer Bevort het veld ruimen voor een volgzamer clericaal boertje. De strijd tegen den burgemeester wordt mede voornamelijk gevoerd door den predikant, wien het ergert, dat de burgemeester lid is van den Protestantenbond, en door het hoofd der christelijke scholen J. Verbeek. In den loop van 1887 (ik meen in den zomer) werd de openbare school in het dorp door den inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht als schadelijk voor de gezondheid afgekeurd, nadat de Raad langen tijd te voren de gevorderde verbeteringen had uitgesteld. Die afkeuring werd gevolgd door sluiting door genoemden inspecteur, nadat de Raad den termijn, die bij de afkeuring gesteld was, om werkelijk tot de verbetering over te gaan, had laten voorbijgaan. De Raad motiveerde dat uitstel en het in beroep komen telkens tot in hoogste instantie, door er op te wijzen, dat, wanneer de tweede bijzondere school maar klaar was, er zóoveel kinderen zouden verhuizen van de openbare naar de bijzondere, dat dan de oude school met minder kinderen door een kleine verbouwing voldoende zou zijn. De school was intusschen gesloten en de kinderen moesten nu eerst in de Isr. Synagoge, later in een danstent op het Pruisische plaatsje Suderwick en, toen het daar te koud werd, weer in de oude school onderwijs ontvangen. Dit laatste werd eerst toegestaan, toen de Raad den bouw eener nieuwe openbare school had aanbesteed. Dat door dit gehaspel, verergerd door mutatiën van 't onderwijzerspersoneel en vooral ook door den invloed van predikant, diaconie enz. enz. een aantal kinderen van de openbare naar de bijzondere school waren overgegaan, laat zich denken. De burgemeester werd in couranten en particulier beschuldigd de autoriteiten te hebben aangezet tot sluiting der openbare school en daardoor de schuld te zijn, dat de Gemeente een nieuwe kostbare school moest bouwen. De geneeskundige autoriteiten en iedereeen, die eenigszins bekend is met den loop dier zaak, kunnen de onwaarheid dier beschuldigingen aan het licht brengen en zullen moeten zeggen: ‘de meerderheid in den Raad met den wethouder Ovink aan het hoofd is alleen daarvan de schuld’. Zelfs heeft men het nog aan den burgemeester te danken, die herhaaldelijk tot spoed | |
[pagina 139]
| |
aanmaande, dat men den termijn om in beroep te komen tegen de sluiting der school niet heeft laten voorbijgaan. Daarop volgde de geschiedenis der beruchte schoollijst. In 't laatst van 1887 verliet een hulponderwijzer de gemeente wegens benoeming elders. De Burgemeester en het schooltoezicht waren van oordeel, dat zijn plaats moest vervuld worden, het Gemeentebestuur wenschte echter 15 Januari 1888 af te wachten om te zien hoe groot het getal kinderen dan zou zijn. Omstreeks dien datum vernam de Burgemeester van het hoofd der school (J. Schaafsma) dat het getal kinderen 134 bedroeg. Aangezien op grond van dit getal een 3e onderwijzer behoorde aangesteld te worden, werd door den Burgemeester deze zaak in de eerstvolgende Raadsvergadering in de maand Januari 1888 aan de orde gesteld. De heer Schaafsma had intusschen uit eigen beweging, om voor zich een overzicht te hebben van de schoolbevolking, daarvan een lijst opgemaakt, die hij ongevraagd ter inzage gaf aan den heer van Rossen Hoogendijk (Burg.). Deze bracht de lijst ter tafel in de vergaderingen van het Gemeentebestuur, waarin die zaak behandeld werd. De wethouder Ovink vroeg die lijst ter inzage, schrapte daarop vier kinderen, die door den burgemeesters alleen en niet, zooals de verordening vorderde, door B. en W. op de school waren toegelaten (een fout, die zeker geen doodzonde is en die althans niet kon beletten, dat die kinderen werkelijk schoolgaand waren), en twee kinderen, omdat hun ouders tijdelijk in 't aangrenzend Pruisische plaatsje Suderwick woonden, voor zoolang zij geen woning in Dinxperlo konden vinden; eindelijk nog een kind, omdat dit oorspronkelijk niet op de lijst voorkwam, maar op verzoek van den burgemeester daarop geplaatst was, toen den onderwijzer gebleken was, dat het tot de schoolgaande kinderen behoorde (een feit, waarvan Ovink den burgemeester ook al een groote grief heeft gemaakt). De bedoeling was natuurlijk het getal kinderen zoo te doen dalen, dat geen derde onderwijzer noodig zou zijn, en werkelijk besloot de Raad in Jan. 1888 geen derden onderwijzer aan te stellen. Inmiddels was de lijst aan den onderwijzer Schaafsma teruggegeven en in den loop des jaars is zij door hem vernietigd. Daarop nu gronden zich de zwaarste beschuldigingen tegen den burgemeester: die lijst was een archiefstuk, dat door den burgemeester is vernietigd; het bevatte valsche opgaven om den Raad te misleiden en is daarom arglistiglijk verdonkeremaand! Zulk een bespottelijke aanklacht is op het drijven van Ovink bij de Regeering ingediend. Het was namelijk den wetsverkrachters niet voor den wind gegaan. Over den eersten onderwijzer is een langdurige administratieve procedure gevoerd, waarvan 't eind was, dat hij benoemd moest worden. De burgemeester had dus zijn wettelijken plicht gedaan en de Raad kreeg een terechtwijzing van den Comm. des Konings. Toen is in 't najaar van 1888, om die uitgaaf te voorkomen, een wijziging gemaakt in de verordening op de toelating van kinderen op de school. Men bepaalde nl., dat kinderen op zekeren, zeer korten afstand van de dorpsschool wonende, in de buurtschool, die op veel grooter afstand gelegen is, moeten school gaan en dat kinderen boven 12 jaren alleen dàn de school mogen bezoeken, wanneer het aanwezige getal onderwijzers dit toelaat. Niettegenstaande het uitdrukkelijk verzoek van het schooltoezicht, het hoofd | |
[pagina 140]
| |
der school en den Burgemeester met het Raadslid Bevort, weigerde de meerderheid in den Raad de bepaling, volgens [in handschrift: Zie ommezijde 2. Aan ommezijde met de hand geschreven: 1889 - Vrijdag 15 Nov No. 2.] welke 2 maal 's jaars kinderen worden toegelaten, te veranderen in éenmaal 's jaars. Door de halfjaarlijksche toelating vormen zich nl. een groot aantal klassen, waarvoor geen voldoend onderwijzerspersoneel aanwezig is. Door een en ander zorgde men, dat het getal laag genoeg daalde om geen derden onderwijzer noodig te maken. In den loop van dit jaar nu is de aanklacht tegen den burgemeester ingediend. In Sept. deed de loco-Commissaris des Konings een onderzoek naar de beruchte lijst, en het eind was, dat de burgemeester eenvoudig door den Minister is uitgenoodigd zoo spoedig mogelijk te zorgen, dat een lijst van denzelfden inhoud als de vernietigde in het archief der gemeente worde nedergelegd. De heer Ovink echter was niet voldaan, en in een Raadsvergadering op 19 Oct., door den burgemeester niet bijgewoond, deed hij met algemeene stemmen een ontzettend lange motie aannemen met allerlei beschuldigingen tegen den burgemeester, die aldus eindigt: ‘dat dan ook deze handelingen en de overloopende maat van alles vaststaande feiten ‘ten laatsten ‘doen zien, tot welk een bedenkelijke hoogte de verkeerdheden hier reeds ongehinderd gestegen zijn; ‘doen begrijpen, dat de Raad onder aanhoudend protest nu al meer dan twee jaren lang, tegen allerlei listig opgezette, van ‘ontwikkeling’ getuigende intriges moet hebben geworsteld, van welke een lange reeks enkel der meest tastbare feiten reeds bij Raadsbesluit van 1 Juli jl. aan de Hooge Regeering zijn bekend gemaakt; en welke veelsoortige intriges, onder heel veel meer, nu, zelfs op het onherstelbaar vernietigen van een meer dan hoogst belangrijk archiefstuk zijn uitgeloopen; ‘doen gevoelen eindelijk, dat onder zulke omstandigheden de Raad op een ondragelijke wijze met de zorg en de verantwoordelijkheid voor de financieele en moreele belangen der gemeente moet bezwaard zijn; ‘Overwegende, ‘dat een wettelijke verantwoordelijkheid steeds wettelijke bescherming vindt en dat een krenking van het publieke rechtsgevoel omtrent zaken, welke van algemeenen bekendheid zijn, om voorziening vraagt; ‘Besluit: ‘Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken eerbiedig te verzoeken wel te willen bevorderen dat òf de Raad tijdelijk van zijn verantwoordelijkheid worde ontlast òf datgene geschiede, wat zal blijken noodig te zijn, opdat voortaan weer goede trouw, eerlijkheid en gerechtigheid in de vergaderingen en in het bestuur der gemeente kunnen ‘voorzitten’. Zoover heeft dus de partijhaat het weten te brengen, dat een man, op wien niets is aan te merken, die steeds getracht heeft zijn plicht te doen, als een rustverstoorder, ja als een man van kwade trouw, oneerlijkheid en onrecht wordt gebrandmerkt. Heeft soms de burgemeester zich gehaat gemaakt door tegenwerking van 't bijzonder onderwijs? De volgende feiten mogen antwoorden: | |
[pagina 141]
| |
1. Toen de heer Van Rossen Hoogendijk in de Gemeente kwam, heeft hij 2 zomers getracht om de schoolfeesten tot bevordering van schoolbezoek en het Koningsfeest in Februari 1887 door de kinderen van openbare en bijzondere scholen gezamenlijk te doen vieren. Dit is telkens afgewezen. Het loon was hatelijke courantenartikelen. 2. Toen de fondamenten voor de 2e bijzondere schoo [sic] gelegd waren, ontdekte men, dat de Gemeenteverordening toestemming tot bouwen eischte en dat de fondamenten gemaakt waren binnen een bepaald verboden afstand van den weg. De Burgemeester deed zelf het voorstel om de verordening zoo te wijzigen, dat de fondamenten niet weer behoefden te worden opgebroken, dat natuurlijk gretig werd aangenomen. 3. Toen de Burgemeester was gewaarschuwd in den zomer 1889, dat in een der bijzondere Christelijke scholen verboden onderwijskrachten werkzaam waren, begaf hij zich naar die school en attrappeerde daar werkelijk 2 kweekelingen, ieder alleen voor een klasse. Een sloop weg door een achterdeur, de ander was niet zoo vlug om weg te komen. Om den schijn niet op zich te laden, dat hij het bijzonder onderwijs niet goedgunstig was, maakte hij voor ditmaal geen procesverbaal op. Maar de Burgemeester is liberaal: dat is de doodzonde. Daarom moet hij, zoo 't kan, verjaagd worden, al moeten de belangen der gemeente daaronder lijden. Hoe dit laatste reeds geschiedt, bewijze het volgende feit: In de reeds genoemde Raadsvergadering van 19 Oct. 1889 besloot de Raad om van de zoo gunstige gelegenheid, om op voordeelige voorwaarden een tramverbinding te verkrijgen, geen gebruik te maken, zoolang hij geen vertrouwen kon stellen in den gewonen voorzitter, die geen moeite en kosten ontzien heeft, om die tramzaak zoover te brengen. Dit gewichtige gemeentebelang, hetwelk, zal het kans hebben tot stand te komen, een spoedige afdoening vereischt, wordt nu op de lange baan geschoven, omdat het dezen burgemeester niet gegund wordt het grootste aandeel in de eer der totstandkoming te hebben. Wij zijn misschien te lang geweest voor den omvang van uw blad, Mijnheer de Redacteur, maar als gij met ons eens zijt, dat deze dingen wel eens aan de kaak mogen gesteld worden, ruim er een plaatsje voor in. Zijn zij algemeen bekend, dan is er misschien kans, dat de Regeering bewogen wordt werkelijk ‘goede trouw, eerlijkheid en gerechtigheid’ te doen zegevieren. Dit kranteknipsel is afkomstig uit Het vaderland van 15 november 1889. Het vaderland bevatte ook berichten over deze kwestie op 9 juli en 23 november 1889 en 24 januari 1890. | |
[pagina 142]
| |
harer dochters om dadelijk te komen. Deze denkt dat mama erg ziek is maar mama zegt: o kind Henri ziet Mina zoo aan (de meid) en Mina Henri. | |
301. Beide zestigmaar nog lang mooi en kras gebleven. Hij is eens wat lief tegen een andere getrouwde vrouw en nu wordt zij jaloersch. Zij krijgt iets, wordt geopereerd en vervalt. (Dikte aan de wang blijft) Hij is ook onwel en krijgt kringen onder de oogen. Nu zegt zij tegen haar dochter. Ik weet wel, dat hij den heelen dag naar mijn wang kijkt en dan aan mevr. H. denkt, maar hij moest maar eens in den spiegel zien en die blazen onder zijn oogen beschouwen. | |
302. Engagement [In kantlijn: Zie vroeger 'tzelfde meisje onder E.]Vier maanden na het vertrek is zij geëngageerd met den man, dien zij hartelijk uitlachte op E.'s knieën gezeten. Zij noemde hem de peer om zijn hoofdvorm en vond het onaangenaam wanneer hij haar kwam aanspreken. Nu vinden papa [in de tekst] alles best omdat hij niet onbemiddeld is. Aan het gevoellooze, stompe, crue gedrag van de dochter denken zij niet. Vormen-menschen vinden zooiets gewoon. Na de eerste ontvangst bij de ouders van den jongen man is mama verrukt over het dîner dat zij heeft gehad. Daartoe bepaalt zich haar indruk. Welk een bestiale bekrompenheid! Zie vroeger 'tzelfde meisje onder E: zie nummer 263. | |
303. Motief.Een tamelijk egoïste en tevens vreesachtige familie. De vader heeft zijn kinderen het devies ingeprent: houd je er buiten. Ieder past dit nu toe en het gevolg is, dat men volkomen vreemd aan elkander wordt als reizigers die in een hotel samenwonen. Tenslotte heeft een der dochters buitenshuis een standje met een dame en nu zegt de vader tot haar - de hoofdpersoon van het standje houd je er buiten - | |
[pagina 143]
| |
‘Je prends la plume pour te faire part de l'engagement de mon fils.’ | |
306. Voor een psychologischverhaal. Zij begaafd met den lust om onopgemerkt wel te doen aan hen, die zij wel lijden mag, zendt druiven aan een zieken kennis (den man) die in 't gasthuis ligt. Hij komt er achter van wie hij ze heeft en ziet daarin een stille declaratie, wat zij niet heeft bedoeld. Gevolg dat hij smoorlijk verliefd wordt. | |
307. Intrige.Zij en hij bijna geëngageerd of in stilte. Een andere vrouw eveneens op hem verliefd schrijft hem een anonymen brief om hem te zeggen dat zij (de eerste) eens een liaison heeft gehad. Zij heeft eenige goed schijnende bewijzen. Hij verkoelt of maakt het af. Op een goeden dag vindt de eerste in een vloeiboek van haar vriendin een klad van dien brief. Zij gaat daarop naar den man en komt achter het geheim. Nu zegt zij: dat je mij verdacht heb van een liaison laat ik nog daar, maar dat je mij verdacht heb van dit voor jou verzwegen te hebben dat vergeef ik niet. Of wel: zij laat zich eerst bepraten tot een weder aanmaken; maar voelt nu dat zij dien man niet meer liefheeft, maakt het af en blijft er bij dat zij goed heeft gehandeld. | |
308. Officiergetrouwd, physiek sterk, volkomen physiek mensch ofschoon niet dom, ziet een jonge vrouw die een kwijnende houding heeft ten gevolge van een gebrek aan een oogspier (schuin hoofd). Hij ziet daarin melancholie, hoort dat haar man den ganschen dag op het kantoor zit, verbeeldt zich, dat zij verwaarloosd wordt en gaat nu zwanger van het denkbeeld ridderlijk voor haar op te treden. Hij is al bijna verliefd. | |
[pagina 144]
| |
49. Jhr. J.H. Ram.
wie uitgaat overal moet uitgaan omdat het gek is zich maar zoo eens hier of daar te vertoonen. Tegelijk jammert hij over den last en de verveling van het vele uitgaan. Hij wordt erg nagezeten door de meisjes en voelt zich ongelukkig door zijn eigen besluiteloosheid en zwakheid. R m: waarschijnlijk Jhr. J.H. Ram (1861-1913), eerste-luitenant van het te Den Haag gelegerde Regiment grenadiers en jagers. Ram maakte deel uit van Emants' liefhebberijtoneelgezelschap Utile et laetum. In of rond 1890 leerde hij tijdens de toneelavonden Louis Couperus (wellicht C. in nummer 312?) kennen (vgl. Henri van Booven, Leven en werken van Louis Couperus. Velsen 1933, p. 117. Zie ook; F.L. Bastet, Waarde heer Veen. 's-Gravenhage 1977, p.19). | |
[pagina 145]
| |
Elseviers geïllustreerd maandschrift 2 (1892) III, p. 27-62 en 121-162 (onder de titel ‘Zwijgen’ herdrukt in de bundel Dood 1892; zonder titel herdrukt in de bundel Afgestorven 1916). Het vele uitgaan en het sukses bij de vrouwen treft men aan in Afgestorven, p. 48-49; het zich ongelukkig voelen en de besluiteloosheid komen o.a. ter sprake op p. 52 en 59. | |
314. [Kranteknipsel:]Een duur echtscheidings-proces. - Nog zelden zal voorzeker duidelijker in het licht zijn gesteld, hoe bedroevend het in onze burgerklasse met de kennis van het recht gesteld is, dan heden voor de Haagsche Rechtbank, bij de behandeling van het proces tegen den beruchten zaakwaarnemer Van G. Bleek bij die gelegenheid hoe deze ‘praktizijn’ door zijn sluwe verhalen en kunstgrepen de eenvoudige lieden leelijk in den val liet loopen, om ze niet dan tegen een tamelijk hoog losgeld weder te laten ontglippen, vooral trof 't publiek de schromelijke, bepaald naïeve lichtgeloovigheid van de dupe in de heden behandelde historie. Juffr. G. te Leiden, in 1885 met zekeren V. gehuwd, was een jaar later door haar man, den vader van haar kind, verlaten en om nu tot een echtscheiding te geraken was zij aan Van G. aanbevolen, die dat zaakje voor haar zou in orde brengen. Hij vroeg haar zeer onbaatzuchtig, of ze pro deo wilde procedeeren, maar het jonge weeuwtje kon de ƒ60 à ƒ120, die 't volgens hem kosten zou, wel betalen en het was haar dat geld ook waard als ze, zonder scheiding van tafel en bed, maar 180 dagen na de uitspraak behoefde te wachten om te hertrouwen, ja, misschien zelfs, door v. G's invloed bij de Rechtbank, onmiddellijk nà de uitgesproken ontbinding van 't huwelijk. Toen de zaakwaarnemer dan ook eerst ƒ60, daarna nog ƒ40, vervolgens nog eens ƒ60 en eindelijk ƒ125 vroeg - nu eens voor een sommatie, dan voor een oproeping in de kranten, daarna voor de opsporing van haar man in Utrecht, - dacht juffrouw G. nog niet aan eenig misbruik, vooral omdat de praktizijn de ƒ125 spoedig zou teruggeven, daar hij die slechts noodig had om ze den ontrouwen echtgenoot pro forma aan te bieden! De cliënte te Leiden werd trouw op de hoogte gehouden van 't proces; maar het liep niet mee; de zaak stond goed, maar er moest meer geld bij, wat nu wel, nà de uitspraak, weer terugkwam, doch de juffrouw moest er toch voor zorgen en leende 't zelf: eerst ƒ100 voor kosten, toen ƒ100 en nog eens ƒ60 voor een beslag, op een spaarbankboekje van den man, te Utrecht te leggen, waaruit alle voorschotten zouden terugkomen, of ook voor 't op een spoorwegkaartje van den man gelegd beslag. Daarmee was de kostenrekening wel gesloten; evenwel, toen de zaak (die nooit bij de Rechtbank was aangebracht) voorkwam, werd er nog ƒ500 gevorderd, die de moeder als cautie moest storten voor 't onderhoud van haar kind en dat wel tegenover ƒ8000, die de ouders van den echtgenoot zouden storten, opdat de gescheiden vrouw tot aan de meerderjarigheid van 't kind ƒ8 per week voor haar levensonderhoud zou hebben. En dat alles werd door juffr. G. geloofd; ze gaf in haar onnoozelheid al het geld, steeds tegen quitantie, waarin nu en dan van restitutie sprake was, maar meestal tevens van 't doel: den eisch tot echtscheiding. Het hield echter met de aftapping niet op. v.G. liet de rijkvloeiende bron niet | |
[pagina 146]
| |
opdrogen, maar vroeg weldra nog eens ƒ500 en toen die niet kwamen, sloeg hij zelfs tot ƒ750 op, altijd op last van de Rechtbank, die reeds voor de vorige ƒ500 een dwangbevel op de juffrouw had afgegeven, dat 't mensch wel noodzaakte die som te storten. Toen de som van ƒ1000 overschreden was en v.G. steeds meer vroeg, ging juffr. G toch eens te Rotterdam informeeren en weldra bemerkte zij dat ze bedrogen was. De vraag, wie in de zaak procureur was, kwam op 't tapijt en v.G. zei, dat hij ‘ondergeteekende’ dit zelf was. Het bedrog had zijn inhechtenisneming tengevolge en kort daarop werd de man in staat van kennelijk onvermogen verklaard, waarbij, behalve zijn inboedel, op ƒ1672 gewaardeerd, geen andere baten dan ƒ2,50 aan contanten voorhanden bleken, terwijl de curator ƒ8400 rekeningen ontving; daartegenover stonden nu volgens bekl. wel ƒ4000 pretentiën, éen van ƒ3000 - maar de als getuige gehoorde curator gaf te kennen dat z.i. van al die pretenties niets zou terecht komen. Daarentegen waren tal van personen, wel 10, voorschotten komen terugvragen, die zij v. G hadden gegeven. De zaakwaarnemer had dus de gelden, onder allerlei bedrieglijke voorwendsels gekregen, grootendeels - want hij-zelf erkende slechts ƒ40 werkelijke kosten te hebben gemaakt, - ten eigen bate aangewend en ter zake van deze oplichting stond hij, op grond van art. 326 Wetboek van Strafr., heden terecht. Onder de getuigen waren meer slachtoffers van den handigen praktizijn, die voorgaf, dat de juffrouw hem het geld eenvoudig had geleend en die, zeer goed ‘zijn wetboek kennende’, ontkende, dat hij echtscheiding zou vragen; er was alleen quaestie van scheiding van tafel en bed. Als er in sommige stukken en quitantiën iets anders stond, dan was dit noch door hem geschreven, noch gedicteerd. En al verklaarde nu ook v. G's klerk, dat hij steeds op last van zijn patroon handelde, - al de verhalen van beslag, van advertentiekosten, van dwangbevel der Rechtbank, van cautie-stelling voor 't kind, van dadelijke echtscheiding en verlof voor een huwelijk na 180 dagen, - 't waren verzinsels; hoe kwam de juffrouw er aan? En ook haar moeder, die het alles bevestigde, vertelde praatjes. Waarom had juffr. G hem dan dat geld geleend? Dit bleef in 't duister; de cliënte had er niet over gedacht, de quitanties spraken er niet van, maar v.G. beschouwde 't zóo. Als de zaak was afgeloopen, zou hij haar de kosten in rekening brengen en 't overige teruggeven. Voilà tout. Van schade kon ook voor juffr. G. geen sprake zijn; want hij had haar doen aanbieden alles te restitueeren als zij de klacht introk. En er was niets in den boedel dan ƒ2,50? Ja, maar derden zouden het betalen,... in den vorm van cessie eener toekomstige erfenis. Ziedaar in 't kort de feiten, die nog met tal van bijkomende lachwekkende bijzonderheden zouden zijn te vermeerderen als ons bestek dit toeliet; zoo kwamen nog onderscheidene andere personen, eenvoudige lieden, verhalen, hoe zij door v.G., op grond van volmachten die hen met onverbreekbare ketenen aan hem vastklonken, waren gedwongen, hooger bedragen - zelfs éen van ƒ10 000, te storten, als voorschotten. - Maar we bepalen ons tot de hoofdzaak. Na afloop van 't verhoor der getuigen en van den beklaagde, nam de subst.-off. van just. mr. Ort het woord, om in het breede de schuld van den bekl. aan 't ten laste gelegde uiteen te zetten. Hij requireerde zijn veroordeeling tot twee jaren gevangenisstraf. De adv. mr. Ph. De Haas, van Amsterdam, verdedigde den bekl. en betwistte | |
[pagina 147]
| |
voornamelijk de strafwaardigheid van het gepleegde, zeker onordentelijke feit. Hij zag er geen samenweefsel van logens in gelijk de wet vordert, geen oplichterij, maar alleen het ter leen nemen, onder logenachtige voorgevens, van gelden, wat niet strafbaar is. Na de langdurige pleidooien en re- en dupliek heeft de rechtbank de uitspraak op heden over 8 dagen bepaald. Een zeer talrijk publiek woonde de behandeling dezer in vele kringen nog al geruchtmakende zaak bij. Dit knipsel is afkomstig uit Het vaderland van 11 maart 1890. | |
316. Aristocratischedame in den trein. Van haar is 't bekend, dat zij tal van liaisons heeft. Zij zegt - in afwezigheid van haar man - tot een vriendje ‘Ik ben zelf zoo jaloersch en weet wat een torture 't is. Ik zou nooit mijn man jaloersch willen maken.’ Iets later zegt zij van een vriendin ‘Zij is zoo vertrouwd. Ik weet zeker dat zij mij nooit zou verraden.’ | |
317. W.T.Societeit. Eerst de man met zijn vrienden. Vrienden sterven af en hij verliest geld door speculaties. Kan dus niet meer spelen geuren. Hij komt minder, maar hecht er aan zijn Zondagen op de Soos door te brengen. Dan zijn er weinig menschen en leeft hij er in zijn herinneringen. Nu komt de mode, dat men cadeaux gaat geven aan afgetreden presidenten of leden die gaan trouwen of jubilarissen. Dit wordt een soort van verplichting en hij, die geen geld heeft wordt zoodoende gedwongen zijn oude soos geheel te verlaten. | |
318. Diefstal door eenmeid van portretten enz. Mevrouw krijgt een anonymen brief waarin staat dat haar vorige meid haar portret heeft doen ophangen in een danshuis. Meneer gaat er heen (Ronzebons en de Hengst) maar vindt niets. Hij is vergezeld van een agent. Men opent hem zelfs de pletie, die midden in de zaal is en toont hem een groot naakt vrouwen portret, maar dat is natuurlijk zijn vrouw niet. Hij gaat nu ook naar het huis waar de meid nu dient. Daar heeft mevrouw juist een zenuw toeval door die meid. Zij zegt: doorzoek maar wat je wil. Die meid doet mij den dood nog aan enz. Hij (en zijn vrouw) doorzoeken alles en vinden gestolen zakdoeken enz. Meid meegenomen naar het politiebureau. Gedreigd met handboeien en overnachting in een cachot als zij niet bekent. Zij bekent dan en zegt dat zij het portret van mevrouw gestuurd heeft op een aanvraag om samen kermis te houden, die als advertentie in een courant was geplaatst door meneer Jacques Lustig. De nieuwe mevrouw zegt goddank, dat zij weg is, ach mevrouw trek toch de deur goed achter u dicht, want dan komt zij er niet weer [in de tekst] en dan is zij uit eigen beweging heengegaan en dan behoef ik haar de huur niet uit | |
[pagina 148]
| |
te betalen. Een andere meid wordt ook verdacht. Deze dient nu bij menschen die maar één meid hebben. De eerste mevrouw, wier man relaties bij de politie heeft, laat haar nu en dan uit haar dienst halen en wel meest tegen vier uur, want dan kunnen die meneer en mevrouw geen eten krijgen. | |
319. Ontdekking.Een jonge man met principes wordt erg verliefd op een jong getrouwde vrouw. Natuurlijk blijft hun verhouding kuisch. De gedachte aan iets anders komt zelfs niet bij hem op. Hij vindt het naar als zij maar een dubbelzinnig woord uit of aan iets gemeens denkt. Op een goeden dag in een theater ziet zij een demi-monde zitten en zegt tot haar man of tot een derde. Kijk daar is die en die. De jonge man grijpt haar bij den arm en fluistert haar toe. Kijk daar nu niet naar. Je weet, dat ik daar niet van houd. Voor den man die dit hoorde was 't voldoende. Prestige van den minnaar die de aangebeden vrouw vlekkeloos wil houden. Dit alleen is voor haar voldoende om smoor te worden. | |
320. Een vader (bijna 60)heeft in zijn laatste jaren veel van een andere getrouwde vrouw gehouden. Dit heeft hevig de jaloezie van zijn eigen vrouw opgewekt. Nu voelt hij zich verkwijnende. Hij vraagt aan zijn verstandigste dochter of zij na zijn dood wil gaan tot de andere vrouw en haar iets liefs van hem zeggen. Deze is door haar moeder gebrouilleerd geraakt met die andere vrouw. De dochter belooft het. Geef haar de hand zegt de vader. Neen zegt zij, dat nooit. Uit uw naam wil ik haar zeggen wat u wil; maar zij heeft zich over mij tegenover derden allerleelijkst uitgelaten; zij heeft gepoogd mijn moeder belachelijk te maken. Ergo geef ik haar niet de hand. (Zie volgend schrift voor de brieven in de brandkast na den dood) [In kantlijn: Hij zegt van zijn eigen vrouw: zij heeft een hoofd als een stier en een hart als een flesch azijn. Hij zegt: ik ben ongelukkig geweest, sprekende van zijn t'huis, ik ben gelukkig geweest sprekende van zijn publieke leven. De posten die ik had, den naam. - iedereen respecteerde mij en hield van mij.] Zie volgend schrift: dit schrift is niet bewaard gebleven. | |
321. “ ”Terwijl hij ernstig ziek ligt - stervend is - ontvangt zijn vrouw visites, maakt zij het huis groen en leeft zij op in de pretjes ter gelegenheid van het huwelijk van hun dochter. Zie ook nummer 320. | |
[pagina 149]
| |
klimmen tegenover een publiek huis. Zij weet nl. dat haar man dom genoeg is om de jaloezieën niet neer te laten. | |
324. Speech van eendominee op een condoleantie-bezoek. (vrouw dood) Vriend, ik feliciteer je; neen, ik vergis mij niet, ik feliciteer je. Ken je dammen? Dan heb je zeker wel eens qui perd gagne gespeeld. Welnu, je hebt verloren, maar daardoor tevens gewonnen enz. qui perd gagne: waarschijnlijk spel waarbij - in tegenstelling tot het gewone damspel - diegene wint, die het eerst al zijn schijven kwijt is. | |
326. Bedelbrief's Hage in het jaar 1890 Zeer geachte Hoogwelgeboren Edele heer geeft met verschuldige Eerbied te kenne J J wonssen en huisvrouw met 7 Jeugdige kindere, waarvan de oudste 14 Jaar is en ik als hoofd en kostwinner zijt maar niets kan verdiene en de grootste armoede mij ten prooi is gegeven. Ach Edele Heer daar ik en ook des nachts met ergstige zeennige toevalle lijdende zijt zoo ook mijn oudste zoontje van 14 Jaar, maar nog weder een geluk hij heeft het niet zoo druk als ik, maar ach wegens mijn behoeftige stand beide onherstelbaar en nu Edele heer den 12 Maart 1890 heb ik een beroerte gehad zoodat ik bijna mijn linker been en arm niet meer kan gebruike en zeker niets tot niets kan verdiene Hoopend Edele heer mijn beede voor deze keer s v p voor vrouw en 7 hulplooze kindere s v p met een kleinne hulp te verhooren Ach Edele heer kijk tog s v p niet na de tijt van het Jaar, maar wel s v p na mij ellendige behoeftige stand. Zoo noem ik mij u onderdanige dankbaare Lijdende Dienaar J J Wonsseen wonede Bloemstraat Nr 10 | |
327. Een schoonmamabemoeial en gierig. Maakt voor schoondochter alles zes weken te voren klaar o.a. op de slaapkamer twee enorme 3/4 mensch hooge manden met hangsloten voor het vuile goed. Aan 't eene stuk hangt een briefje: dit is voor het vuile goed van mijnheer; aan 't andere een dito voor mevrouw. Verder op dezelfde kamer een enorm droogrek om het beddegoed 's morgens over te hangen. Verder ook zes weken te voren zet zij twee | |
[pagina 150]
| |
blikken bussen in de provisie kamer de een gevuld met broodkorsten, de ander met stukjes wit brood om daar beschuit van te maken. (zie verder) [In kantlijn: (zie verder)] zie verder: zie nummer 330. | |
328. Comedie themaEen Don Juan komt logeeren bij een paar dat een paar jaar is getrouwd en een kind heeft. Hij heeft de vrouw nog nooit gezien, maar vertelt aan den man, dat hij vroeger eens een avontuur van één nacht heeft gehad met een fatsoenlijk meisje. Een oogenblik later herkent hij dit meisje in de vrouw. Hij veinst haar niet te herkennen, maar daar zij dit niet kan uithouden is zij 't zelve die de zaak uitbrengt. | |
329. ApothekerBlaauwe hondje. beweert dat hij die a te veel schrijft uit gehechtheid aan het oude. O, ik weet er anders wel alles van. Wil je een spelling van Siegenbeek of Bilderdijk of de Vries en te Winkel. ik zal je net geven wat je verlangt. - Hij zendt alle jaren zijn zoon 4 à 5 weken op reis en staat zelf van 's morgens 7 - 's avonds 10 à 11 achter zijn toonbank. 's Zondags leest hij om niet gelijk te worden aan ieder ander. Zelden gaat hij uit. M. Siegenbeek (1774-1854), Willem Bilderdijk (1756-1831), M. de Vries (1820-1892) en L.A. te Winkel (1809-1868) ontwierpen allen - de twee laatsten gezamenlijk - een spellingssysteem. | |
330. Schoonmamabemoeial (zie vroeger). Andere schoonmama (die van de dochter) heeft gedurende de reis der twee een paar (of een) meubeltjes laten verplaatsen. De schoonzoon die blind zijn moeder aanbidt, laat ze dadelijk weer terugzetten. Lastige bijomstandigheid. De schoonmama, die elders woont, heeft een vrijbillet op de spoor. zie vroeger: zie nummer 327. | |
331. Karakteristiek Jr.R.Liaison getrouwde vrouw. Zij heeft hem schriftelijk liefde bekend. Hij houdt niet van haar, geeft [?] er in, maar wil er weer af. Zij stelt hem schriftelijk voor samen heen te gaan. Hij deinst terug en maakt alles af. Zij slikt de pil en stelt hem nu voor goede vrienden te blijven. Hij wijst de vriendschap [in de tekst] en zegt waar liefde is geweest kan geen vriendschap voor in de plaats komen. Desillusie van haar die nu bemerkt dat hij onmogelijk iets voor haar kan gevoelen. [In kantlijn: Novelle.] Jr.R.: misschien Jonkheer J.H. Ram (zie nummer 313). | |
[pagina 151]
| |
50. Eva Emants-Verniers van der Loeff.
| |
332. Kort tooneel. [In marge: zie [....?]]Een man vindt bij toeval een briefwisseling van zijn vrouw met een anderen man, waarin zij aan dezen derde zegt, nl. de andere man herhaalt wat zij hem schreef, dat haar man erg lief voor haar is enz. maar dat zij toch een ander geluk heeft gedroomd en niet of niet meer van hem houdt. Kort daarna wordt de man ernstig ziek. Zijn vrouw in echte vrouwelijke opofferingswoede wil hem verzorgen. Hij staat er op dat hij alleen door een liefdezuster verpleegd zal worden en zegt tegen haar dat zij hem niet mag verzorgen, omdat hij alleen verzorgd wil worden of door een betaalde vrouw of door eene die hem lief heeft gehad zooals hij haar. | |
[pagina 152]
| |
335. Een ploertigheid.De K's St. uitgenoodigd door de st. om te Leiden op een kamer van St. neef met zijn meisje de maskerade te komen zien zegt, inviteert die vent maar menschen die hij niet kent of ben ik daar wat de verteering aangaat voor mijn eigen rekening. Het eerste hoorend scheldt hij op dien man. Wat is dat voor een vent. Die kerel is gek enz. Toch gaat hij niet alleen; maar als de anderen op de tribune voor het huis zitten gaat hij alleen naar boven om zijn Champagne te drinken. Motief van dit engagement: de ijdelheid om met een mooi meisje te geuren. Als men over onderwerpen praat waarvan hij niets weet dan schettert hij maar afkeurend mee voor den schijn. maskerade: het betreft hier waarschijnlijk de maskerade die op 24 juni 1890 gehouden werd te Leiden en die ‘de intocht van Karel V binnen Nijmegen op 9 Februari 1546’ verbeeldde. | |
337. Rams uitleggingvorig geslacht. Dit geslacht zei nog: zoo moet je zijn, nl. een fictief ideaal moet je verwezenlijken. Tegenover anderen durfde men niet toonen wat in zijn binnente omging omdat men altijd voelde in werkelijkheid niet aan het ideaal, dat men schijnen wilde te beantwoorden. Tegenwoordig laat men zich meer gaan en lacht met die ideale menschen. Ram: J.H. Ram (zie nummer 313 en de verwijzingen aldaar). | |
[pagina 153]
| |
338. G b lHoort, dat een jongmensch door een vriend uitgenoodigd zal worden een kaartje te pousseeren bij meneer en mevrouw Emants om daarna geïnviteerd te worden op een danspartij. Hij schrijft om een invitatie aan dat jongmensch in de derde persoon en in het Fransch Monsieur et M. Emants ont l'honneur enz. Het jonge mensch, dat nog geen kaartje heeft gebracht vindt dit al te gek en bedankt ook in het Fransch. Later komt dit uit. | |
339. Begrafenis vanG. Scheurleer moet een dag worden uitgesteld omdat er op den door het gebruik aangewezen dag juist op een leening op het kantoor moest worden ingeschreven. Gerard Jacobus Scheurleer stierf 30 juni 1890 op 36-jarige leeftijd te Den Haag. Hij werd op 3 of 4 juli begraven. De Scheurleers waren bankiers te Den Haag. | |
341. T. met M.A. [In kantlijn: Zie verder]Hij corrigeert eerst ingezonden opstellen voor het dames tijdschrift. Nu komt zij soms op het kantoor der compagnons. Mama schijnt er achter gekomen te zijn. Zij laat hem eens bij haar komen en zegt: ‘Ik weet wel, dat u getrouwd is en een fatsoenlijk man, daarom wil ik er met u eens over spreken. Ach, M. aardt zoo naar haar vader. Ik heb met dien man wat uit te staan gehad. Zij komt nu op uw kantoor en zoekt altijd het oogenblik uit, dat uw compagnon er niet is. Ik dacht, dat is zeker weer een gekke streek van M.’ Hij bedenkt dus dat M. al reeds een liaison gehad heeft. M. wordt door mama uit logeeren gestuurd; maar in den trein naar R. gezeten schrijft zij met potlood aan T. dat zij hem wenscht te spreken, of hij niet naar Rotterdam kan komen, dan en dan, daar en daar. Hij komt en wandelt met haar. Zij doet hem een declaratie en zegt behoefte te hebben aan liefde. Hij zegt: ‘maar wat moet dat nu geven. Ik ben immers getrouwd. Die pan bij mij t'huis, ach, dat zou nog minder zijn; maar wat moet er van jou worden.’ Zij zegt: ‘dat kan mij niets schelen.’ Zij stelt voor een kamer in R. te nemen voor geregelde bijeenkomsten; maar hij houdt vol ofschoon hij er bijvoegt: ‘ik vind jou anders wel aardig’. - Hij vertelt de quaestie aan zijn vrouw, die na M.'s terugkeer haar een bezoek brengt op haar verjaardag en daar wat vreemd ontvangen wordt. De vrouw is woedend, wil M. niet meer in haar huis hebben en dwingt haar man van M. afscheid te nemen. - M. doet dat maar eenige dagen later schrijft zij hem: wij gaan naar het K. van avond, ik weet dat je vrouw uit is. Als je nog iets om mij geeft, kom dan van avond bij ons zitten. Hij doet dat en wat nu? | |
[pagina 154]
| |
T: To: J.C. van den Tol (zie nummer 28). | |
342. BrievenNa een mislukte poging om een getrouwde vrouw te verleiden, die overigens wel van hem houdt blijft Cl. haar schrijven. Deze correspondentie hindert den man zeer, die zich had willen effaceeren indien zijn vrouw werkelijk veel van dien ander had gehouden. Hij heeft den man wel de geschiedenis vergeven, niet de correspondentie, waarmede deze als fatsoenlijk man had moeten ophouden. Deze aantekening heeft een vage overeenkomst met de wijze waarop referendaris Blank in Afgestorven, p. 89 vv. reageert op de brieven van Siria. | |
343. [Kranteknipsel:]Uit eene zitting van den gemeenteraad van Sittard: (De zaak geldt het aangaan eener transactie met den heer Hubert Dals, mede pachter van een perceel land, dat aan de gemeente toebehoort.) De heer Van Lamsweerde. Het is hoofdquaestie, of de gemeenteraad autorisatie tot verpachting verleend heeft. De voorzitter. De verpachting is publiek geschied na afkondiging in de couranten, en hier ligt de akt er van. Na het publiek verhuren wordt hiervan kennis gegeven aan den gemeenteraad en zoo is het altoos geschied. Het zijn hier allemaal maar ‘finten’ (uitvluchten), om zonder te betalen er van af te komen, enkel uit kameradie. De heer Kallen. Dit hebt u in de laatste zitting ook tegen mij gezegd. Indien ik de heer Dals was, had ik toen er tegen geprotesteerd. Van uwe kant is het louter jaloezie en afgunst en hoe kunt u zeggen, dat de wetten maar ‘finten’, zijn, om van het betalen af te komen. De heer Kamps. 't Is ordinair zoo wat te zeggen. De voorzitter. U belieft nog veel meer te zeggen. De aanvraag is aan de deputatie geschied. Als u wat wilt, gaat dan maar naar de deputatie; neuzen hebt u daar genoeg gekregen. De heer Kamps. U hebt daar neuzen als schilderhuizen gekregen. De voorzitter. Juist als u, dit zult u wel het beste weten. De heer Kamps. Zeker dat. Verschillende neuzen, die u daar gekregen hebt, heb ik u | |
[pagina 155]
| |
bezorgd; dit zult u ook wel weten. Wees maar scherp, ik kan het ook. Kunt u niet kalm en bedaard blijven, drink dan wat water. De heer Van Lamsweerde. U moet niet vergeten, dat verpachting onwettig is. (‘Tegen Kamps, die hem in de rede valt’). Laat mij uitspreken, wij zijn toch geen waschwijven. De heer Kamps. Mijn naam is Kamps. De voorzitter. Het is altijd zoo geschied. De verpachting heeft publiek plaats, en hiervan wordt mondeling mededeeling gedaan in den raad. De heer Van Lamsweerde. Laat dan zien, waar dit gebeurd is, want met te zeggen: de verpachting is publiek geschied, komt u bij den rechter er niet door; de machtiging moet door den Raad verleend worden. De Voorzitter. Het zijn maar uitvluchtsels van de heeren, die veel met advocaten omgaan, om zonder betaling er langs te komen. De heer Van Lamsweerde doet nu een voorstel om den heer Dals ƒ250 te laten betalen. De Voorzitter. Ik zou mij schamen als lid van den Gemeenteraad iets voor te stellen, zooals het contract hier voor mij ligt. Wij mogen het niet toegeven, en hij moet de heele som betalen. De heer Dals. Ik verzoek u die woorden terug te trekken, want ik ben de voorsteller niet en uw zegswijze is een beleediging. De Voorzitter. Dit doe ik niet. De heer Dals. Dan zal ik er u toe verplichten en vraag u voor de laatste maal uw woorden terug te trekken. De Voorzitter. Dan zal ik ze terugtrekken en maar zeggen, dat uw broer het voorstel gedaan heeft. De heer Kamps. Ik verzoek, dat het voorstel van den kantonrechter (mr. Van Lamsweerde) in omvraag gebracht worde, zoo niet, verlaat ik onder protest deze zitting en ben morgen bij de deputatie. U schijnt alléen de lakens te willen uitgeven. De voorzitter. Ik doe het niet, ik doe het nooit, zoolang ik leef. De heer Kamps. Allemaal personaliteiten. Het is een pertinentie zonder weerga, wij wonen Goddank niet in Rusland. De Voorzitter. Hoe hard het mij ook valt, voor de meerderheid moet ik bukken. Ik stel dan voor enz. Het voorstel wordt thans met 8 stemmen tegen één stem (Voorzitter) aangeno- men. Dit kranteknipsel is afkomstig uit Het vaderland van 11 juli 1890. | |
344. Een jonge doktervan ± 40 jaar. Ach, die practijk, de quantiteit is goed, maar de qualiteit laat te wenschen. Wil jij gelooven, Emants, dat jij - ach ik weet nu wel zoo wat wat je weet en niet weet, - dat jij die practijk ook wel zoudt kunnen waar nemen. Ik zou er zoo graag uitscheiden en ergens rustig gaan wonen. Ik word al zoo grijs en de vrouwen... ach ik slaap graag met een vrouw; maar die coïtus ... ik geef er niemendal meer om. | |
[pagina 156]
| |
348. Jhr. R.Dan wil ik een Willemsorde halen want dat hoort er zoo bij. Ik geef niets om die dingen. Eigenlijk ga ik alleen om mij te laten doodschieten. Jhr R: Jonkheer J.H. Ram (zie nummer 313 en de verwijzingen aldaar). Willemsorde: de Militaire Willemsorde is een onderscheiding voor Nederlandse militairen die zich onderscheiden hebben in de strijd tegen de vijand. Wie in 1890 een ‘Willemsorde’ wilde halen kon daarvoor terecht in Atjeh. Het vaderland van 16 juli 1890 bevatte het bericht: ‘De 1e luits. jhr. P.G. Siberg en jhr. J.H. Ram, van het reg. grenadiers en jagers, hebben zich opgegeven om voor een tijd van 5 jaren gedetacheerd te worden bij het O.-I. leger.’ | |
[pagina 157]
| |
51. Luitenant Siria uit ‘Argwaan’ geportretteerd door Joan Berg.
| |
[pagina 158]
| |
350. Eerste procesEen man wil van zijn vrouw af. Zij pleegt echtbreuk mijnheer de advocaat, want zij heeft eens bij een getrouwden vriend gelogeerd, wiens vrouw niet t'huis was en deze had maar een bed. Advokaat keurt dit middel af (ten onrechte), maar vraagt of zij hem soms mishandelt. ‘Ja, zij heeft mij wel eens in mijn arm geknepen, maar ik ben toch de sterkste’. Advokaat zegt dat vergiftiging nog een middel zou zijn. ‘Ja, nu je 't zegt, herinner ik mij wel dat de koffie soms zoo raar smaakte.’ Dochter zegt: och weet je wat het is. Vader heeft nieuw huwelijks materiaal noodig. | |
352. To met M.A. [In kantlijn: zie vroeger en verder]Verzoening en nu komen zij tot de daad. Op het kantoor dreigt soms een ontmoeting van M. met Math. Dan worden de twee vrouwen in verschillende kamers gestopt. Hij komt (volgens Math.) in een toestand van landerigheid, dat niets hem meer kan schelen en alles hem te veel is. Zij zegt in 't bijzijn van Cr., tot nog toe gaf ik nog niets om je; nu niets meer. Hij zegt dat zij hem jaloersch wil maken met T. Zij gaan voor vier weken uit elkaar; zij naar O., hij dood alleen (volgens zijn zeggen) naar de L.M.A. is op reis. Zij correspondeert met T. Hij zegt: voor God zijn wij getrouwd. zie vroeger en verder: zie de nummers 341 en 354 en de verwijzingen aldaar. | |
354. To met M.A. [in kantlijn: zie vroeger]Op het laatste oogenblik deinst hij voor het alleen-zijn terug en onmiddellijk nadat hij van M. weg is gegaan stuurt hij een telegram om te zeggen dat hij terugkeert. Hij beweert tot de conclusie te zijn gekomen dat de nieuwe affectie, waaraan hij graag zou toegeven toch ook weer niet lang zou duren en dat het dus maar beter is met M. op goeden voet (zonder affectie) te blijven voortsukkelen. Van het kind geen woord. Na dat besluit wordt hij erg lieverig en opgeruimd alsof hem een pak van het hart was | |
[pagina 159]
| |
52. Jacobus Cornelis van den Tol (To) omstreeks 1918.
genomen. M. is erg blij met dezen ommekeer, vooral omdat zij hem niets heeft aangemoedigd (waarschijnlijk meer uit dépit en onverschilligheid dan uit berekening). Zij voelt hare verhouding tot hem echter omgekeerd en kijkt nu op hem neer. [in kantlijn: zie verder] zie vroeger: zie nummer 352 en de verwijzingen aldaar. | |
356. Geschiedenis J.(19 jaar) Wordt te logeeren gevraagd bij een familie, die hij op reis heeft leeren kennen (moeder, dochter, zoons). Reeds den eersten avond als hij naar bed wil gaan, ziet hij kamer der dochter openstaan en haar gedecolleteerd voor den spiegel. Zij wenscht hem goeden nacht, hij kust haar op de schouders en zij slapen samen. Dit gaat zoo voort. Zij zegt hem te willen suceeren en bekent, dat zij door haar teekenmeester jaren geleden is | |
[pagina 160]
| |
gedebaucheerd. Hij jaagt haar ten slotte walgend weg in haar eigen huis. Een jaar later zendt zij hem de aankondiging van haar huwelijk met de bijvoeging, voor jou blijf ik altijd dezelfde. | |
357. Lyons eigenaardigheden.Twijfelt aan de mogelijkheid, dat een vrouw van hem houdt. Verlangt geen intellectueele gemeenschap met een vrouw, maar zoekt alleen een economische huishoudster (economisch in haar eigen belang). Hij heeft geen initiatief, amuseert zich met het maatschappelijk raderwerk zonder er veel ambitie voor te gevoelen. Hij wil rust en kalm genot. Uitdrukkingen: aanschuiven, weet er geen bal van, ça me semble plus respectable que clair, fijn! - Dat zit nog al glad. [Tussen de regels: een dunne bestelling. Donderjagen] Goedhartig zoolang de zaak hem onverschillig is; anders vrij wel misdeeld van medegevoel van de onaangename gewaarwordingen van anderen. Lyon: Mr. J.J. Barnet Lyon (geb. 1860), advokaat te Den Haag, vriend van Emants. | |
358. Walgelijkheid [In kantlijn: zie begin schrift engagement]Een gescheiden vrouw, arriveerende bij haar vader en merkende, dat haar vader alles op heeft gemaakt, trekt terug (Duitsche wet) naar haar man, met wien zij weer trouwt, ofschoon hij 't in en voor haar huwelijk gehouden heeft met haar moeder. Zij walgt van hem, haat en veracht hem. Eerst wil hij chambres séparées. Op 't laatste oogenblik schrijft hij alles of niets. [In kantlijn: zie onderaan] zie begin schrift engagement: zie nummer 181. | |
[pagina 161]
| |
Nu bemerkt het vrouwtje des zoons, dat papa heeft geknoeid. Zij roept haar gewezen voogd te hulp, die pa aanspreekt. 't Is zoo erg niet zegt pa. Wel is de boel op, maar ziehier een lijst van vrienden, die vroeger mijn gastvrijheid hebben genoten en die mij nu de een voor 10 mill. de ander voor 25 mill. enz: wel willen helpen. Men klopt aan bij de vrieden, die ... weigeren. Ondertusschen heeft een client van 79 jaar wiens boel verdwenen is zich doodgeschoten en weigert de zoon zijn maîtresse op te geven zeggende dat zij zich van kant zou maken. | |
362. WalgelijkheidHij komt over en begint te vrijen. Zij walgt van hem en loopt de kamer uit. Een oom biedt haar een klein pensioen aan om stil te leven. Zij slaat het af zeggende dan zou hij 't recht hebben mij aanmerkingen te maken, wanneer ik eens een voyante japon droeg. Toch moedigt de familie haar aan om terug te keeren na den vrijer van haar moeder alias haar man. De een zegt: dat is een moreele oplossing (alleen omdat het wettelijk is) de ander zegt: hij is toch de vader van haar kind (alsof dat kind niet overal beter was dan bij zoo'n papa). Zeldzaam voorbeeld van walgelijke lafheid en immoraliteit bij alledaagsch zedelijke menschen met principes enz. Zie ook nummer 358 en 360. | |
363. Impressie van eenjong meisje. Zij is zeer onschuldig en naïef circa 13 jaar oud. Dikwijls ontmoet zij op de wandeling een jongen man van ± 23 jaar die haar papa aanspreekt. Zij weet niets van hem af. Hij is mooi, keurig gekleed, heeft een groote gemakkelijkheid en loopt met een paar groote honden. Zij vindt hem zeer aantrekkelijk, een soort zonnegod, levende uitsluitend voor de genoegens van het leven. Toch krijgt zij telkens een kleur en doet zijn blik haar onaangenaam aan. Zij zegt: ik heb een gevoel alsof ik naakt voor hem sta. Weinige jaren later sterft de jonge man totaal verliederlijkt aan ruggemergstering. | |
364. S..chs22 jaar oud, schrijft een roman, waarin een verleidingsscene voorkomt. Hij zegt hierover: Ik moet toegeven Mevr. ten M. wat al te veel en horizontale te hebben behandeld. Maar ik ben 22 jaar en nog niet détraqué; ik ken de vrouwen nog weinig en moest dus in deze hoofdzakelijk met mijn fantasie te rade gaan. Laat mij hopen, dat ik het later grondiger en beter zal doen. S..chs: J.E. Sachse (1868-1891) publiceerde in 1890 onder het pseudoniem Rana Neida de roman Een verloving. Bij het schrijven van de roman vroeg hij Emants om raad (vlg. Brieven, p. 72-73). | |
[pagina 162]
| |
53. J.E. Sachse.
| |
365. Lawn-tennis standjeDame presidente. Nieuw lid, jong advocaat wil baas spelen. Begint met de chicane. Het reglement is aangenomen, in een vergadering waarop niet alle leden opgeroepen waren (twee waren in 't buitenland) dus is 't niet geldig. Hij meent dat een vrouw niet op de gedachte zal komen het wel voor hem, die tegenwoordig was, geldig te verklaren. | |
366. Minste vorm van idiotisme door een waterhoofd.G.M. altijd zeer vrolijk. Zegt dat hij zeldzaam gelukkig is. Hij is zeer netjes op alles, eet verbazend veel en is dol op zijn zuster. Hij bewondert de natuur en is in zooverre gierig, dat hij oppot om nu en dan aan zijn zuster of ook wel anderen een cadeau te kunnen doen. Hij is jaloersch van alle mannen die zijn zuster het hof maken, maar beweert wel te weten dat zij eens zal trouwen. Hij zegt dus een hekel te hebben aan al die mannen met mooie woordjes wien 't toch geen ernst is. Hij kan niets leeren; maar verbeeldt zich steeds sterk te vorderen. Rekenen kan hij volstrekt niet. Hij biljart goed en had al vroeg grooten aanleg voor het solitaire spel. Hij herinnert zich best personen en feiten, maar geen gedachten of redeneeringen. Redeneert wel als een bejaard mensch. | |
[pagina 163]
| |
54. Anna Smit Kleine-Fastré.
| |
367. Prof. A.B.Als kind door zijn vader die dol van hem hield en trotsch op hem was, vreeselijk getreiterd (zoodat hij wel eens een nacht buitenshuis als kind reeds heeft doorgebracht) treitert op lateren leeftijd vrouw en kinderen precies als zijn vader deed. Erfelijkheid. Het kwade voorbeeld heeft er niets tegen vermocht. | |
368. Louise St.bij Kl. wil A.F. wat op haar verjaardag geven, hoort, dat haar mama wat zal zenden en verzoekt nu Kl. haar cadeau weer af te bestellen. speelt langen tijd piano bij Br. hoort nu van A. dat zij daarvoor ƒ1 fooi moet geven aan de meid, is eerst erg boos, doet het en zegt dan de meid trok zoo'n gek gezicht net alsof ze niet begreep waarvoor het was. - Zegt als het dondert terwijl haar koffer al naar de spoor is laat het nu maar inslaan, mijn goed is weg en dit zegt zij niet in gekheid maar in overtuiging. Praat voortdurend van anderen waar zij lekker eten krijgt, waar zij in een brick rijdt enz. neemt aan tafel geen kliekjes van den vorigen dag, maar zegt dan: ik wacht op het volgende. Kl.: F. Smit Kleine (zie nummer 13). | |
[pagina 164]
| |
369. Praatjes omtrentE. rondgestrooid zij valt een casino binnen om opzien te baren ([...?]) zij rijdt in een coupe met Jacobson op haar schoot, dit werd verteld door een dame die beweert de rijdende coupe nageloopen te zijn om dit goed te zien (zij zegt terzij geloopen). [In kantlijn: (zie verder) zaak Bisschof v.H.[?]] E: Wellicht Eva Emants | |
374. To met M.A. [In kantlijn: Zie vroeger en verder]De verwijdering kunnen zij niet uithouden. Hij bekent ronduit het niet te kunnen laten haar na te loopen en wil scheiden. Zijn argument luidt dat geeft een open, flinke, eerlijke verhouding. Toch denkt hij er niet aan vooreerst met de andere te trouwen; want ofschoon hij nu weer voorgeeft te meenen, dat zijn liefde voor de andere standvastig zal blijken, zegt hij tegelijkertijd toch pas misschien bij nader inzien met haar te zullen trouwen. Alles is eenvoudig de drang zijn lust te volgen. Absentie van eergevoel, van respect voor zijn eigen, vroegere gevoelens. Hij stemt er in toe de volgende poging te wagen. Math. zal voorgesteld worden hem ter wille van haar kind en haar positie met M. zijn gang te laten gaan. Misschien zal op den duur zijn liefde voor M. dan ook verflauwen. Hij denkt noch om de toekomst van zijn kind, noch om die van Math., noch om die van Mies. zie vroeger en verder: zie nummer 354 en de verwijzing aldaar; een volgend schrift is niet bewaard gebleven. | |
[pagina 165]
| |
55. Laatste bladzijde van het tweede schrift met aantekeningen.
| |
[pagina 166]
| |
376. G.v.d.T.gaat uit met een Duitscher en Nico. Tusschen de Franziskanerbräu en de Witte blijft hij achter en eerst den volgenden morgen komt hij t'huis terug. Schuw gaat hij naar zijn kamer en drie dagen lang blijft hij daar hoofdpijn voorwendend. Hij eet alleen zijn ontbijt beneden als hij weet dat oom niet meer in de eetkamer is. Hij bedankt ook voor eten op zijn kamer. Den derden dag gaat oom naar zijn kamer. Hij schrikt op. Oom zegt òf je bent ziek, dan laat ik den dokter komen òf je bent niet ziek kom dan beneden. Antwoord: ik ben niet ziek en heb ook honger, maar ik durf niet. G.v.d. T: Gerard van den Tol (zie nummer 30). |
|