Aantekeningen
(1985)–Marcellus Emants– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |||||||||||||||||
1. [Kranteknipsel:]
| |||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||
den opgewonden jongen naar bed. Deze knorde en vloekte nog wel op ‘Kees’ en zei wel dat, als hij dien avond te bed kwam (ze sliepen geregeld zamen) Kees zou sterven door middel van zijn scheermes: hij kreeg ook wel zijn scheermes uit zijn kist en hield dat in bed; maar, een kwartier later sliep hij rustig en Snoek borg het scheermes weer op. Waar was intusschen Van Spronsen gebleven? Snoek had hem overal gezocht, maar hij was er niet en hij geloofde dus dat hij stillekens naar huis zou zijn gegaan. Dit bleek niet zoo te zijn. Den volgenden morgen werd in het aardappelland bij het boenhok Cornelis Van Spronsen zieltogend gevonden; het land was met bloed doorweekt; diepe wonden aan hals en arm waren op zijn lichaam te zien. Die wonden bloedden toen niet meer en men droeg den verwonde naar huis. Kort daarna gaf hij den geest. De doctoren Van der Mandele, Korteweg en Kortlandt, vroeger en later als deskundigen geraadpleegd, schreven den dood alleen toe aan verbloeding, door gesneden wonden en voegden er eenstemmig bij dat, als er terstond heelkundige hulp was ingeroepen, de man zou zijn gered. De wonden waren geen van alle - er waren er zes - doodelijk. Het vermoeden lag voor de hand dat Neelemaat de dader van den manslag zijn moest. Toen zijn baas hem 's morgens wekken ging en vroeg of hij was uitgeslapen, antwoordde hij: ‘Ja en ik heb nog gesneden en gevochten gisterenavond.’ ‘Ben je mal?’ vroeg de baas. ‘Ja, als je zoo maar ben’ - hernam Neelemaat daarop, vrij onduidelijk. De baas had Van Spronsen in het veld gevonden. Hij riep daarop Neelemaat en nam hem er bij, zeggende: ‘Zie eens Jaap, daar ligt nou Kees en dat is nou jou schuld’. ‘In Godsnaam’ antwoordde Neelemaat, ‘ik kan het niet helpen; het is gebeurd’. Weldra was het geval aan de justitie bekend geworden en Neelemaat werd gearresteerd. Hij borg zijn kleeren op, kleede zich in zijn beste pak en ging gedwee naar het politiebureau mede. Van zijn eerste verhoor tot heden hield hij steeds vol dat hij beschonken was, en boos over krenking zijner rechten door den verslagene; maar van een manslag, van zijn vechten en wat daarop gevolgd is, weet hij niets. Heden stond hij onder beschuldiging van manslag voor het Gerechtshof alhier terecht. Jacob Neelemaat is een flink gebouwde boerenknecht, een knap man, van middelbare grootte, gezond van uiterlijk en met een goedig gelaat. Hij werd te Maassluis geboren en woonde vroeger te Rijswijk als boerenknecht. Thans is hij 22 jaren oud en volgens al de getuigenissen van heden, was hij altijd een opppassende, bedaarde, vroolijke jongen, degelijk voor zijn werk, verdraagzaam en ordelijk, een kerel die nooit dronken was gezien en van wien niemand iets kwaads had te zeggen. Over Van Spronsen liepen de gevoelens wel wat meer uiteen; sommigen althans verklaarden dat hij een lastig, aanmatigend man was, die den baas wel een weinig over Neelemaat wilde spelen. Vandaar dat zij elkaar of dat Neelemaat hem vermeed en steeds ontweek om met hem zamen te werken. Van vroegere oneenigheid bleek echter niet. Op verschillende punten was het verhoor der getuigen en deskundigen - 15 in getal - | |||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||
onder de leiding van waarnemenden Voorzitter van het Hof, mr. De Jonge, een ‘cross examination’. Het verhoor van den beschuldigde zelf leverde geenerlei bijzonderheden op. Met zeer zachte stem beantwoordde hij alle hem gedane vragen; het ten processe voorhanden dolkmes herkende hij als zijn eigendom, vroeger uit liefhebberij gekocht; hij droeg 't zelden bij zich en weet alleen dat hij het op 15 Juli niet bij zich had; volgens vrouw Boonstoppel had hij 't, vermoedelijk in het boenhok met Van Spronsen willende vechten, van den zolder gehaald. Het dolkmes was met bloed bevlekt. Of 't menschenbloed was, konden de deskundigen niet verklaren en evenmin of het bloed lang of kort aan 't mes moet zijn geweest. De beschuldigde zegt nooit eenigen wrok tegen het slachtoffer te hebben gekoesterd. De beschuldigde had op geen enkele verklaring der getuigen eenige aanmerking. De verschillende getuigen verzekerden dat van een bepaald vijandelijke houding tusschen besch. en Van Spronsen niets bleek; dat besch. echter ontstemd was over het rijden van den verslagene, wijl dit zijn werk was. Op het oogenblik dat Van Spronsen en Neelemaat door Snoek werden gescheiden werd van een verwonding niets bemerkt en Van Spronsen liet zich ook niet in dien zin uit alsof hij gewond was. Eerst den volgenden morgen werd niet alleen het zieltogend lichaam van Van Spronsen gevonden, maar ook door bloedvlekken aan den elleboog waarmêe Snoek Van Spronsen had weggeduwd, aan den stoel waarop deze den vorigen avond gezeten had en aan het muurtje waar de vechtenden in het boenhok waren gescheiden, ontdekt, dat er bloed had gevloeid. Was Van Spronsen op het oogenblik, dat Neelemaat werd ontwapend, reeds door dezen verwond? Was de gewonde naar huis gaande in het aardappellenland gevallen? - beschonken of uitgeput? - Was hij daar ten doode gebloed? Ziedaar de vragen waarop het aankomt in deze allertreurigste zaak, - schijnbaar gevolg van de door den President en verschillende raadsheeren heden ter zitting zoo terecht afgekeurde gewoonte bij ‘onze goede boeren’ om het binnen zijn van 't hooi te celebreeren met het schenken van meer jenever dan een matig man verdragen kan. Intusschen liepen de getuigenissen zeer uiteen over de vraag of zoowel de besch. als van Spronsen al dan niet of in welke mate zij beschonken waren. Een der get. noemde besch. bijv. ‘goed dronken’. Geen van allen echter vonden hem zóo dronken, dat 't hen aannemelijk voorkwam, dat besch. zich van al het gebeurde niets zou kunnen herinneren. De besch. zat, gedurende het geheele verhoor van de getuigen stil, peinzend, met 't hoofd eenigzins ter linkerzijde gebogen, voor zich henen. Na het getuigenverhoor herhaalde de Voorzitter nog eenige vragen aan den besch. Het verhoor scheen, zeide hij, bezwarend voor hem te zijn; het scheen, dat besch. de wonden gesneden of gestoken had toegebracht. Moet ge dat niet erkennen? Beschuldigde: Ja. Voorzitter: Wat bekent ge dus? Besch.: Ik beken dat volgens de verklaringen van de getuigen ik het moet hebben gedaan. Raadsheer Raedt van Oldenbarneveldt: Volgens Van der Kleij, den kameraad met | |||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||
wien ge wèl waart, hebt ge reeds acht dagen vóor het treurige feit gezegd: ik zal hem (Van Spronsen) wel krijgen; toen was er nog geen sprake van het rijden. Dezelfde getuige zei ook dat gij een hekel hadt aan Van Spronsen. Waarom? Wat hadt ge tegen Van Spronsen? Waarom hebt ge gezegd hem te zullen krijgen? Besch.: Ik zei dat met het oog op het werk. Raadsheer: Nee, dat kon niet op 't werk slaan, dat was een uiting van voorgenomen wraakneming. Besch.: Neen, ik heb den man niets in den weg gelegen en niets tegen hem. Het woord werd hierop gegeven aan den advocaat-generaal jhr. mr. De Savornin Lohman, - die het bewijs van den manslag voldoende geleverd achtte. De besch. werd op heeterdaad, met den dolk in de opgeheven hand, tegenover zijn slachtoffer gevonden. En al werd nu de verwonding feitelijk niet gezien, de bloedsporen aan den muur op de plek waar besch. zijn prooi overviel, de bloedvlekken aan den dolk van besch. en het vinden van Van Spronsen, die blijkens de bloedvlekken van den stal naar het veld was geloopen, waar men hem vond, - dat alles sneed de mogelijkheid af van de bewering dat de verslagene wellicht nader nog een ontmoeting met een ander kan hebben gehad, waarbij de doodelijke verwondingen zijn toegebracht. De besch. had dus, zonder te ontkennen, de sluwste partij gekozen: hij geeft een ontoerekenbaarheid voor ten gevolge van dronkenschap. Art. 64 Code Pénal is niet op dronkenschap van toepassing, maar wel kan dronkenschap in sommige gevallen ontoerekenbaarheid ten gevolge hebben: indien de dronkenschap zóo groot is, dat hij als een wild dier ageert en wanneer dit door besch. kan worden bewezen. Noch het een, noch 't andere is waar. Besch. had 4 à 5 glaasjes, zeer kleine glaasjes, jenever gedronken; 8 à 9 personen hadden zamen 1 ½ flesch jenever gehad. En inderdaad was niemand dronken, ook besch. niet; hij was uitgegaan om meisjes op te zoeken; hij heeft allerlei zaken gedaan die hij niet gewoon was en op een wijze die geen dronkenschap verraadde; hij kleedde zich om Van Spronsen te volgen; hij haalde, te huis gekomen, zijn dolk uit zijn kist op den zolder; hij koelde zijn wraak; hij toonde dat hij niet dronken was en te bed herinnerde hij zich nog dat Van Spronsen daar komen zou en toen nog haalde hij zijn scheermes voor den dag om Van Spronsen nader te treffen. [In machineschrift: Dat alles bewijst overleg, geen dronkenschap, in een mate van onbewustheid, van redeloosheid.] Maar nog meer. Toen de besch. den volgenden morgen op 't gevolg zijner handelingen werd gewezen, was hij niet verbaasd. ‘In Gods naam, ik kan 't niet helpen; het is gebeurd’, zei hij als iemand die zeer goed wist wat er was voorgevallen. Reeds deze omstandigheid bewijst het logenachtige van des besch. beweren. Doch aangenomen dat niet de dronkenschap de oorzaak is van 't feit, waarin dan moet die oorzaak worden gezocht? In hartstocht. De besch. ontstak in drift over het hem uit handen nemen van zijn werk; dat was echter slechts een omstandigheid die den bom deed losbarsten; er bestond buitendien reeds animositeit tusschen besch. en Van Spronsen, al konden de getuigen de oorzaak daarvan niet gissen of opgeven; zij schenen daaromtrent onverschillig. Besch. had dagen te voren een dreigement geuit tegen Van Spronsen, al had hij dien niet bij name genoemd. In toorn was de | |||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||
verwonding toegebracht; dit kan een verzachtende omstandigheid zijn, geen oorzaak van straffeloosheid. De adv.-gen. zelf meende in deze tot het toepassen van verzachtende omstandigheden te mogen concludeeren; niet omdat de wonden niet den dood ten gevolge zou hebben gehad bij spoedige geneeskundige hulp, - want dit was een omstandigheid onafhankelijk van den dader; niet ook om de dronkenschap, die 't O.M. ontkent, zelfs wat een lichten graad van dronkenschap betreft; - maar al was het feit van zoozeer toe te geven aan zijn drift om een onbeduidende inbreuk op zijn rechten, dat besch. een man en vader van 7 kinderen doodde nog, zoo ernstig, - het onberispelijk vroeger gedrag van den besch. en de gunstige getuigenissen door allen die hem kennen van hem gegeven, mochten aanleiding geven tot toepassing van een geringere straf dan die de wet bedreigt. Op deze gronden requireerde de Adv.-Gen. schuldigverklaring van Jacob Neelemaat aan manslag onder verkleinende omstandigheden en zijn veroordeeling tot correctioneele gevangenisstraf van vier jaren en in de kosten van het geding. Na het aanhooren van dit requisitoir begon de besch. te weenen. Doch na weinige oogenblikken herstelde hij zich in zijn vroegere peinzende houding, waarin hij het pleidooi van zijn verdediger aanhoorde. Deze, de adv. mr. Jac. Van Gigch, begon met de goede hoedanigheden, zoowel van den verslagene als van den beschuldigde in het licht te stellen. Beide waren oppassende, vlijtige, ingetogen personen, die geen misbruik maakten van sterken drank. Het eenige wat men dezen besch. toeschrijft is onverschilligheid, - zelfs in den morgen van 16 Juli, bij de ontdekking van den misdaad. Dit was echter zeer begrijpelijk. De besch. was zoo weinig gewoon jenever te drinken, dat hij zelfs den morgen na de jeneverpartij van 15 Juli nòg onder den indruk was, nòg in de stemming van dien avond, ondanks den nachtelijken slaap. Juist die dronkenschap, die 't O.M. wegcijfert is voor pleiter oorzaak om algeheele ontoerekenbaarheid, of althans een uiterst beperkte toerekenbaarheid aan te nemen. Maar te voren moet het bewijs der feiten zijn geleverd; het bewijs waarover het O.M. heenglijdt en dat toch zeer betwistbaar is, waar men met een zoo mysterieuse zaak te doen heeft. Na de feestelijke hooi-viering op ‘Groot Zorgvliet’ gaat besch. uit om meisjes te zoeken, terugkomende ontsteekt hij in woede over een feit dat vroeger meermalen was voorgekomen en waarover hij zich niet boos had gemaakt. Hij volgt Van Spronsen en bedreigt hem. Nu is een van beiden waar: òf Van Spronsen was zelf ook dronken en gaf zich geen rekenschap van 't gevaar dat hem bedreigde als hij bleef; òf hij bleef om te wachten. Dit laatste neemt pleiter intusschen niet aan. De besch. komt beneden en er wordt om hulp geroepen, ‘hij heeft een mes, ze willen vechten, zij hebben messen’, - klinkt het. Men snelt toe en aan beschuld. wordt een dolkmes ontrukt. Van Spronsen spreekt geen woord, beklaagt zich niet over de ondergane mishandeling, smeekt niet om heelkundige hulp te halen; hij, die dan toch zwaar, maar niet doodelijk wordt gewond, laat zich stil wegduwen, valt en - verdwijnt spoorloos. Waar hij gebleven is den ganschen nacht, wat er verder met hem is gebeurd, het blijkt niet. | |||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||
Maar de bloedvlekken aan den muur en de dolk dan? De bloedvlekken konden niets bewijzen. Hoe wil men dat de spatten van 't bloed uit een aan de linkerzijde van den hals toegebrachte wond zichtbaar zullen zijn op den muur, waartegen de verwonde met zijn rechterzijde gekeerd is? Dan moeten de bloedspatten een cirkel hebben beschreven, wat niet aannemelijk is. En de dolk? Die dolk, waarmee zware wonden zijn toegebracht, wonden die zulke verbloedingen veroorzaken dat iemand er door sterft, wordt door verschillende personen gezien - niet druipend van het pas vergoten bloed, maar met vlekken die men voor roest aanziet! Neen, zeide pl., het Openb. Min. zal moeten bewijzen niet op gissingen, maar ontwijfelbaar en naar rechten, dat de wonden die den dood van Van Spronsen hebben veroorzaakt, in het boenhok van ‘Cranenburg’, bij een worsteling met Neelemaat, en door dezen zijn toegebracht. De voortzetting van het pleidooi werd hierop tot morgen 10 uren verdaagd. Dit verslag verscheen op 9 oktober 1885 in Het vaderland. De eerste berichten over deze zaak verschenen in Het vaderland van 17 juli 1885. In het nummer van 9 september verscheen onder de titel ‘Manslag-Nelemaat’ een overzicht van de gebeurtenissen. Zie verder de nummers 15, 16 en 17. Blijkens de laatste twee aantekeningen heeft Emants de rechtszitting waarschijnlijk bijgewoond. | |||||||||||||||||
3.Examen Toonkunstenaars Vereeniging. Ackermann vraagt aan een juffrouw levende Holl: componisten te noemen. Zij zegt er zijn er geen. A. Hoort u 't. Zoo zijn ze nu allen. 't Is al weer zoo. Maar juffrouw ziet u hier dan meneer Nicolaï niet enz: En ik zelf: ik heb een lied gemaakt Ida, du bist mein. Vertel u mij eens wat uit het leven van mijnheer Bouman. Weet u niets. Is 't u niet bekend dat mijnheer B. orkestdirecteur is van Krommenie. De Nederlandsche Toonkunstenaars-Vereeniging werd in 1875 opgericht ter behartiging van de belangen van toonkunstenaars (zie: H.A. Amory, De Nederlandsche Toonkunstenaars-Vereeniging 1875-1925. Beknopt historisch overzicht. Z.pl., z.j.). Van 1 tot 5 september 1885 vonden in Diligentia te Den Haag de examens plaats voor muziekonderwijzers van de Nederlandsche Toonkunstenaars-Vereeniging. A.J. Ackermann (1836-1914) en W.F.G. Nicolaï (1829-1896), respektievelijk onderwijzer aan en direkteur van de Koninklijke Muziekschool te 's Gravenhage, maakten deel uit van de examenkommissie (zie: Caecilia (1885), p. 179-180). | |||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
4.Een heer hoort een gek ondervragen en houdt hem voor wijs. Oppasser zegt: hij is gek dat zal ik u bewijzen. Ondervraagt hem over politiek. De gek antwoordt dat er een minister-crisis is - wat juist was - en meent dat de heer voor minister van marine in aanmerking komt. De oppasser geeft met een gebaar te kennen dat dit genoegzaam voor 's mans krankzinnigheid bewijst. Waarschijnlijk moet deze gebeurtenis gedateerd worden ± augustus 1885. W.F. van Erp Taalman Kip (1824-1905) werd toen als minister van Marine opgevolgd door W.L.A. Gericke (1836-1914). | |||||||||||||||||
5. AvondjeEen dame gooit eerst de trekpot met haar japon [in de tekst]. Zij zegt tegenwoordig niet meer voortespelen, maar heeft toch muziek medegebracht, die beneden is en wordt gehaald. Zij speelt in een hoek achter de hooge piano verborgen. Erlkönig (arrangement) voor, in een onmogelijk langzaam, draaiorgelachtig tempo, terwijl iedereen om 't hardst doorpraat. | |||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||
6. [Kranteknipsel:]In eene onzer provinciesteden (zoo verhaalt het ‘N.v.d.D.’) zou voor eenigen tijd een huwelijk gesloten worden tusschen een meisje uit een der achterbuurten en een fabrieksarbeider, met wien zij lang ‘verkeerd’ had. De moeder van den bruigom, eene Waalsche, was met een zijner broeders voor het huwelijk overgekomen. Deze beiden schenen niet bijzonder met de bruid en hare familie ingenomen, en zij werden door de stoere buurvriendinnen der bruid met een zeker wantrouwen aangekeken. Alles ging echter aanvankelijk goed. De bruigom in het zwart en de bruid met hoed en doek - geleende spullen - gingen, met hunne betrekkingen, in optocht naar het stadhuis, waar reeds een publiek van belangstellende buren en vrienden vergaderd was. De stoet nam plaats, en de huwelijksvoltrekkking begon. Maar toen de moeder van den bruidegom de vraag moest beantwoorden, of zij hare toestemming tot het huwelijk gaf, sprak zij kort maar krachtig: Non! Algemeene ontsteltenis en groote verontwaardiging onder de vriendinnen der bruid. ‘Wat! Hij heeft zoolang met het goede kind geloopen en zou hij haar nu niet trouwen!’ riep eene dezer, eene lange, krachtige vrouw, en, heenbuigende over de afschutting, welke het publiek scheidde, pakte zij de weigerende moeder bij de schouders en liet haar, onder het roepen van ‘wiesje dis’ (oui, je dis), door krachtig heen en weer schudden, eenige toestemmende bewegingen maken. ‘Zie je wel, het kr... zegt: ja! Trouw ze nu maar, mijnheer!’ riep zij. Maar de overheidspersonen achten die gedwongen toestemmende buigingen niet geldig, te meer, daar de moeder, toen zij weer op adem kwam, bij hare weigering bleef volharden. Het paar moest dus ongetrouwd weder heen gaan. Maar nu werd het van alle kanten bestormd door de vrienden die hoeden, jas, doek enz. voor de plechtigheid geleend hadden, en die vreesden dat, bij eene mogelijke vechtpartij, hun eigendom beschadigd zou worden. Het was rukken en schreeuwen links en rechts - eene onbeschrijflijke verwarring. En toen eindelijk bruid en bruidegom ieder huns weegs gingen, was hij blootshoofds en in zijne hemdsmouwen, terwijl zij, van hoed en doek en andere sieraden ontdaan, met de handen voor het gelaat, hare woning opzocht. De moeder en de broeder van den bruigom ontkwamen slechts met moeite aan de woede van de verontwaardigde vrienden en vriendinnen der beleedigde bruid. N.v.d.D: Nieuws van den Dag. De herkomst van dit kranteknipsel is niet gevonden. | |||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||
10.Jong Holland Whistclub van vier. Komen in rokken, met witte dassen en hooge hoeden op. Drinken vieux Médoc, dragen titels comte, baron, vicomte enz: (zie 5 bladen verder). Jong Holland heeft hier uiteraard geen direkte relatie met de eerder gepubliceerde gelijknamige roman (1881). De betekenis is zoiets als: ‘de jeugd van tegenwoordig’. De hier beschreven situatie is terug te vinden in Een nagelaten bekentenis, p. 70 (ed. Van Oorschot). | |||||||||||||||||
11.Eetclub de Peterselie ook van vier, een fijn diner eens in de 14 dagen. Dito toilet als boven. als boven: zie nummer 10. | |||||||||||||||||
12.Mésalliance Met een winkeljuffrouw, die al dadelijk in haar engagement ook nog door haar patroon wordt gevraagd, die het met dat engagement zoo ernstig niet neemt. Later vraagt de niet-rijke verloofde man het rijtuig van een vriend ter leen, rijdt zelf en brengt zijn aanstaande naar een familie om haar diensten als kindermeid aan te bieden. Zij wordt natuurlijk afgewezen. | |||||||||||||||||
13.Vrouw S.K. Wantrouwende blik alsof zij in haar binnenste begeerten verbergt. Poging in het gesprek die begeerten te verdedigen waartoe zij instinctmatig gevoelt te zullen vervallen. Erkenning van het sexueele als de drijfveer van allen. Zola. ‘Iedere vrouw moet nu en dan de cocotte eens kunnen spelen’. ‘Men moet altijd maar de omstandigheden kennen en alles van nabij weten.’ Discipline uitmuntend vinden voor anderen die zij als stommelingen beschouwt nl. nonnen, maar voor zichzelve verfoeien. Minachtend kleine zetjes over haar man soezerig, hij eet maar toe. Zij drijft haar wil door. Armbloedigheid. Zenuwachtige onrust. Afschrik van vormen. Geen begeerten erkennend voor haar die een kind heeft en er zelve geen verlangend. Vrees daarvoor, echt of geveinsd. Uitingen van minachting over bloemzoete mannegezichten. Alleen uitgaan met heeren (familie's) bij hunne voornamen noemen. Haar man alleen laten zelfs alleen laten eten. Afdwalen door de straten in 't terugkeeren, althans volgens haar zeggen door het soezen. Mannelijke gewoonten en gebaren in bierhuizen. Vrouw S.K.: Vrouw Smit Kleine. Het gaat hier om Josina Henriëtte Smit Kleine-Roquette (1851-1891), de eerste vrouw van Emants' vriend Frits Smit Kleine (1845-1931). Zij was een zeer onevenwichtige vrouw. (Zie: Brieven) | |||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||
Zola: de romanschrijver Emile Zola (1840-1902). Het is onduidelijk of de omringende opmerkingen citaten zijn van Zola of niet. | |||||||||||||||||
14. DuelEen Hombre partijtje. Een heer verliest een spel codille en zegt ik heb 't niet kunnen winnen. Een ander zegt dat spel heb je verknoeid. No. 1 boos zegt dat is niet waar, u mocht wel een lesje nemen in de wellevendheid, no. 2 antwoordt ik zal u morgen mijn getuigen zenden. Den volgenden morgen getuigen bij no. 1 die vragen of hij intrekken wil de woorden dat is niet waar. Zij zeggen dat de ander heeft gezegd verspeeld in plaats van verknoeid wat No. 1 ontkent. Bijeenkomst van getuigen 1 en 2. Elke partij houdt een andere lezing vol. Nu adviseurs ingeroepen, nl de gastheer en een gast, die weder andere afwijkende lezingen geven. Getuigen ten einde raad benoemen ten slotte mediateurs, die een redactie zullen voorstellen waarop de een intrekt als de ander verklaard [in de tekst] dat hij iets niet heeft gemeend. De eerst sterke woorden worden hoe langer hoe zwakker. | |||||||||||||||||
15. [Kranteknipsel:]
| |||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||
rechter-commissaris niets dan lof verdient en nu blijkt uit diens proces-verbaal dat hij den besch. bij zijn verhoor van 16 Juli 's ochtends nog onder den invloed van gebruikten drank heeft bevonden, terwijl ook door zekere Neeltje De Bas voor dien ambtenaar is verklaard dat besch. in den bewusten ochtend zich zeer zonderling had aangesteld en blijkbaar onbewust was van hetgeen den vorigen avond was voorgevallen. Pl. wijst er vervolgens op dat in deze zaak niets is dat op een bekentenis gelijkt. Besch. heeft volhard bij zijn opgave dat hij van niets weet en nu moge hij eenige meters kaarsrecht geloopen hebben om te toonen dat hij niet dronken was, deze verklaring van éen getuigen kan niet als bewijs gelden dat de besch. wèl toerekenbaar, wèl bewust van zijn daden zou zijn geweest, wat hij zelf pertinent ontkent. De wetenschap had uitgemaakt - blijkens een citaat dat pl. gaf - dat zelfs het gebruik van een kleine hoeveelheid sterken door iemand die slechts zelden spiritualiën gebruikt [in de tekst], voldoende is om hem in een toestand van volslagen bewusteloosheid te doen verkeeren en ... zonder dat dit door zijn omgeving kan worden opgemerkt. Geloofde pleiter derhalve dat, aangenomen dat 't feitelijk bewijs geleverd ware - het ontoerekenbare van de daad voldoende is aangetoond, dan nog moest pl. er op wijzen dat volgens de deskundigen Van Spronsen ten gevolge van verbloeding was gestorven, en het stond z.i. volstrekt niet vast dat de wonden, waardoor die verbloeding was ontstaan, in den bewusten avond van 15 Juli door besch. aan den verslagene waren toegebracht. Aangenomen dat besch. Van Spronsen heeft verwond, - was het dan aan die wonden dat de verslagene was overleden? In 't boenhok was hij geduwd, gevallen. Kon dit niet de oorzaak der verbloeding zijn? Pleiter's conclusie strekte derhalve tot vrijspraak bij gebrek van het gevorderd bewijs, maar voor geval het Hof het bewijs geleverd oordeelde en de toerekenbaarheid aannam, deed pl. nog uitkomen, dat besch. de gevolgen van zijn daad in geenendeele heeft gewild en ze niet heeft kunnen voorzien. Bij het nieuwe strafwetboek wordt die omstandigheid in 't voordeel van een besch. uitgelegd en nu zou 't toch voor dezen jeugdigen, oppassenden man, al zeer te bejammeren zijn, dat hij onder de werking van een zeer verouderd strafwetboek zou moeten boeten, voor een daad door hem niet gewild en in een toestand van onbewustheid bedreven. Met het volste vertrouwen zag pl. 's Hofs uitspraak derhalve te gemoet. Bij de hierna gevoerde re- en dupliek hield het O.M. nog nader vol dat de schuld meer dan voldoende was bewezen en er in 't minst niet aan dronkenschap bij besch. moet worden gedacht, terwijl de verdediger voor de beweerde onbewustheid nog aanvoerde dat o.a. het te bed gaan met een geopend scheermes in de hand, zooals besch. had gedaan, toch niet als een normale handeling kan worden aangenomen. 's Hofs uitspraak werd bepaald op morgenmiddag ten 3 ure. Dit kranteknipsel is afkomstig uit Het vaderland van 10 oktober 1885. Het vaderland van 11 en 12 oktober meldt, dat Neelemaat veroordeeld werd tot vier jaar gevangenisstraf. | |||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||
17.Vraag van R. Oldenbarnevelt: waarom schonk je hun geen chocolade; zij zouden dan even tevreden zijn. - De getuigen weten geen van allen iets aangaande slechte verstandhouding van N. met van Spronsen. Antwoord geregeld: ik heb 't hem niet gevraagd. - Neelemaat zelf antwoordt altijd dat hij zich niets meer kan herinneren. - Iedereen heeft hem hooren knarsetanden. - Heeft 4 jaar correctioneel gekregen. Zie ook nummer 1, 15 en 16. | |||||||||||||||||
18. Meisje vragenHij in 't volle vuur van zijn liefde. Zij antwoordt: ‘kom maar eens te huis’ en is wat zenuwachtig. Vier en twintig uren gaan voorbij. Zij ontmoeten elkander weêr op een dîner. Dat zij komt is voor hem een goed teeken; maar zij zegt verder niets. Hij rijdt met haar en familie naar huis. Zij zal alleen verder rijden. Bij het uitstappen op de plek van waar zij alleen verder rijdt, blijft hij een oogenblik met haar alleen, maar zij zegt hem kalm goeden nacht en er komt geen ja of geen woord van liefde over hare lippen. [In kantlijn: Hij verzoekt in zijn kring de vuile uien te sparen en bemerkt dat zij er in te huis is. Zij zoekt in haar kring de vloeken te sparen en bemerkt dat hij er ook aan doet op een middag als de anderen zich laten gaan.] | |||||||||||||||||
19. Vijandschap tusschen zusters.De jongste rijk getrouwd nu weduwe. De oudste (± 70 jaar) heeft circa 4000 gulden inkomen; maar eet altijd bij de jongste omdat deze aan haar vader beloofd heeft voor de zuster te zorgen. De nijd is altijd geklommen. Eindelijk bemerkt de knecht, dat de arme zuster een pistool in de zak draagt. Dit wordt haar afgenomen; maar naderhand wordt zij na afloop van het diner weer achter de deur gevonden met het pistool gericht op den uitgang waardoor haar zuster moet komen. De arme zuster is vroom en ziekelijk. Zij roept steeds: ‘de Heer moest mij maar spoedig tot zich nemen’. Zie ook nummer 213. | |||||||||||||||||
20.Het volk, dat zijn taal versmaadt, is rijp voor slavernij (Kneppelhout). Emants gebruikt deze uitspraak, die hij ten onrechte aan J. Kneppelhout (1814-1885) toeschrijft, herhaaldelijk in opstellen over het gebruik van bastaardwoorden, o.a. in ‘Ons “Kurhaus”’ in De Nederlandsche spectator (1887), p. 217. Kneppelhout gebruikt de uitspraak, maar als citaat van S.J. van den Bergh | |||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||
(1814-1868), in zijn opstel ‘Over het herstel van het nationaal tooneel’ (J. Kneppelhout, Stijl Kunst. Amsterdam 1855, p. 153). Dat Emants de uitspraak aan Kneppelhout toeschrijft, vindt wellicht zijn oorzaak in het feit dat A.C. L[offelt] in zijn feuilleton ‘Het tooneel’ in Het vaderland van 19 november 1885 de opmerking zonder vermelding van S.J. van den Bergh citeert bij zijn parafrase van Kneppelhouts opstel. De plaats waar Van den Bergh de zin oorspronkelijk gebruikte is niet teruggevonden. | |||||||||||||||||
24. Indische familie [In kantlijn: Zie verder ingeplakt papier]Op twee bovenkamertjes bij Leen. Mijnheer, mevrouw, 2 kinderen, een baboe, die op den grond voor het bed slaapt. Hij gierig telt angstvallig het boekje na, vraagt na eenige maanden nog een halve cent terug en wil vleesch voor onmogelijk kleine prijzen bijv: 10 centen hebben. Zij laten het vuur telkens nieuw aanmaken omdat Leen dan beglommen kool moet geven. Hij laat zijn vrouw stoffen voor vrouwenkleeren koopen om daar jasjes voor hem van te maken. Hij ranselt zijn vrouw; men haalt de politie, maar als deze komt is alles altijd stil. Deur steeds op slot. Mevrouw wil niet beneden doen gelooven dat zij honger lijdt en strooit daarom brood uit op het binnenplaatsje. De menschen van beneden schrijven haar brieven en bieden hulp aan tegen meneer. Hij verdenkt iedereen en zegt er dan bij dat hij niemand beschuldigen wil. De menschen van beneden laten een neef komen die Fransch spreekt om meneer aan zijn verstand te brengen dat hij een termijn uit betalen moet. Hij behandelt deze zaak ook in het Fransch; maar betaalt niet voordat men weigert zijn koffer te laten vertrekken. De menschen van beneden verschuilen zich als hij vertrekt. Hij eindigt met een tooneel op straat waarin hij alleen zegt: u heeft ongelijk en u ook, en u ook en u ook. Op dezelfde kamers altijd menschen, die op rekening laten halen en het boekje niet kunnen afdoen. Architekt die plannen teekent. Zie verder ingeplakt papier: zie nummer 75. | |||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||
Aan een emigranten-paar raadt hij aan levensmiddelen mede te nemen; maar zij verwerpen zijn raad omdat zij alles van reizen afweten. Zij zijn al eens naar Groningen geweest. L ft nk: waarschijnlijk wordt bedoeld: Lieftinck. Het betreft hier wellicht Franciscus Lieftinck (1835-1917) die achtereenvolgens predikant was in de Friese dorpen Boyl en Kimswerd. Vanaf 1879 is hij ‘geavanceerd-liberaal’ lid van de Tweede Kamer. Ook kan bedoeld zijn J.W. Lieftinck, in de jaren rond 1885 predikant in het Friese Rauwerd (Staatsalmanak voor het Koninkrijk der Nederlanden (1887), p. 615). | |||||||||||||||||
27. Grootm: vdL.Bewaakt door een man en een juffrouw, die hoe langer zoo familjaarder worden en elkander het hof maken, terwijl zij de portwijn van de oude lui opdrinken en opeten wat hun gezonden wordt. Zij spreken van ‘moes’ en vertellen dat zij haar gisteren avond weer eens flink gebonden hebben, terwijl zij er bij zit. Gemeubileerde boterham. Trarare, trarare! vdL.: waarschijnlijk: van der Loeff (vgl. nummer 106). Het betreft waarschijnlijk de grootmoeder van Emants' echtgenote Eva Verniers van der Loeff: Jeannette Mathicia Gerarda Hillegonda van den Bosch.. | |||||||||||||||||
28.To wil absoluut ook zonder M. zich vertoonen op een groot bal. To: Jacobus Cornelis van den Tol (1864-1937), een neef van Emants (mededeling van mevrouw L.E.C.J. Emants; zie ook Brieven, p. 35). | |||||||||||||||||
29. Heyer.wil zijn dochter wel op een Volksbond concert laten spelen; maar dan moet hij een schep vrijkaartjes hebben. Hij vindt het mooi, dat de grooten in de muziek zich wel willen ophouden met de kleineren en hoopt dat zij nu eens goed in de courant zal genoemd worden. Zij heeft nog haar best gedaan om in een tijdschrift voor de muziekliefhebberij (waarschijnlijk Cecilia) genoemd te worden; maar dat is mislukt. - Heyer: wellicht Willem Jacob Heyer (geb. 1824), stalhouder, vader van verschillende dochters geboren tussen 1853 en 1865. Zie ook nummer 211. | |||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||
Volksbond concert: De Volksbond is een vereniging ter bestrijding van drankmisbruik. Ze hoopt haar doel te bereiken o.a. door veredeling van volksvermaken. Daartoe houdt ze bijvoorbeeld op 20 december 1885 in Diligentia een bijeenkomst met muzikale en letterkundige voordrachten van dilettanten. | |||||||||||||||||
30. Jong Holland.Whistclub (zie 5 bl. vroeger). Rokken spoedig afgeschaft. Standjes over het spel. De baron scheldt een ander uit: Leelijke roode bliksem, daar is het gat van de deur. De ander staat, neemt afscheid (wil natuurlijk geen hand geven aan den baron) maar barst bij de deur in tranen uit om het standje. Alles weer bijgelegd. Uit verveling in een kast gaan logeren. 5 bl. vroeger: zie nummer 10. | |||||||||||||||||
31. Een mallootje.Draagt ringen om te doen gelooven dat zij geëngageerd is. Zegt dat zij serenades op de fluit krijgt als er 's avonds een heer met een hond en hondenfluit komt. Dweept met vreemde talen, beschuldigt andere meisjes van losheid in den mond. Wandelt gaarne waar zij jongelui kan tegenkomen. Liegt sterk. | |||||||||||||||||
34. Familie schandaal. Zie volgend schrift Engagement.Moeder laat dochter trouwen met den man met wien zij het houdt om daardoor dien man bij zich te kunnen houden. Zij laat na de miskraam der dochter den dokter verklaren dat een verdere omgang tusschen man en vrouw schadelijk zou zijn. De jonge man zegt eindelijk eens tot zijn vrouw: je moeder is een hoer. Jonge vrouw krijgt achterdocht en een vriend vertelt haar alles. Man wil eerst niet scheiden om het geld. Zij dreigt met schandaal. Laksheid. | |||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||
De familie blijft met die moeder en dien jongen man op goeden voet. Na dood moeder zegt jonge vrouw: jammer, zij zou er zich in verheugen dat ik van dien man af was. Zie volgend schrift Engagement: zie nummer 181. | |||||||||||||||||
35. Dina en M.Hebben gerekend dat de dokter haar onderhouden zou omdat hij gezegd had: ik sta er voor in dat je 't goed zult hebben als je nu goed werkt. Geen politie naar den dokter. Trots van beide vooral van dochter. Gevraagd door een jongen neef, die evenwel de moeder niet wil onderhouden. Moeder en Dochter willen nu niets meer van elkaar weten en zien daarin iets mooi's. Familie wil hen niet houden. Werpen zich onder den trein. Dina en M.: Dina was vroeger een keukenmeid van de familie Emants (zie Dubois, p. 175). Zij had een dochter die Maria heette. Dina en Maria vertonen sterke overeenkomst met de personages Lina en Maria in Emants' roman Juffrouw Lina (1888). | |||||||||||||||||
36. B .. k . st ... nAanleggen? Nou, ik ben een gladde aanlegger. Er is geen tweede zoo in het land. Vraag maar eens aan..... Den tweeden dag had ik het geld en hij zei: 't is prachtig. Dat komt omdat ik alles in den vreemde heb gezien. Op mijn 15e jaar zei ik tot mij zelven: Daar is het Westen, daar is het Westen, dat neemt niemand je af, dat kan niemand veranderen. Of er nu al zeeën en afgronden tien [?] bergen [in de tekst] tusschen liggen, daar is het Westen en daar ga ik hene. Zoo ben ik de wereld ingegaan en dat wil nu maar zeggen dat ik zoo'n krachten in me heb, dat ik mij door niets liet terughouden. Ik heb mijn-ideaal. Ik ben een wonder. Ik heb een ijzersterk gestel. 50 uren per dag heb ik gewandeld. Ik heb toch maar de pokken gehad en 10 uren lang met één straal uit één neusgat gebloeid. Docter - zei nog op zijn sterfbed; B je bent een wonder, er is geen tweede zoo in de heele wereld. Dat komt van het geloof. Wat ik al niet voor heerlijkheid heb doorleefd. Wat daar achter zit weet ik niet, maar het heeft mij altijd geholpen. Ik ben een moede zwerver en toen ik nu in het jaar 1871 als een moede zwerver in deze polder kwam zei een oostersche heer, dien ik nog nooit had gezien: B daar liggen duizende guldens voor je. Zie je dat niet. Raap ze op, ik wil dat je ze opraapt. Altijd heb ik zegen gehad, maar van de vrouwen heb ik nooit iets willen weten (hij vraagt er telkens en vergeet dan dat hij ze heeft gevraagd). Op mijn vijftiende jaar had ik mijn hoofd al vol van hoogere zaken. Voor mij hangt over niets meer een sluier. En altijd heb ik in de boeken gezeten: de natuur des bijbels, de werken van Cosmos en de geschiedenissen van de Buitenlandsche Grieken en Romeinen: Ook heb ik wetenschappelijke werken. Ik ben met het geloof in mijn kop de wereld [tussen deze regel en de volgende: Gereisd in den geest.] over gepoetst. Van Bismarck (later zoon B) heb ik een eigenhandig cadeau gekregen, een sigarenkoker, die op mijn zwerftochten weg is geraakt, maar nog heb ik een eigenhandig gezant [in de tekst] van den | |||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||
6. Fragment van het handschrift van Juffrouw Lina.
| |||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||
Chineeschen gezant gekregen in den oorlog van de Krim en Sebastopol, toen zijn kasteel Sleeswijk Holstein was verbrand. Dit is een Chineesche zijden zakdoek. En dan heb ik mijn verzameling gouderts en andere mineralien en marmersoorten, eigenhandig opgeraapt. Als ik duiten had ging ik weêr de wereld in, want al ben ik 50 jaar, er is geen stijvigheid in mij. Nooit heb ik gezondigd, er is niemand die in kwaadaardigheid een punt op mij kan zetten. Niet zooveel is er op mij te zeggen. Nooit vloek ik, maar altijd zie ik naar de schoonheid der natuur en de karakters der menschen. Mijn leven is in rook en damp voorbijgegaan. Ik weet alles van den aardbol en van alle andere bollen. Aardrijkskunde dat heeft mij altijd aangetrokken. Nooit heb ik gelogen. (Terzelfder tijd loog hij tegen anderen omtrent mijn bezoek zeggend dat ik haast had en naar de spoor moest. Anderen zeggen dat hij gek is en de heele buurt bij elkaar vloekt). Ik heb kennis gemaakt met koningen en prinsen en buitenlandsche leden. Ondertusschen wat zeg je van die bonte klim en dat palmpje? Spreken over het geloof en maatschappelijk. Anderen willen 't van hem hooren. | |||||||||||||||||
38. Diefstal van wijn.Openmaken knipslot met een spijker. Waarschijnlijk motief meiden die met flesschen werden betaald. Getrouwde man. Viel dadelijk door de mand. Langdurig ernstig zwijgen; geen expressie, kijken op de nagels. U zoekt mijn ongeluk toch niet. U zoekt mij niet. Ik sta op straat. Om godswil. Ik zweer u bij God almachtig. Eindelijk na lang aarzelen papier geteekend waarbij hij bekent. Belooft u mij daarvan pas gebruik te maken als het weder voorkomt. | |||||||||||||||||
39. Kiesvereeniging.President had goed gedîneerd. Geeft zich zelven het woord. Een candidaat moet ondersteund worden. Niemand vraagt het woord. Eindelijk staat er een op en zegt dat hij een goede dissertatie heeft geschreven; tweemaal president van het corps is geweest en nu president van een zangvereeniging is. Men telephoneert even om te weten of hij 't aanneemt. | |||||||||||||||||
40. Uitgeven.G. beschuldigt mij naar ik verneem van een duur schrijver te zijn, die minstens ƒ50 per vel van zijn uitgevers vergt. Hij heeft mij betaald ƒ25 voor het geheele werk Langs den Nijl, ƒ100 voor den heelen Goudakker. Later zond hij uit eigen beweging nogmaals ƒ50 voor het laatste werk. Monaco's tweeden druk gaf hij uit zonder er mij in te kennen, zonder er recht op te hebben en zonder er mij een cent voor te betalen. G: C.J.L.W.E. Gosler (1858-1921), uitgever en schrijver. Van Emants gaf hij uit | |||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
41. Docter.Ik ben tien jaren in een krankzinnigen gesticht werkzaam geweest. Dat herhaalt hij elk oogenblik. Ik heb jaren lang les gegeven en beweer dan ... Ik heb een brochure geschreven en bewijs daarin ... Verwerpt de erfelijkheid op grond van de meening dat alle kinderen van twee ouders dan gelijk moesten zijn. Hij stelt Offenbach hooger dan Wagner omdat Offenbach vroolijk stemt. Hij danst den cancan en beweert dat dat de gracieuste dans van de wereld is. Hij heeft zich jaren lang laten bewaken om studies te maken van het droomen (liet zich dan wekken en in verschillende houdingen leggen). Hij danst ook met castagnetten. Als iemand tegen hem wil argumenteeren legt hij zijn hand op uw arm en zegt ssssttt. Gesticulatie met dikke uitgespreide vingers in de hoogte. Domineeachtig. | |||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||
42. Krankzinnige hoogmoedswaanzinReferendaris. Begint met te zeggen: ik heb de begrooting bestudeerd en ben nu klaar. Zij kunnen mij nu tot minister of gouverneur-generaal benoemen. Laat zijn kinderen voor hem knielen. Geeft commiezen opslag van tractement. Vindt alles te goedkoop. Koopt voor groote sommen. Voor ƒ300 aan rozen in een klein tuintje. Was in Arnhem, komt een gepensionneerd militair tegen. Zegt dat hij incognito daar is. Benoemt hem tot opperbevelhebber van het leger en geeft hem zijn traktement: een kwartje. | |||||||||||||||||
43. VeridiotiseerendG.v.d. T wil zijn curateele niet aanvragen wegens zwakheid van geestvermogens. Gelooft dadelijk dat dit maar een formule is. [In kantlijn: Zie vroeger Jong Holland baron.] Logeert in een kast, dankt God dat hij er uit is en zegt dat hij er niet voor zijn plezier zat. Werd daar achteraf gezet, kreeg haast geen eten meer. [In kantlijn: Hij spreekt in zichzelf: Zoo is 't altijd geweest en zoo zal het ook wel blijven.] Raast en tiert tegen zijn koetsier, die geld opneemt op een pensioen, dat hij van den koning heeft, om het voer voor het paard te betalen. Hij is nu en dan confidentieel met zijn koetsier. Gelooft alles wanneer men hem maar wijsmaakt dat hij het zelf wil en met eigen wil doet. G.v d.T.: Gerard van den Tol. | |||||||||||||||||
44. Tragische afloop van een romantisch avontuurEen jonge mooie man, die meegedaan heeft met een maskerade wordt door een meisje schriftelijk gevraagd. (Zij bekent hem dat zij hem liefheeft) Zij geeft hem rendez-vous; hij is dronken en komt niet. Hij kent haar niet, maar leert haar kennen. Volgt engagement. Zij bevallen elkander niet of wel hij verwaarloost haar en op goeden dag vergeet hij een afspraak in het gezelschap van vrienden. Zoo raakt het af. | |||||||||||||||||
46. Tuinman-eigenaar huisHij gaat met de socialisten mede om te stemmen, want hij heeft toch ook wel eens iemand lief, en wil dat dan toonen door hem te stemmen. Schande dat een bordeelhouder stemmen mag; hij niet. Hij zegt evenwel: ik ga niet meer mede als je aan mijn eigendom raakt. Zijn huurder moest er uit omdat hij zei dat D.N. zijn god was. Anders zou hij (de tuinman) in zijn eigen huis niet veilig zijn geweest. D.N: waarschijnlijk de socialistische voorman Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919). | |||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||
47. W.d.T.Déveine. Oesterput 6 jaren bestudeerd, vrienden voor opgewarmd. Men weet niet van waar de oesters komen. Zij moeten des winters door de groote diepte tegen bevriezen bewaard kunnen worden. Tonnen inlaten waartegen de jonge oesters aanslaan; deze worden er voorzichtig afgedaan in de putten, waarin zij schalen vormen. Hij kreeg niets geen aanslag. 'S nachts uitgevaren om in de winterkoude te gaan zien hoe 't hun ging. Zag hij de schelpen openstaan dan waren zij dood. Koelwater doet hen prospereeren, maar onsmakelijk worden. Ten slotte raad om niets meer te probeeren. De eene helft der aandeelhouders verwijt hem het vruchteloos geofferde geld, de andere dat hij niet doorzet. Na zijn uittreden heeft men er een kreeftenpunt van gemaakt; maar de kreeften zijn nooit meer terecht gekomen. | |||||||||||||||||
48. Weigering teruggave godspenning.Een tapper heeft om zijn meid te houden een briefkaart geschreven, waarin hij den dienst af zegt en belooft het handgeld terug te zullen geven. Hij beweert nu ten slotte dat men haar den dienst heeft opgezegd en weigert het geld af te geven. Argumenten: Ze kunnen je niks maken. Ik wil er nog wel vijftig gulden voor zetten dat ze je niks kunnen doen. Ik zou 't niet geven. Laat ze verrekken die mevrouw. Is dat een mevrouw. 't Is een mevrouw van niks hoor. godspenning: handgeld dat een knecht of meid ontvangt bij het in dienst treden. Dit geld moet worden teruggegeven, als de afspraak van de zijde van de dienstbode wordt verbroken. | |||||||||||||||||
50. Krankzinnigheid.Voor de ziekte brommig, ontevreden en ziekelijk. Vergelijken bij anderen, klagen over déveine, gevoel van miskend te zijn, lastig. In de ziekte (hoogmoedswaanzin) tevreden, verbeeldt zich alles te zijn, deelt ridderorden uit, geeft cadeaux, goedhartig, verbeeldt zich anderen gelukkig te maken. | |||||||||||||||||
51. Bluf op vrouwenEen jonge man bluft er op een vrouw te hebben verleid. De man hoort dat van een derde. De vrouw ontkent het. De man laat den jongen een verklaring teekenen dat alles gelogen is. Dit jongmensch doet zich als rijk voor, weet te vleien, geeft veel cadeaux en weet vrouwen van mannen te nemen, die niet willen of kunnen duelleeren. Hij schijnt ook geld van vrouwen gekregen te hebben. | |||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||
54. Gevaar voor een kantoorG. schrijft aan H. ten huize van zijn notaris. Notaris opent den brief en telegrafeert: Kantoor L. niet soliede. Hij telegrafeert naar verschillende plekken waar H. kan wezen. H. dadelijk terug. Bankier wil spreken. Neen zegt H., geeft mij mijn papieren maar terug. Hij wandelt met den aap in een reistasch door de stad. Conferentie met een ander over de Batjan zaak. Wat denkt u er van. O zegt H. altemaal bedrog en knoeierij. Vindt u niet dat het hoofdkantoor te Amsterdam opgeheven moest woorden. O!!! G.: Gerard Emants (1857-1893), broer van Marcellus Emants. Hij had belangen in de Batjan Maatschappij. | |||||||||||||||||
55. FinantieelConcessionarissen moeten afstand doen van percenten die zij vooruit hebben. Dit gelukt eindelijk en nu verklaart op de vergadering de president (na de teekening van een onderhandsch contract hierover) dat er tusschen aandeelhouders en bestuur de meest volmaakte overeenstemming heerscht. | |||||||||||||||||
56. [Kranteknipsel:]Hierna verscheen voor het Hof J.E. Van D., commissionair te Rotterdam, wien wordt ten laste gelegd valschheid in een geschrift van koophandel, door het verzinnen eener verbintenis en het desbewust gebruik maken daarvan. Deze besch. was sedert 3 Maart jl. als agent en bode in dienst van de levensverzekeringsmaatschappij ‘Conservatrix’ te Amsterdam, en als zoodanig belast met het te Rotterdam aanwerven van leden en het ontvangen van premiën, waarvoor hem provisie werd toegekend. | |||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||
Besch. deed het aanvankelijk voorkomen, alsof hij met groote ijver in het belang der maatschappij werkzaam was, maar het bleek later dat de lijsten van zoogenaamd nieuwe leden, door hem overgelegd, òf voor het meerendeel gefingeerde namen bevatten òf namen inhielden van personen die, bij onderzoek, van niets wisten. Eén zijner handelingen bracht hem met den rechter in aanraking. In de maand Mei wist hij juffrouw J.M.S. over te halen om zich te doen verzekeren voor ƒ500. Hij liet haar daartoe een aanvrage teekenen en deed zich daarna de eerste maandelijksche premie van ƒ2,28 uitbetalen. Om nu de juffrouw te doen gelooven dat haar verzekering werkelijk was aangegaan, reikte hij haar een polis uit, waarvan echter later de valschheid aan het licht kwam. In die polis, die besch. in zijn bezit had en van iemand was wiens lidmaatschap was vervallen, had hij cijfers en namen weten weg te maken en daarvoor in de plaats gesteld datgeene wat op juffr. S. betrekking had. Na de afgifte van dat valsche stuk, had hij de tweede maandelijksche premie van ƒ2,28 ontvangen en evenals de eerste voor zich behouden. De besch. bekende de polis te hebben veranderd, maar beweerde dat dit stuk geen kracht had, daar het door een echt zou worden vervangen, wanneer de juffrouw geneeskundig zou zijn onderzocht. Liep dat onderzoek ongunstig uit, dan zou 't geld haar worden teruggegeven. De afgegeven polis diende slechts om haar niet te doen terugtreden. Adv.-Gen. jhr. mr. De Savornin Lohman requireerde veroordeeling tot 1 jaar gevangenisstraf. Mr. R.J.H. Patijn, die mede voor 't eerst als verdediger optrad en 's Hofs welwillendheid voor zich inriep, geloofde dat in deze zaak niet de Code Pénal maar het nieuwe Strafwetboek moest worden toegepast. Hij beweerde voorts uitvoerig dat door de knoeierijen van besch. aan de maatschappij geen nadeel kon worden toegebracht, daar zij alleen dienden om den schijn te geven, dat hij voor de maatschappij met ijver werkzaam was. Het nadeel aan juffr. S. toegebracht was z.i. uiterst gering en het kwam hem voor dat de straf door het O.M. geëischt, zeer zwaar was. Hij hoopte ten slotte dat het Hof een geringere straf zou opleggen en daarbij in rekening zou brengen de acht weken, die zijn client reeds in preventieve hechtenis had doorgebracht. Dit kranteknipsel is afkomstig uit Het vaderland van 24 september 1886. | |||||||||||||||||
57. Oefening Standje [In kantlijn: Zie verder]Algemeene vergadering. Luide rumoer van een samenzweering hing in de lucht. Drukke opkomst van de commiezen en vrienden van een referendaris aan de bestuurstafel. Stemming over 6 bestuursleden uit de gewone leden. Viermaal gestemd. Ten slotte waren twee van de ouden [hierboven geschreven: Oyens en Sluiter] herkozen, Netscher, A.E. van Kempen, Vernede, Dooremalen. Incident: ik beweer dat stemming onregelmatig was omdat de blanco biljetten niet voor de meerderheid waren medegeteld en de biljetten met 4 namen van de twee anderen blanco waren. Netscher stemopnemer beweert dat de voorzitter die opmerking had moeten maken. Ising zegt: ik leid de vergadering, maar ben haar niet. Daar de meerderheid ten slotte | |||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||
8. Omslag van Het Servetje door Conviva (pseudoniem van Gerard Keller) dat handelt over Oefening Kweekt Kennis.
| |||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||
9. Frans Netscher.
weinig anders zou geweest zijn blijft de stemming onveranderd. Coens uit naam van anderen sprekend wijst er op dat Oefening rijk is (servetje afgeschaft?) en hooge honoraria zou kunnen geven en dat de leden meer invloed verlangen. Na afloop bedankt Levyssohn den president en zegt dat hij dat vooral doet omdat Netscher hem een grove knauw heeft gegeven. Netscher zegt dat hij hem niet begrijpt. Ising zegt dat knauwen van zekere zijde hem erg onverschillig zijn. Oefening: Het letterkundige genootschap Oefening Kweekt Kennis (O.K.K.). Het in deze en volgende aantekeningen beschreven konflikt dat zich afspeelt in het genootschapsjaar 1886-1887 wordt ‘officieel’ beschreven door S.W.F. Margadant in zijn Geschiedenis van het letterkundig genootschap Oefening Kweekt Kennis 1834-1934. Den Haag 1934, p. 73-79. Margadant wijt het konflikt aan de ‘persoonlijke eerzucht en kleinzielige naijver’ van Frans Netscher (1864-1923), benevens aan de afkeer die de jonge naturalist had van oudere letterkundigen. | |||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||
gewone leden moesten herkozen dan wel vervangen worden. Herkozen werden J.C. de Marez Oyens (1845-1911, administrateur aan het ministerie van waterstaat, handel en nijverheid) en R.A.W. Sluiter (1824-1898). Niet herkozen werd J. van Aalst (1813-1900, leraar wiskunde Gymnasium Haganum), J.C. van Brakel (geb. 1849, kandidaat-notaris, vertrekt in 1889 naar Algiers), W.N. van Hamel (hoofdkommies Departement van Buitenlandse Zaken) en F. Stam (geb 1848, jurist, vertrekt in 1889 naar Ajaccio). In hun plaats werden gekozen Frans Netscher, A.E. van Kempen (1843-1902, fabrikant), P.A. Vernède (1837-1891, ambtenaar) en J.C. van Dooremaal (1837-1893, oogarts). | |||||||||||||||||
59. JoodIk heb een zwager in heel Amsterdam bekend. [In kantlijn: commissionair in effecten.] Ik geef hem millioenen met dezelfde gerustheid als ik hem een segaar zou geven. Die man heeft routine. Als hij in zijn hoek komt, dat is geen fijne hoek, alle hoeken kunnen niet fijn zijn, dan ziet hij dadelijk of een koers origineel of fictief is. Vat je 't, neen maar vat je 't em. [In kantlijn: In dien hoek komen ook wel fijne lui en ook gepeupel en schorri morrie.] | |||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||
60. Jong HollandLokaal boven een bierhuis, waarin zij Baccarat en Roulette spelen. Dikwijls hoog. 'S avonds laat vangen zij de meiden op van het Alcazar. Soms bal nu. Alcazar: een gelegenheid in de Hofstraat te Den Haag, waar blijkens regelmatige advertenties in Het vaderland iedere avond vanaf 8 uur meisjes optraden. | |||||||||||||||||
62. OefeningVergadering van vrienden. Twee punten behandeld 1o plan president om eene buiten gewone vergadering bijeenteroepen teneinde Netscher om Oefening te redden weer af te zetten 2o de quaestie of Ising president zal kunnen blijven tegenover zoo'n bestuurs lid. Van Maurik heeft bedankt te komen vreten; men zal trachten te weten te komen of dit om der wille van Netscher is. Eerste plan geheel verworpen, men hoopt dat Netscher zelf zal aftreden of 't volgend jaar niet herkozen worden. Marez O. heeft intusschen zijn ontslag gevraagd omdat hij niet de drijver wil heeten der beweging. Hij schijnt Netscher niet gewild te hebben, maar men is 't over hem niet eens. Van Kempen blijkt bij vergissing (voorletters) gekozen te zijn. Men haalt Ising over te blijven. Hij belooft dit als andere bestuurderen het altijd en dadelijk voor hem zullen opnemen tegen Netschers hatelijkheden. Dit wordt beloofd. Anders zegt Ising geef ik hem een klap in het gezicht. Waarachtig ik zou het doen. Vosmaer blijft nu ook; maar zal Netscher vermijden. Men besluit goed op te komen voor Maandag als wanneer Van Aalst eerelid moet worden, Stam en van Brakel werkende leden. Maandag bleef de installatie der nieuwe bestuursleden eenvoudig achterwege. Verschillende vergaderingen werden in een half uur tijds achter elkander geopend en weer gesloten (Bestuur, Werkende leden en bestuur enz:) en door middel van snel afhameren werden de werkende leden en het eerelid benoemd. Dus een overrompeling zonder protest. [In kantlijn: Zie 9 bladzijden verder.] Vervolg van nummer 57. | |||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||
een zeer kritisch artikel gepubliceerd had in De nieuwe gids 1 (1885-1886) I, p. 329-354. Omdat Netscher beloofde op die avond niet als bestuurslid te zullen optreden, zou Van Maurik toch besluiten om op 8 november 1886 in O.K.K. op te treden. | |||||||||||||||||
63. Dramatische doodMen geeft een groot dîner. Voor het dîner bewondert mijnheer het mooie toilet van zijn vrouw. Zij zegt voor een spiegel staande, je moogt je wel gelukkig achten zulk een elegant vrouwtje te bezitten. Hij zegt ja, ik ben ... en is dood. Op dit oogenblik komen de gasten in gala binnen. De weduwe van dezen man heeft herhaaldelijk in haar leven droomen die maanden later woordelijk uitkomen. Onder anderen van haar dochter, die tegen een tante zegt: zeg het maar niet aan mama; ik sterf hieraan (zij wees daarbij op haar borst) en van haar man, die 's morgens in haar kamer trad zeggende: je dochter heeft geleefd. Zie ook nummer 64. | |||||||||||||||||
64.Bovengenoemde vrouw maakt in den trein kennis met een eenvoudig gekleede dame (haar man had haar bij 't instijgen aan de medereizigers gerecommandeerd). Zij vindt die dame terug in de zalen van Monte Carlo, kennelijk als cocotte. Zij verliest van den schrik haar waaier en bril. Tehuis gekomen herinnert zij zich dat deze vrouw ze waarschijnlijk had gevonden. De vrouw bekent het; maar stelt van dag tot dag de teruggave uit omdat deze voorwerpen haar een groot geluk hebben gebracht. Zij won 80000 franken. (Zie verder) Naar de verdere reis te oordeelen brachten zij ook de eigenares geluk aan. Bovengenoemde vrouw: zie nummer 63. | |||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||
65. Wijzen conversatie
| |||||||||||||||||
66. Zie bovenDeze dame van ± 60 blijkt een malloot te zijn. Zij maakt den mannen complimentjes, wil nog dansen, comediespelen, biljarten alles schijnbaar om te helpen. Aan een jonge vrouw die gedanst heeft vraagt zij: heeft hij je erg gedrukt (pressée). Zij zegt telkens ce sera charmant (nl. voor haar) en noodigt dan anderen uit haar voor te lezen, met haar te spelen enz. Zij heeft talent voor alles (walsen, teekenen, comediespelen), staat erg op manieren, vertelt dat zij 't rondweg aan iemand durft zeggen als hij manieren heeft die haar aanstoot geven. Zij kletst altijd door, iedereen heeft een schrik voor haar. Standjes over een rookenden heer aan een whist tafel. Zij smijt de kaarten neer en zegt dat zij is de la politesse la plus exquise. Hij verstaat alleen Duitsch. Zie boven: zie nummer 63 en 64. | |||||||||||||||||
67.Een jongmensch alhier (een stumpert) moet ergens gaan waar veel wind is. Zou de dokter verwachten dat een windkuur zijn hersenen zal doen ontwaken? Verliefd op een dame (getrouwd) koopt hij om met haar te dansen een nieuwen plastron en vertelt haar dat. Deze gegevens worden door Emants gebruikt in het verhaal ‘Een gevaarlijk middel’ in de bundel Lichte kost (Amsterdam 1892, p. 219-245, oorspronkelijk verschenen in Het vaderland van 7 en 8, 9, 10, 11 juli 1889). | |||||||||||||||||
68. Avontuur Dr W sspfl gZit eenige dagen in een hôtel (restaurant) aan een tafel te eten. Een dame met een kind zit geregeld aan een andere tafel met een kind. Door middel van een gemeenschappelijken vriend maken zij kennis. Zij wil 't. Op een dag neemt zij in 't gaan naar een terras zijn arm, drukt dien buitengekomen, noodigt hem uit op haar kamer eenige photographien te zien enz: Eind was dat zij op zekeren dag met roode oogen hem | |||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||
komt smeeken afte reizen, want men heeft achterdocht en zij verwacht haar aanstaande. Hij reist af, krijgt larmoyeerende brieven, vindt haar in Berlijn terug en verneemt dat zij om de praatjes flink tegen te kunnen spreken haar aanstaande (eigenlijk nog maar candidaat-aanstaande door haar familie haar opgedrongen) dadelijk heeft aangenomen. Zie ook nummer 69. | |||||||||||||||||
69. Dr Wess pofl gBovengenoemde dokter is getrouwd en heeft kinderen. Toch reist hij altijd rond. Hij is Dr in de rechten en schrijft Culturwissenschaftlich. Nu en dan stuurt hij aan zijn vrouw een kist vruchten. Hij houdt van wederzijdsche vrijheid en beschouwt de vrouw volgens het vers Die Rechte für den Spatz. Die Pflichte für das Spätzchen. Hij wilde vertrekken toen een jongmensch aankwam die er vermogend uitzag. Hij onthaalde hem 's morgens op oesters en ale. Daarna noodigde hij hem uit écarté te spelen. In weinige dagen verloor de jonge man, die slecht speelde 300 franken. Hij noodigt anderen uit om baccarat te spelen en wint dan steeds kleine sommen. Hij vraagt ook veel ter leen en belooft dan het geld te zullen zenden. Hij heeft avonturen met vrouwen, is grof in zijn aardigheden en erg brutaal. Hij beweert niets om geld te geven en altijd even fijn in zijn manieren te zijn. Soms is hij aangeschoten en dan onuitstaanbaar brutaal. [In kantlijn: Hij leent van allerlei menschen kleine sommen, die hij nooit teruggeeft en bekladt hen dan, dat zij hem hebben willen verleiden als het vrouwen zijn, zeggend dat zij hem niet meer aanzien om dat hij niet van haar gediend was. Ruw, blufferig; vanteert zich over geluk bij vrouwen.] Zie ook nummer 68. | |||||||||||||||||
70. Pensions Montreux.Een wereld van allerlei op een goedkoopje als: spelers zie boven, die het alleen te doen is om hunne rekeningen betaald te krijgen; meisjes die achter mama's rug kleine avontuurtjes hebben (zij lokken met een blik de jongelui in hun kamer), kleine schrijfsters die wat applaus in een kleinen kring komen halen, oude vrijsters, die gezelschap op een goedkoopje zoeken. Russische princessen met valsch haar en blanketsel, die voor 2 à 5 franken op zolderkamertjes en pension zijn. Voorname Engelschen, wier Iersche pachten niet worden uitbetaald. Niet erge en niet rijke borstlijders. Nu en dan komt er een erge onder voor en gebeuren er ook erge dingen als meisjes, die door getrouwde mannen worden geschaakt. Verder nog schilderessen die les geven voor 5 franken in het uur en zelve niets kunnen, ook verkoopen zij. De amusementen zijn dansen tweemaal 's weeks, biljarten, kleine hazard spelen, praten, (bals in beddelakens met beddekussens op het hoofd waarbij de onkosten een viertal franken per hoofd bedragen). Theater is goedkoop en slecht, de hôtels dito, dito. Veel oude lui. | |||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||
14. Het begin van ‘Een gevaarlijk middel’ in Het vaderland van 7 juli 1889.
Montreux: in november 1886 verbleef Emants enige tijd in Montreux (zie Brieven, p. 43). | |||||||||||||||||
71. Een oplichterij.Een meneer heeft altijd veel opgegeven van zijn voorname connectie's waaronder een bankiersfirma in Parijs. Hij spreekt op aandoenlijken toon van zijn moeder in Breslau. Op zekeren dag wordt een zijner bekenden bij hem geroepen. Hij vindt hem in tranen met een telegram en een revolver in de hand. Hij neemt hem het pistool af en hoort nu dat zijn moeder is gestorven. Een volgende telegram van een zoogenaamde broeder uit | |||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||
Berlijn meldt: moeder gestorven kom dadelijk voor de begrafenis. Dadelijk pakt hij al huilend in. Op het laatste oogenblik heeft hij geen geld en vertoont een telegram uit Parijs envoyé mille francs. Met een procuratie (eenvoudig schrijven met valschen naam onderteekend) geeft hij zijn nieuwen vriend recht het geld af te halen en krijgt van hem 1000 francs te leen. Hij reist af en nu blijkt dat zijn zoogenaamde moeder in Breslau niet bekend was en dat er geen geld was gestuurd. | |||||||||||||||||
72. Pension Montreux.Eten slecht, electrisch licht dun water op een goedkoopje aangebracht, rossig en onvoldoende. Spellen kapot of afwezig. Verveling. Slechte verwarming. Zie ook nummer 70. | |||||||||||||||||
73.Een Hongaar die in een hotel 6800 franken heeft verloren komt acht dagen na afreis van de personen met wie hij speelde uit eigene beweging tot de slotsom dat zij gauwdieven waren. Nu wil hij hen afrossen als hij ze ooit weerziet; want hij speelt alleen met Cavaliere. Ein Hungar bezahlt aber er prügelt auch. Hij grondt er zich vooral op dat een van hen zich een Italiaansche baron noemde terwijl er in Italië geen baronnen zijn (baron de Morries). De ander was een koopman wiens voornaam was Prudent (Monsset). [Tussen de regels: négociant Alger (rentier Paris).] De nummer 73 en 74 vormen de basis voor het verhaal ‘Een onfeilbaar systeem’, oorspronkelijk verschenen in Nederland (1887) II, p. 185-228, later opgenomen in de bundel Lichte kost, Amsterdam 1892, p. 1-62. Opvallend is, dat de namen van de personages maar weinig veranderd zijn: ‘Morries’ wordt ‘Morrien’, ‘Monsset’ wordt ‘Masset’. | |||||||||||||||||
74. Vervolg Hongaar.De Hongaar was naar Mentone gekomen om in Monte Carlo te spelen. Hij had te huis een onfeilbaar systeem gevonden. Het spelen verveelde hem, maar hij bekende het uitsluitend met het oog op de verdiensten vol te houden. Den avond van bovengenoemde geschiedenis was mevrouw Prudent meegekomen die de Hongaarsche vrouw in den grooten salon hield. Prudent sloeg (na het écarté) voor een spel met vier omgekeerde kaarten. Men zette waarop men wilde, maar liet een kaart voor den bankier. Het ging eerst met 1e twee louis en liep op. De bankier won altijd [...?] van bankier. Men nam hem tien duizend af en liet hem toen weer wat terugwinnen, waarna hij het spel staakte belovende eerstdaags te zullen betalen. Hij had niet genoeg bij zich. Hij betaalde 1200 franken uit. Restant was 5200. De baron verliest ook voor de leus. Nog spelen zij écarté waarbij de baron, die veinst het spel niet goed te spelen hem in de kaarten kijkt. Volgende morgen maakt de vrouw uit, dat het spitsboeven zijn geweest. Zij herinneren zich nu détails. Verwisseling kaarten. [In kantlijn: Een avond te voren had de baron de Morries hem Prudent (alleen) voorgesteld. Den baron kent hij pas | |||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||
sinds een paar dagen. De baron wilde Duitsch leeren van zijn vrouw en verveelde zich aan tafel naast de Engelschen. Na dat eerst ieder de bank had gehad en had gewonnen, knoeide Prudent iets met de kaarten terwijl de baron den graaf aan de praat hield.] Beraadslaging met vrienden bijv: met echten Italiaan. Men besloot naar den commissaris te gaan en voorlopig niet te betalen. Commissaris noteert namen en zal onderzoeken, maar als men geen betere bewijzen heeft, kan hij niets doen. Hongaar is woedend, zegt dat hij in Pesth hen terstond ins kuhle zou laten zetten, want de commissaris aldaar is zijn vriend. Maar als zij dan onschuldig zijn. Wat, zegt Hongaar, eens en prison alles coupable. Maar in dit land met zijn Fraternité, Liberté, Egalité zijn 't allemaal spitsboeven. Resultaat onderzoekingen is dat baron Morries niet in Bari is bekend en de négociant evenmin in Alger. Zij staan in geregelde correspondentie met elkaar en met een derde. Men kan hen echter niets doen en heeft ook geen bewijzen van schurkerij. Beraadslaging in 't hotel. Echte Italiaan zegt, deponeer het geld bij den commissaris en zeg dat hij 't uit moet betalen aan Prudent als deze hem bewijst een fatsoenlijk man te zijn, anders aan de armen geven. Hongaar heeft geen zin meer in 't betalen en zegt dat er in Hongarije armen genoeg zijn. Intusschen heeft de baron aan mevrouw een standje gemaakt en Prudent den graaf een beleedigenden brief geschreven. Angst voor den derde nu. De Hongaren maken zich diets dat hij op Fransch gebied hun niets zal durven doen omdat hij zeker wel wat op zijn kerfstok heeft; maar te Monaco hen aan zal spreken. Gaan dus als gejaagde herten naar Monte Carlo en poetsen de plaat zoodra zij iemand zien die op een hunner gelijkt. Bevel aan den portier hen niet binnen te laten. Verklapping van hun geheim aan alle knechts, en alle gasten. [In kantlijn: Graaf ziet in iedereen spitsboeven.] Eindelijk een standje met de vrouw van den Italiaan, die nu luid in een gesprek tegen anderen zegt dat zij zich zou schamen met een systeem te spelen en voor de verdienste naar Monte Carlo te gaan. [In kantlijn: Graaf speelt aan de bank zonder systeem om zijn geld terug te winnen dat hij nog betalen moet en daarmee verliest hij veel.] Zij zinspeelt ook op menschen die hun schulden niet betalen en verdedigt daarmee het spel in Monte Carlo waar men ten minste zeker is zijn geld te krijgen. Aanleiding tot het standje was de kwaadsprekerij van elkanders land. De Hongaar had zich uitgelaten over de slechte rioleering en de onzindelijkheid van Italie die koorts en cholera ten gevolge had. De Italiaan had daarop verteld, dat de Hongaren gesmolten [Boven de regel: vetkaarsen] kaarsvet aten in plaats van soep. Dit maakte dat de Hongaren ook den salon begonnen te vermijden. In zijn gejaagdheid kon de man niet goed meer spelen en nu ging hij maar weer naar Hongarije terug. Zie ook nummer 73. | |||||||||||||||||
75.Een kleine kamer. Gordijn altijd toe. ƒ18 per maand. Man, vrouw en baboe (zeer jong). Man wordt langzamerhand gek, heeft wel eens van prijzen gehoord zonder maten of gewichten te kennen en wil nu groote maten of gewichten voor die zelfde prijzen hebben; schrijft dus zelf op 22 ½ cent biefstuk, 2 centen wortelen enz: Alle Hollanders zijn bedriegers, maar ik verdenk u niet tegen de juffrouw van het huis. Sluit zich altijd op, gaat nooit uit, zit altijd zonder vuur, maar rookt dure sigaren en snoept | |||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||
dure Indische vruchten. Kachel tien maal per dag aanmaken voor niets extra, maar gaat telkens weêr uit. Ranselt zijn vrouw en geeft haar geen eten, want hij neemt alles zelf. Klachten van de buren, hulp geschreeuw, politie in huis, die niet helpt als men niet om hulp roept. Hij laat stof voor een japon koopen, en zijn vrouw daarvan een gezins jas maken. Verwondering van beiden dat zij zoo worden nagekeken op straat. Eerst was er niet genoeg stof voor de panden. Mevrouw beklaagd in een brief door de verhuurster en haar een ei gestuurd, alles in den boezem van de baboe. Mevrouw is te grootsch en toont dat zij wel eten heeft door het nu en dan rijst te laten regenen op het binnenplaatsje. Baboe slaapt op den grond voor het bed. Iedereen even bang voor den man. Niemand mag ooit op de kamer komen. Eindelijk gaat hij weg en wil niet de resteerende dagen in den termijn betalen. Twee mannen familieleden der verhuurster worden beneden in een donkere kamer op wacht gezet om hem niet weg te laten gaan. Hij betaalt eindelijk maar zegt aan iedereen afzonderlijk ‘u heeft ongelijk’ en eindelijk ‘u heeft ook ongelijk’. Mevrouw krijgt zonder reden oorvegen en schoppen. Baboe heet ami. Twee brooden in de veertien dagen. Een der mannelijke familieleden (schoonzoons) kent Fransch, spreekt meneer dan ook in het Fransch toe. Als meneer naar beneden komt is 't daar donker gemaakt in 't zijkamertje. (Zie vroeger Indische familie) Zie vroeger Indische familie: zie nummer 24. | |||||||||||||||||
77. Lezing.Aan de oogen zien dat zij het is die het medelijdend en bewonderend briefje schreef. Kennismaking met onzekerheid of zij het is. Herkenning door een vouw in een geleend boek gelegd. Zij vouwt op haar beurt. Liefde waaruit niets worden kan. Zij weet het. Prikkel van het onbaatzuchtige. Diner tête à tête in het reeds verlaten huis. Bekoorlijkheid van het gebrek. Wandelingen 's avonds in den regen om niet gezien te worden. Doorgestane gevaren. Langzaam komende verveling, bereikt eerst hem daarna haar. Broeder geëngageerd ziet haar of liever zijn meisje herkent hem naar een portret. Broeder spreekt er haar over aan. Het knapt onhoorbaar af. | |||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||
15. Bladzijde uit het eerste schrift met aantekeningen.
| |||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||
den lagen prijs omdat hij geld noodig heeft. Vrouw weigert en bekent eindelijk dat zij echt zijn. | |||||||||||||||||
80. Afmaken engagement.Aanstaande man arm onderhoudt zijn moeder. Vader van het meisje (niet zeer rijk) wil dat hij zijn verdiensten geheel aan zijn huishouden zal besteden (zie hieronder). zie hieronder: zie nummer 82. | |||||||||||||||||
82. Afmaken engagementVerbetering. Schoonvader had van den jongen man - die beweerde een kleinigheid te bezitten - een lijstje gevraagd van effecten en meubelen. Dit kwam maar nooit. Eindelijk gaat hij met een notaris er op af en verneemt nu dat de jongen alleen schulden heeft. Moeder die hertrouwd is, dito, dito. Zie ook nummer 80. | |||||||||||||||||
83. VG. over de aardbeving te Nizza.Niets dan een vervolg van Krakatau. Alle eilanden van den Indischen Archipel zullen eens verdwijnen. Van Java vind je op een goeden dag niets meer. Nederland zal ook eens in de golven verdwijnen. Daarna verdwijnt het leven op de geheele aarde. Op de maan is immers al niemand meer. Vgl. de nummers 98 en 112. | |||||||||||||||||
84.Een dochter wil zich eenigszins mésallieeren. De vader is bezig zijn fortuin te verliezen in een zaak (hetzij speculatie's hetzij doordat hij om anderen te sparen aandeelen opkoopt). De grootmoeder wil hem helpen en erfgenaam maken, maar alleen op de uitdrukkelijke voorwaarde dat de dochter haar beminde afzegt. | |||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||
verhalen geweten, vraagt nu aan de hoofdpersoon waarom zij gebrouilleerd zijn en deze mag niet spreken omdat de moeder van alles onkundig was. | |||||||||||||||||
89. KantoorzakenG. is borg gebleven bij de B. Maatschappij, dat de twee ton er zullen zijn. Daarop schiet een andere bankier ze voor. Na een jaar hoort deze dat G. zwak staat en eischt het geld terug. Vergadering. In die vergadering zegt een aandeelhouder (oude landedelman). Wij vinden 't onaangenaam dat u dat geld terugeischt. De ander zegt het spijt mij maar ik kan niet anders. Daarop zegt de landedelman tegen een anderen man van adel. Zullen wij ons laten donderen door zoo'n ... Meneer je kunt je geld bij mij komen halen! Dezelfde landedelman is gauw frère et compagnon maar wordt boos als een burgerman (bankier) hem een sigaar aanbieden durft. G: Gerard Emants. | |||||||||||||||||
90. O.k.k. (Zie vroeger)F.N. en anderen willen voorstellen van hervorming doen nl. bestuur van 15 leden gekozen uit de gewone leden, en telkens (eens in de drie jaar) gedeeltelijk aftreden. Werkende leden met adviseerende stem. Rekening en verantwoording benevens begrooting aan alle gewone leden. Ising wil, dat wij zonder discussie zullen verwerpen. iedereen is daartegen. (Partijvergadering zonder N.c.s.). Ising zegt dat hij dan geen orde kan houden. Hij wil F.N. noch bij zijn naam noemen, noch antwoorden, noch een voorstel van hem in stemming brengen. Hij wenscht - als men niet tot verwerpen vooruit wil beloven - dat hij 't voorstel mag uitstellen tot een volgende vergadering. Hij roept maar altijd over het orde houden en het in de war loopen van vergaderingen. Als niemand zijn vrees en | |||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||
16. Arnold Ising sr., de voorzitter van Oefening Kweekt Kennis.
| |||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||
persoonlijke nijd tegen F.N. deelt (v.G. noemt hem wel een kwajongen) dan verklaart hij niet te kunnen presideeren en zal de volgende vergadering C. laten presideeren. Hij wil ook geen lid Ned. tooneel monologen laten houden omdat dan zijn zoon zou vragen: waarom ik niet. - Hij zal aftreden als F.N. praeses blijft. Hij verlangt maatregelen te nemen om in het najaar de oppositie uit het bestuur te verwijderen en hunne plannen te verijdelen. Ook van het laatste wil niemand hooren. Hij verklaart dat er niets komt van het plan v.d.M.O. om ook conférences te houden. De commissieleden daarentegen verklaren dat zij nog altijd diligent zijn. [In kantlijn: (zie verder)] Zie vroeger: zie nummer 62 en de verdere verwijzingen aldaar. | |||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||
theek), ondervoorzitter van O.K.K. In de vergadering van 2 april draagt Ising inderdaad op een gegeven moment de leiding van de vergadering aan Campbell over. | |||||||||||||||||
91. O.k.k.Een lid die niet heeft willen teekenen op de wetswijziging voorgesteld door F.N. schrijft daarover aan het bestuur. Ising wil nu in een circulaire de leden al waarschuwen voor het voorstel nog is ingekomen. [In kantlijn: (zie verder)] Zie ook nummer 90 en de verwijzingen aldaar. | |||||||||||||||||
92. Generaal N. over F.N.Moet Oefening nu in den geest van het Naakt model gewijzigd worden. Jammer dat die nette jongen zoo geheel anders schrijft dan hij spreekt. Generaal N.: Waarschijnlijk generaal P.M. Netscher (1824-1903). Zie ook nummer 101. | |||||||||||||||||
94. Een Dominee's quaestieTo wilde voor zijn trouwerij de kerk van Voorburg hebben. Daar staat een fijne dominee van wien de liberale d.W. uit den Haag vermoedt dat hij de kerk niet zal willen geven. To komt toen op het denkbeeld, dat er nog een kleine Fransche kerk is, waarin alleen 's zomers dienst is. Daarin ontbreken de loopers en wat er verder noodig is; de dominee is ook fijn. Nu ontstaat het gerucht, dat de eerste dominee (die geen aanhang heeft onder het gewone volk) de kerk niet wil geven terwijl hem niet gevraagd is zulks te doen. Deze gaat nu naar To en biedt de kerk aan (nat: voor zijn reputatie en | |||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||
To: J.C. van den Tol (zie nummer 28). | |||||||||||||||||
95. O.k.k. (zie verder)Voor de partijvergaderingen (vrienden van O.) moesten natuurlijk betaald worden de cognac, de zaalhuur en het gas. De cognac wordt door de heeren omgeslagen. Hoogenstraten zegt dat hij de zaalhuur op het Nut en het gas op Toonkunst zal zetten. Toonkunst repeteerde juist tegelijkertijd. Zie ook nummer 91 en de verwijzingen aldaar. | |||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||
O: Oefening | |||||||||||||||||
96. O.k.k.Hoogenstraten zegt dat hij er alles van weet al komt hij niet in de vergadering. Ising is te prikkelbaar, en die man (Netscher) die komt en die gaat, maar hij doet immers niets. H. heeft op elken leesavond aan Netscher gevraagd of hij bleef. - Vergadering van Bestuur en Werkende leden. Ik breng te berde de uitvoering van het besluit genomen om de gewone leden kennis te geven van de heeren v.v. Maurik en Kleine. Het had mijns inziens in een gesloten circulaire, niet op een oproepingsbriefje moeten gebeuren. Daarna komt de geheele geschiedenis ter sprake. Jacobson zegt aan Netscher (die in een brief v. Maurik gewaarschuwd had dat hij, Netscher, niet tegenwoordig zou zijn) dat hij 't zelfde voor Kleine had moeten doen. Netscher verlangt voorlezing van allerlei documenten (brieven van v.M. en Kleine). Is ingekomen de brief waarin Tromp zijn ontslag toelicht (om het briefje zie boven) hij spreekt van het zoogenaamd Letterk. Gen. Ising wil dit briefje niet voorlezen. Ik dring er op aan en de anderen ook. Men geeft het eerst rond en leest het daarna voor. Iedereen is nieuwsgierig; maar niet allen durven het opnemen. Netscher tergend kalm. Ising wordt driftig, staat op en loopt achter de lui heen en weêr met zijn jas aan en zijn hoed op. Is de president er nu of niet? Netscher zegt aan Campbell: meneer de waarnemende voorzitter wil u aan den voorzitter vragen enz: Ising reikt als een hand uit de geestenwereld een briefkaart van Kleine aan Margadant. M. leest die voor en zegt: de president stelt me ter hand enz: Eindelijk gaat Ising weer zitten. Vernède heeft ook zijn ontslag nemen [in de tekst] en zal op de algemeene vergadering zeggen waaròm.. Ising verzet zich nog laf en flauw tegen van Zuylens optreden op een gewonen leesavond. Dit wordt toch aangenomen. Netscher die vroeger tegen Scheler stemming vroeg stelt dit nu voor. Boele spreekt nog over den onaangenamen toon en zegt: wij zitten hier toch voor ons plezier. Van Stockum hamert in een lange rede op ditzelfde aambeeld en vindt de handeling van het bestuur correct wat ik met het briefje niet vind. Ising valt Netscher nog in de rede; Netscher zegt als dat zoo voortgaat zal ik er van moeten afzien hier te spreken. Welaan roept Ising dat kan mij niet schelen. Op een volgend (laatst servetje) spreekt Ising over de troebelen. Jacobson geeft hem den raad voortaan wat beter den president van den letterkundige te scheiden. Ising zegt dat kan hij niet. Volgens hem is 't een beleediging dat de leden Netscher tegenover hem hebben gesteld. Hij veracht Netscher en Vosmaer zegt dat hij geen fonds heeft. Margadant en Jacobson en ik verdedigen Netscher. In kantlijn: (zie verder)] Zie ook nummer 95 en de verwijzingen aldaar. | |||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||
v.v. Maurik en Kleine: niet alleen Justus van Maurik (zie nummer 62), maar ook Frits Smit Kleine weigerde in verband met Netschers bestuurslidmaatschap in O.K.K. op te treden. Omdat Netscher in dit laatste geval niet wilde wijken (er was nog tijd genoeg om naar een nieuwe spreker om te zien), ging de spreekbeurt van Smit Kleine op 28 maart 1887 niet door. | |||||||||||||||||
97. BatjanEen commissaris wil om te bezuinigen het secretariaat gratis waarnemen. Dit komt den secretaris ter oore, die nu een brief schrijft, waarin hij zijn geld niet langer wil aannemen, maar de bepaling van zijn tractement aan het bestuur overlaat. Men applaudiseert. Bestuur geeft hem nu niets - maar f 10 voor elke vacatie. Zie ook de nummers 54 en 89 | |||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||
101. Achter den rug.Gen. N. prijst E. in haar gezicht. Ook nu heeft hij gehoord dat zij uitstekend comedie heeft gespeeld. Achter haar rug vraagt hij aan iedereen hoe't geweest is en als men zegt: goed, antwoordt hij: nu dan doet zij ten minste iets goed. Gen. N.: Vgl. nummer 92. | |||||||||||||||||
102. Huwelijk ToStadhuis. Een rijksveldwachter aan de deur, die de trouwkamer opent en sluit en na afloop de schaal ophoudt met den uitroep Voor de armen. Groene half ronde tafel waarop 5 tinnen inktkokers. Houten lambriseering. Speech (na de vraag neemt gij elkander tot man en vrouw) inhoud het huwelijk is een verhooging van geluk als men gelukkig is, een verzachting van leed als men ongelukkig is en altijd een steunpilaar. Kerk. Witte muren. Gonje looper grijs met rood afgezet versleten. Voor de preekstoel (waaromheen een hekwerk geel met bruin afgezet) een nieuw grijs gonje kleed met schel roode streepen. Hooge stoelen met groene kussens er op, waarop de kerkboeken liggen. Voor de preekstoel het voorzangers lessenaartje dat omgedraaid kan worden, daarvoor gaat de dominee in een rok staan. Eerst bidden (tot den geest van liefde) daarna zingen de voorzanger (in een duffel waaronder een witte das) is schor en zet zijn mond tot een scheve o uit [volgt tekeningetje] als hij ‘God’ zingt. Inhoud lange preek: hij spreekt niet uit naam van een God omdat hij geen hoogere wijding kan geven dan die welke hun eigen gevoel van liefde aanbrengt; hij komt niet met moraal aan omdat hij zeker is dat al lang in hunne harten woont gelouterd door de liefde [in de tekst]. Hij herkent de ernst aan de traan die in hun oogen parelt (er was niets te zien). [In kantlijn: Als hij zegt dat ook hun de dood wacht (die in hun aderen is) dan eerst worden zij aangedaan.] Hij weet dat in hunne zielen alles blank en rein is. Zij zien op dit oogenblik de wereld voor veranderd, verbeterd aan, maar zullen later moeten gewaarworden dat zij de oude is gebleven. Zij leven nu in het heden en zijn te benijden omdat dit heden eene lente van binnen en van buiten is. Op hun pad zal 't niet altijd zonneschijn zijn [?]. Dan zullen ze eerst zien of hunne liefde krachtig is. Zij moet gegrondvest zijn op achting. Hij spreekt van het naar het altaar voeren en van het | |||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||
24. Bladzijde uit het eerste schrift met aantekeningen.
| |||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||
uitgebrande altaar dat achterblijft. Hij vraagt ten slotte als zij met de rechterhanden ineengelegd op een lang groen kussen zijn geknield: hebt ge in ernst de oprechte begeerte elkander gelukkig te maken, en zegt dat allen tevreden zijn wanneer zij daarop ja zeggen... Daarna weer gebed om zegen. Ten slotte gezangen. Waar liefde woont gebiedt de heer zijn zegen. De officieele dominee zat in het hek achter den dienstdoende. Na afloop de trap op naar de consistorie waar twee halfjes Port, twee halfjes Madera en bruidsuikers gereed stonden voor de leden van den kerkeraad. Dit cadeau had men aan den vader van de bruid gevraagd den dag dat de koster hem kwam vertellen hoe alles in zijn werk zou gaan wat hij wel niet zou weten. Handjes geven aan den dominee en gelukwenschen aan het ingezegende paar ook door den officieelen dominee. Dikke stovenzetster. Huwelijk To: J.C. van den Tol trouwde op 19 april 1887 met M.C. Slicher (advertentie in Het vaderland van 20 april 1887; zie ook nummer 28 en 94). Zie verder ook nummer 341 en de verwijzing aldaar. | |||||||||||||||||
104. O.k.k. zie vroegerVier bestuursleden (niet uit de gewone leden) beleggen een bestuursvergadering. Twee willen eene wetswijziging, maar men begint met de vraag te stellen. Zal er iets gedaan worden om te gemoet te komen aan de grieven der gewone leden zooals die door Koenn zijn geuit. Marg. zegt: zij zijn niet geformuleerd, wij weten dus eigenlijk niets en moeten een voorstel afwachten. Ik zeg zij zijn meer invloed [?] op den gang van zaken (beperking) [in de tekst], meer geld aan de sprekers. Daar tusschen ontbreekt de schakel minder geld aan het servetje. Nu had Netscher mij moeten steunen; maar hij zwijgt. Men vraagt nu peremptoir aan de vertegenwoordigers der gewone leden heb je grieven. Neen zegt Sluiter ik weet van niets. Neen zegt van Kempen, de gewone leden hebben de lijst der gewone sprekers goedgekeurd ergo zij hebben geen grieven. Netscher zegt ik zal de grieven noemen, wanneer ik eerst de stemming over het voorstel Emants heb gehoord dat nu luidt: zal de wet herzien worden of niet. Neen zegt van Gigh, want over dat voorstel kunnen wij pas stemmen als wij de grieven kennen. Als Netscher blijft zwijgen komt Jacobson met een motie voor den dag om voorloopig de wet niet te herzien, aangezien het niet duidelijk is gebleken dat en welke grieven de gewone leden hebben. Die motie wordt aangenomen en daarna dient Netscher zijn voorstel in. Ten slotte schelden hij en van Kempen elkaar voor onfatsoenlijke lui uit en verklaren zij niet met elkander samen te willen zitten in een commissie. Voorstel Netscher in handen eener commissie. Van Kempen had een zeer lange en zeer dikke horlogeketting aan. - [In kantlijn: zie verder slot] | |||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||
25. R.A.W. Sluiter.
zie vroeger: zie nummer 96. | |||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||
Men heeft een commissaris gevraagd (d.w.z. iemand om commissaris te worden). Deze heeft het aangenomen en zich zelfs al eens met de zaken bemoeid. Daarna heeft men weer een ander gevraagd, waardoor de eerste boos is. De Avondpost en de drukkerij moesten niet vereenigd zijn. De commissarissen zitten in beide zaken. Drukkerij verg: waarschijnlijk de Zuid-Hollandsche Boek- en Handelsdrukkerij te 's-Gravenhage. | |||||||||||||||||
106. V.d.L.Begrijpt niets van karakters. Hij zegt van een pessimiste, de broodkruimels steken je en antwoordt dat men door hard te werken zooveel mogelijk gelukkig kan zijn omdat men dan niet denkt. Alsof hij een beter argument kan geven voor de onwaarde van het leven dan de bewering dat men ongelukkig wordt door erover na te denken. Wat een bekrompenheid in een maatschappelijk knap man. Hij zegt tegen mij: je hebt nog weinig van de maatschappij gezien en meent dat dat een bestrijding is van mijn denkbeelden over het leven en de menschheid. enz: enz: [In kantlijn: Hij heeft nooit moeite gedaan zijn eigen dochter te leeren kennen want geestelijke omgang (intellectueele) bestaat niet in zijn huis en als hij eensklaps merkt
26. H.C. Verniers van der Loeff.
| |||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||
27. Eva Emants-Verniers van der Loeff.
| |||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||
hoe zij is verwijt hij mij dat ik haar zoo heb gemaakt. Wat een blinde knapheid (veelweterij) steekt er in zoo'n vent.] V.d.L: H.C. Verniers van der Loeff (1831-1891), lid van de Tweede Kamer, voorzitter van de parlementaire enquêtekommissie van 1887 die onderzoek deed naar de toestand van fabrieken en werkplaatsen. | |||||||||||||||||
109. Uit M.rrs.n.Een jonge man met een bril op, die maar door een oog ziet, bleek bol gelaat, rossige knevel, krullend haar ± 39 jaar heeft een liaison met de vrouw van een notaris en twee der kinderen zijn van hem. Hij leert een jong meisje kennen (logée bij een heer op 't dorp) en vraagt haar. Deze heer eischt dat hij zijn liaison eerst zal verbreken en moet nu zoowel het meisje als haar moeder valsche redenen opgeven waarom hij vooralsnog het engagement tegenwerkt. Eindelijk maakt de man de liaison af en per geteekende briefkaart eischt mevrouw zoo en zoo hare cadeaux terug. Nu weet het gansche dorp de geschiedenis. M.rrs.n: waarschijnlijk: Maarsen. | |||||||||||||||||
110. 1e bedrijfEen jong speculeerend heertje heeft een rijk meisje het hof gemaakt. Hij zal nu formeel om acces komen vragen. Evenwel op den daarvoor bepaalden dag, komt hij integendeel zijn nieuwe aanstaande een nog rijker meisje presenteeren. Het eerste meisje is zuster van liefdadigheid geworden, maar behield hare levendigheid in den omgang nu getemperd tot vroolijkheid ter wille van anderen die zij liefheeft. | |||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||
Joan Bohl: wellicht de Amsterdamse advokaat, dichter en Dante-vertaler (1836-1908) | |||||||||||||||||
112. V.G. weduwnaarMaakt een visite bij menschen, die hij zeer weinig kende. Vertelt dadelijk dat hij in hun huis aan een meisje het hof wil maken. Komt kort daarop terug en vertelt nu dat de aanleiding tot zijn bezoeken vervallen is omdat hij al een refuus heeft gekregen. Hij wenscht nu de familie niet meer lastig te vallen. Ten slotte blijkt dat het bedoelde meisje in 't geheel daar niet aan huis komt; wel haar zuster. Vgl. de nummers 83 en 98. | |||||||||||||||||
113. R. officierDenkt alleen aan paarden en mooie gezichtjes. Hij noemt zich een artiest in zijn vak, beweert, dat hij voelt wat iemand voelt, die te paard zit. Hij spreekt van Huguenin ons aller meester. Hij houdt er een codex op na van wat men doet. In die codex is 't dronken worden, het er op slaan en allerlei baldadigheid toegelaten waar heeren onder elkander zijn. Dus geheel anders dan de codex van nette civile lieden. Huguenin: Ulrich Huguenin (1755-1833) was een beroemd Nederlands artillerieofficier die reeds op zijn 11e jaar tot kadet en op zijn 17e tot 2e luitenant benoemd werd (Nieuwenhuis' Woordenboek van kunsten en wetenschappen). | |||||||||||||||||
114. KrankzinnigheidH. at bij een nieuwen vriend en kreeg een zwarte soep (Spartaansche soep). Hij kon 't niet eten en lei lepel neer. Mevrouw wenkte dat hij 't op moest eten. De knecht kwam driemaal binnen en ging weer weg ziende dat hij 't niet op had. Ten slotte at hij 't op. Nu bleek dat die soep eene uitvinding was van mijnheer, die er eene volksvoeding van wilde maken. Iedere nieuwe vriend moest er van eten en wie 't niet doorkreeg werd nooit meer gevraagd. | |||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||
28. Ulrich Huguenin.
| |||||||||||||||||
118. Dr C.V.Zit bij een patient met de handen in 't haar en zegt dan: wat een complicaties. Wat moet ik daar nu weer aan doen? Ook heeft hij eens gezegd: Goddank, ik had toch zoo'n angst want ik dacht dat ik je wat te veel chloroform had gegeven. Dr C.V.: waarschijnlijk de aan het Lange Voorhout gevestigde arts C.W. Vinkhuijzen (1813-1893). | |||||||||||||||||
120. Jong HollandL.H. prachtige kamers. Bluft op promoveeren in 1 ½ jaar. Papa kan nog tien jaar leven, dan behoef ik niets uittevoeren. Misschien trouw ik een rijk meisje [...?] 't is niets moeilijk. Ik heb mij al eens bij een rijke familie laten presenteeren (waayer op een concert opgeraapt en later een stukje gecomponeerd voor hun orkest). Ik had gewed binnen 14 dagen kom ik er aan huis, binnen veertien dagen vraag ik het meisje en binnen 14 dagen word ik aangenomen. Evenwel daar ik mij zelven nog te jong vond heb ik het meisje aan een mijner vrienden overgedaan. Maakt schulden (vooral voor een paardenspel-meid die nogal fatsoenlijk is en hem zijn cadeaux terug zendt). Kan het uitgeven niet laten. | |||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||
[In kantlijn: Belandt in een gekkenhuis omdat hij zegt het liegen en geldverteeren niet te kunnen laten.] | |||||||||||||||||
122. Prof ten B.Studenten en proffessoren nemen 't hem kwalijk dat hij eens op een bal heeft gedanst. Cosijn zegt 't is wel aardig een collega te krijgen die romans schrijft. Hij vindt in 't archief de brieven van Jonckbl. waarin deze verzoekt ten Br. den letterkundigen kwakzalver nooit tot zijn opvolger te maken. Ten Br. voelt zich erg gekrenkt en als Eva Netscher verdedigt antwoord hij: ik wou dat men ook mijn partij eens nam. Prof ten B.: Jan ten Brink (1834-1901), leraar, romancier, kritikus, werd in 1885 benoemd tot hoogleraar in de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde en de esthetische kritiek te Leiden. | |||||||||||||||||
123. Hotel de l'E. Spa.Beneden in de cour wordt kwaad gesproken van een oude dame die wel eens borrelt. Plotseling komt in de nachtelijke duisternis een stem van boven die uitroept met een Engelsch accent: Ce n'est pas vrai. Ce n'est pas comme vous dites. Vous êtes des lâches de parler du mal d'une dame derrière son dos. Des gens avec lesquels je dîne à la même table. Ba! D'étrangers je le comprends mais de mes compatriotes. Ba. Oui je vous connais très bien. Mais je vous déclare la guerre. Hotel de l'E: waarschijnlijk Hôtel de l'Europe. Emants bracht in de zomer van 1887 waarschijnlijk een bezoek aan Spa; vgl. ook het op 12 oktober 1887 in Het vaderland verschijnende feuilleton ‘Een dag te Spa’. | |||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||
29. Jan ten Brink.
| |||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||
32. Het 20e Taal- en Letterkundig Congres, in Amsterdam gehouden op 15, 16 en 17 september 1887, bestond uit drie afdelingen: I. Nederlandse taal- en letterkunde; II. Nederlandse geschiedenis, oudheidkunde, kunstgeschiedenis, archiefwezen, bibliografie; III. Nederlands toneel, Nederlandse zang- en toonkunst, boekhandel. Naast het Congres werden traditioneel allerlei aktiviteiten van gezellige en verbroederende aard georganiseerd.
| |||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||
Gr. mama: grootmama; wellicht wordt hier gedoelt op Emants' grootmoeder van moeders kant Henriëtte Elisabeth Verwey Mejan, geb. barones van Reede van Oudtshoorn (1800-1895). | |||||||||||||||||
125. Congres XX Letterk: AmsterdamEm. Rosseels uit Antw. zegt: o.a. (over de valsche richting van het tooneel in Holland en Belgie). Studeerde men de Nederl. werken even goed in als de buitenlandsche, gaf men er evenveel voor uit, ze zouden wel voldoen. Maar integendeel worden de tooneelschrijvers ontmoedigd, het uitschot uit het buitenland, dat goeden smaak en zedelijk gevoel mist (misschien kwetst) wordt boven hunne producten getrokken. [In kantlijn: Uit het Handelsblad 17 Sept. 1887] Congres XX Letterk: Amsterdam: het 20e Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres werd op 15, 16 en 17 september 1887 gehouden in Amsterdam. | |||||||||||||||||
126. [Kranteknipsel:]
| |||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||
Brink over het onmogelijke Hollandsch dier Afrikaansche boeren de heer Fredericq opstond om hen te verdedigen. Zijne vergelijking tusschen het Vlaamsch der Vlamingen van 1835 en het Kaapsch der boeren was in menig opzicht volkomen juist - met dit verschil slechts dat het eerste achterlijk was en het tweede verbasterd is. Doch geheel ter plaatse waren de schimpscheuten door hem en den inleider gelost op onze zucht tot motiën, tot praten en niet tot handelen. De goedkoope wijze van sympathie te betuigen, met bolle handen maar gesloten zakken, werd terecht gehekeld; ach! dat men ze zóo hekelen kon om ze voor goed te verjagen! Oprecht gesproken, 't deed me goed, die slagen te hooren neerkomen op den rug van Jan Salie; ik zie in die geeselingen meer heil dan in het idealiseeren van menschen en toestanden, in het aanheffen van lofzangen, waarbij men hetgeen wezen kan en moest in de plaats denkt van hetgeen is. De loftuitingen op de Nederlandsche volharding door prof. Spruijt, op de Nederlandsche goede trouw van den heer J.W. Brouwers, de ideale stemming en verwachting van dr. Max Rooses, die de belangstelling in onze letterkunde bij onze letterkundigen zoo hoog waant, dat ze een letterbond zullen kunnen stichten dat iets uitricht, ze mogen ons toejuichingen ontlokken, 't is niet dan geestdrift, voor welke met den hamerslag des Voorzitters ook de doodsklok slaat. Zeker, we hebben behoefte aan het idealistische van mannen als prof. De Vries en prof. Quack, aan de krachtige en stoere figuren als de heer Brouwers, die met donderende stemme ons nopen tot luisteren, wellicht tot handelen, maar meer verwacht ik van den prikkels des spots dan van dien der begoocheling. En ligt niet op den bodem van iedere spotternij zelf een behoefte aan het betere en het hoogere? Ongetwijfeld, we mogen de Transvalers niet aan hun lot overlaten; we mogen niet toestaan, dat bij gebrek aan fondsen het Woordenboek voortsluipt in plaats van groeit; de eerbied en liefde voor onze moedertaal dienen ons te doortintelen en wel hem, wien die zucht naar het hoogere is ingeblazen! Ze ook bij anderen op te wekken is zeker zijn plicht; maar is het ook juist gezien 't te doen voorkomen alsof ze bestonden, ook waar ze afwezig zijn? Welnu, wat laat de meerderheid onzer beschaafden(?) zich gelegen zijn aan onze Nederlandsche taal, onze letteren en geschiedenis? Wat doet onze Regeering om ze te bevorderen; wat onze Staten om ze te steunen? Daar is op ons Congres èn in de afdeeling voor Tooneel, èn in de alg. vergadering door prof. De Vries geklaagd over gemis aan financieelen steun van de zijde van Regeering, gemeente of particulieren. Ons tooneel kan niet goed, onze tooneelletterkunde niet bloeiend, ons woordenboek niet voltooid worden zonder geld! ‘Oh, als het anders niet is’, riep Quack, ‘ik ben nogal idealistisch gestemd in geldzaken!’ De bewering lokte een begrijpelijke vroolijkheid uit, maar is het niet eer om te schreien als men nagaat, hoeveel met een jaarlijksch bedrag van één twaalfhonderdste van ons Staatsbudget kan worden gedaan ten bate van - onze landsverdediging, van de eere des lands. ‘Een volk dat zijn taal liefheeft en vereert, kan zijn onafhankelijkheid niet verliezen’, riep prof. De Vries in edele geestdrift hedenmiddag uit. De uitspraak moge alweder te idealistisch klinken, een feit is het, dat gloeiende geestdrift voor echt vaderlandsche taal en geschiedenis en zeden beter bolwerk is tegen vreemde bajonnetten, dan een fortencirkel zonder soldaten en schutterij zonder pit. Maar wat zou men zeggen van de excentriciteit eens Ministers van Oorlog, die op zijn begrooting een post bracht, tot | |||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||
versterking van 't nationaal bewustzijn en dus tot steun van het Nederl. Woordenboek en het Nederlandsch tooneel? En toch, de man zou meer en beter doen voor onze grootheid, onze eer en onze zelfstandigheid, dan de Ministers en afgevaardigden, die tot heden verzuimden in onze Wet op het Middelbaar Onderwijs een leemte aan te vullen, welke de oprichting van vakscholen niet dicht: het gemis aan een aesthetische ontwikkeling onzer toekomstige technici en handelslui. Bij de voorstelling van gisterenavond waren de leerlingen van ons Gymnasium, onze Handelsschool en onze Hoogere Burgerschool de gasten der commissie; doch wie, die lette op de verdeeling hunner toejuichingen, welke luide door de zaal ruischten bij het vertoonen van een moord en de verschijning der moordenaren, kan zich hebben ontveinsd, dat het dien jongelieden ontbrak aan allen zin en begrip van het diep tragische des opgevoerden treurspels! En al noemde prof. Quack hun luidruchtig handgeklap bij de huldebetuiging aan dr. Burgersdijk de schoonste hulde voor dezen Shakespeare-vertaler, wijl die jongelingen hem het oordeel der toekomst waarborgden, ik voor mij ben alweer geen idealist genoeg om uit dát handgeklap iets af te kunnen leiden omtrent den kunstsmaak eener louter op de practijk des levens afgerichte jongelingschap. En toch, van hetgeen zij en de hunnen thans beloven te worden, hangt voor een goed deel de uitkomst af van al onze beraadslagingen en al onze betoogen! De Vereeniging van Noord- en Zuid-Nederland; de uitbreiding van ons taalgebied tot in Afrika; de voltooiing van het woordenboek, de zuiverheid onzer rechtstaal, de waardeering van Vondel, de bloei van ons nationaal tooneel, zij allen kunnen slechts tot stand worden gebracht en 't blijven, indien wij de kern onzer jongelingschap weten te doorgloeien van het ideale, dat daar rondwiegt op de golvingen van prof. Quack's zangerig geluid, dat er ruischt in de Ciceroniaansche ontboezeming van prof. De Vries, dat er kermt en klaagt in de scherpe uitroepingen van onze practische tooneelmannen: ‘maar 't publiek dan meneer!’ Als er weer eens een Congres gehouden wordt, weet ik een éen en eenig vraagpunt: De opleiding onzer jongelingen en meisjes tot mannen en vrouwen van kloekheid, kunstzin en vaderlandsliefde!
Het spijt mij te moeten verklaren, dat de uitvoering van hedenavond mijn inzicht in dezen nog niet gelogenstraft heeft. 't Is waar, die jongens zijn nog in den leeftijd der onrust. Hun bloed gedoogt niet dat zij drie uren achtereen stil zitten. En menschen, die vóor alles ophebben met sport en lichaamsbeweging zouden het een gunstig teeken achten, dat zij geen geduld hebben om zoo lang te zitten! Andere, die hun kracht zoeken in het zeggen van ongewone dingen en meenen wonderwat letterkundigen te zijn, als zij - in navolging van Bilderdijks ‘Kindergrillen’ - Shakespeare vertolken door 't woord verveling, dezulken zouden ongetwijfeld zeggen, dat de jongens gelijk hebben door eenvoudig er voor uit te komen, dat al die officialiteit hen verveelt. Ik ontken het niet, en had het ook veel verstandiger geacht als men hen eenvoudig thuis en het 2e amphitheater ongestoffeerd had gelaten. Doch nu zij er eenmaal waren, had men zooveel gevoel van betamelijkheid en eerbied voor de kunst van hen mogen vergen, dat zij den heer Daniel De Lange... | |||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||
Maar ik spreek over iets, waaromtrent ik nog geen bijzonderheden vertelde. We hadden dezen avond een musicale en letterkundige bijeenkomst, waarvan het programma uit vier nummers bestond. Hoofdnummer was een soort van oratorium, ‘Lucifer’, een bewerking van Vondels treurspel, in dier voege, dat de reien gezongen werden volgens de compositie van J.A. Van Eyken, en deze aaneengeschakeld waren door een reciet, waarvoor de heer Schimmel den tekst dichtte en dat door mr. J.N. Van Hall werd voorgedragen. Duidelijk was het, dat deze half dichterlijke, half muzikale opvoering moest strekken tot vergoeding voor het niet-spelen van een der stukken van Vondel. De plannen daarvoor waren afgestuit op allerlei bezwaren van deze en gene zijde opgeworpen; en in plaats van de Salmoneus of de Jeftha heeft men ons dan ook gisteravond, gelijk u weet, de Macbeth doen vertoonen. Doch men begreep waarschijnlijk dat het wat al te dwaas was een Congres uit te schrijven ter gelegenheid van 't 300-jarig feest van Vondels geboorte en van den geheelen Vondel geen woord te reppen. Inderdaad is er van de hulde aan zijn standbeeld heden niets gekomen (gelijk was te voorzien); is de voordracht van dr. Schaepman over Joost van den Vondel tot heden achterwege gebleven en zal ze dit waarschijnlijk blijven; en zoo men van enkelen onzer Congresaanvoerders niet beter wist, dat zij Vondel werkelijk in het hart dragen! zou men schier gerechtigd zijn tot het vellen van 't vonnis, dat zij hun dient tot voetschabel, ter verhooging van hen zelven. Zachtst dan ook dat men ons althans iets gaf, 't welk ons zijner herinnerde. We hadden de ouverture Ghijsbrecht van Aemstel en een zang voor alt, gedicht door prof. A.J. Alberdingk Thym, beide composities van onzen Verhulst; we hadden dit oratorium. In onderscheidene opzichten was de uitvoering belangwekkend; de componist is er op tal van momenten in geslaagd den indruk der reien door zijn muziek te verhoogen; de verbindende tekst van Schimmel in rijmlooze jamben was kernachtig en klankrijk, en Vondel, dien toovenaar met onze taal, wezenlijk waardig; de voordracht van den heer Van Hall was met zorg bestudeerd en deed door stembuiging en afwisseling van toon den zin der woorden ten duidelijkste uitkomen. Maar ... onder diepe bekoring van Vondels genie heeft dit alles ons niet kunnen brengen. De Lucifer is een treurspel, 'twelk van alle van Vondel wel de meest dramatische handeling vertoont, er is een uitnemende stijging in de toestanden waar te nemen; 't brengt ons duidelijk onder den indruk, dat we een titanischen strijd bijwonen; en van dit titanische was bij de hervorming, welke het drama ondergaan had, alvorens als zangstuk te kunnen dienst doen, weinig overgebleven. Had men dezen avond waarlijk willen dienstbaar maken aan de waardeering van Vondel, men zou m.i. beter gedaan hebben, door alleen de reien uit de Lucifer zonder den wel is waar aanvullenden, maar toch ook afscheidenden tekst te laten zingen; daarbij een enkele uit de Jeftha en uit de Ghijsbrecht te laten voordragen op 17e Eeuwsche muziek en allerminst niet mogen vergeten hebben om door een bekwaam en wegsleepend redenaar, Vondels beteekenis en verdiensten in het kort te doen schetsen. Zooals het nu was, genoot men in het algemeen het meest van de zangerige voordrachten onzer oud-Vlaamsche liederen, als: ‘Twee Conincskinderen’, ‘De minnebode’, ‘Maaierslied’, ‘Het looze visschertje’, ‘Het Kwezeltje’, ‘Het Wilhelmus’, en ‘Helpt u zelven zoo helpt u God’, waarmede prof. Paul Fredericq onmiskenbaar de harten onzer jongere en oudere dames gewonnen heeft voor onze oud-vaderlandsche liederen. En | |||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||
als dit inderdaad bereikt is, dan is deze letterkundige samenkomst allerminst zonder beteekenis gebleven. Trouwens, ik haast 't mij te constateeren, of liever te herhalen, dat menig moment in het koorgezang trof door fraai ensemble of juist gekozen schakeering en verdeeling en dat in ieder geval de welwillende medewerking van de dames en heeren van het koor, den zang der solisten, (dames H. de Roever (sopraan), G. Reinders (alt), heeren Rogmans en Messchaert) en de beproefde leiding van Daniel de Lange onzen hartelijken dank verdienen. Hopen we, dat we op dezelfde belangstelling hunnerzijds zullen kunnen rekenen, als we die weer mochten behoeven ten bate onzer Nederlandsche kunst. Maar ik mag nog niet eindigen zonder eerst dit opgemerkt te hebben. Ik ben er zeker van, dat wanneer hedenavond in plaats van een letterkundig een minder ontwikkeld publiek den Schouwburg had gevuld, de muzikale voordracht van den heer Fredericq met groot welbehagen zou zijn aangehoord, en een goeden indruk zou hebben gemaakt. Waarom nu, wilde ik vragen, volgt men ten onzent het goede voorbeeld niet na der afdeelingen van het Belgische Willemsfonds, die bijna wekelijks des Zondags voormiddags of des avonds openbare uitvoeringen plegen te geven, waarin niet alleen voordrachten worden gehouden, maar ook echt Nederlandsche liederen gezongen worden?
Amsterdam, 18 Sept.
De laatste alg. vergadering is gehouden en het Congres gesloten. Uw gewone berichtgever heeft het u reeds gemeld. Doch het komt mij voor, dat eenige aanvulling van zijn bericht u niet onwelkom zal wezen. Hetgeen er is voorgevallen rechtsvaardigt dit ten volle. Er werd allereerst een besluit genomen. Voor hen, die het meeste heil der Congressen in die te nemen besluiten zien, dus een geruststellende tijding. In de derde afd. was, gelijk ik u reeds mededeelde - een voorstel ter sprake gebracht om door het Congres te laten aandringen op verlaging van het posttarief voor boek- en drukwerken tusschen Noord- en Zuid-Nederland. Dit te verkrijgen is reeds een oude Congres-wensch. Hij werd in 1869 op 't Congres te Leuven uitgesproken en beaamd. Wat zijn vervulling in den weg stond? De voorsteller in de afdeeling kon ter alg. vergad. mededeelen, dat, volgens een hem verstrekte inlichting, dit alweder een geldquestie was, in zooverre nl., dat het Nederl. postbestuur thans alleen het voordeel genoot van de rondzending van circulaires uit België, daar men die nu per spoor naar Roozendaal en dan verder per post pleegt te verzenden. De heer De Beer merkte op, dat omgekeerd hetzelfde van uit Nederland naar België geschiedde en onze Regeering bij een verlaging van het tarief dus niets zou verliezen. 't Is te hopen dat de aandrang van dit Congres gevoegd bij dien van den Nederl. uitgeversbond eindelijk tot een goed resultaat moge leiden. Een hoogst belangwekkende voordracht werd nu gegeven door dr. J. Te Winkel uit Groningen, die handelde over letterkundige critiek. 't Schoone, zeide hij, te kunnen genieten is niet elks zaak; daar veler zin daarvoor niet genoeg ontwikkeld is. Die ontwikkeling te leiden en te verzekeren is nu volgens spr. het verheven doel der critiek. | |||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||
Zij moet vooral wijzen op het schoone en dit in zulk een licht weten te stellen, dat de leek er van kunne genieten. Houdt zij zich daarentegen in hoofdzaak bezig met anderen te waarschuwen voor het leelijke, dat den criticus hinderde, dan bereikt zij slechts een negatief doel. Door te veel aan die zucht tot afkeuren toe te geven, bewerkt zij tweeërlei: ze maakt het publiek afkeerig van en onverschillig voor de kunst en vermindert de arbeidskracht der kunstenaars. Tegenwoordig is de belangstelling van het publiek zeer afgenomen en de jongere dichters en schrijvers geven enkel fragmenten, zonder zich te wagen aan een werk van langer adem. En de schrijver der geschiedenis der letteren doet het best, wanneer hij zijn aandacht bepaalt tot hetgeen schoon is, over het andere zwijgt, het minbegrijpelijke verklaart uit tijd, plaats en omstandigheden en aldus de waardeering helpt bevorderen. Daarbij is die criticus de beste, die zelf kunstenaarsaanleg heeft, zooals Schimmel, Ten Brink, Potgieter. Vermag de critiek in onze dagen terug te komen van haar doorhalingsmethode, de kunstzin en de kunst zullen er wel bij varen. Wat op den bodem dezer beschouwingen lag, valt licht in te zien. Ten deele was het een aanval op de methode van dr. Jonckbloet, reeds in de afd. door dr. Nyhoff bestreden. Diens werk over de geschiedenis der Ned. letteren is waarlijk zoo ontmoedigend mogelijk en wel in staat allen lust tot verdere studie bij den beginnende te dooven. Daarbij hoe ver moest die onthouding van afkeuring gaan? Was het ook niet dikwijls plicht te waarschuwen tegen een bewondering van het leelijke? Dr. Te Winkel had zich hierover slechts ter loops uitgelaten. Vandaar dat Nic. Beets en prof. Alb. Thijm 't noodig vonden, die zaak ter sprake te brengen. De eerste deed de geheele vergadering met groote aandacht luisteren naar zijn allergeestigst woord. Hij wees er allereerst op dat het Nemo potest esse orator misi [!] sit vir bonus, ook op den criticus toepasselijk was, en deze zonder een goed en rechtvaardig man te zijn, nooit naar eisch kon richten. Hij mag noch vooroordeelen noch voorliefde hebben en vooral niet zichzelf zoeken te verhoogen door 't vernederen van den kunstenaar, 't Is zeker verleidelijk het publiek te doen zeggen: ‘Wat doet hij dat weer aardig en wat krijgt die arme kunstenaar er van langs!’ maar 't deugt niet. De eisch, dat de criticus moet leeren waardeeren is spr. uit het hart gestolen, al vindt hij dat de critiek ook wel opmerkingen en aanmerkingen moet maken. Hij voor zich kan verzekeren dat hij vaak van de critiek veel geleerd heeft - ook al zullen velen vragen waaruit dat dan blijkt (gelach, neen! neen!) - en hij vindt dat de critiek heel dikwijls goed doet met tegen een schrijver te zeggen: handen af. Prof. Thym laat zich nog sterker uit en vraagt of de spr. niet op deze wijze den schrijver eener letterkundige geschiedenis verlaagt tot een bloemenlezer. 't Is z.i. wel degelijk de plicht der kritiek om het minder goede in het licht te stellen, iets wat (volgens Prof. Ten Brink, die als bemiddelaar optreedt) ook niet door dr. Te Winkel geloochend is. De critiek der bewondering komt in de eerste, die der afkeuring in de laatste plaats. En de voorz. prof. Quack besluit het debat met te herinneren aan de woorden van zijn leermeester: Die geen fikschen stoot kan velen,
Die zit wankel in het zaal.
| |||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||
Er worden nu, te elfder ure, door twee sprekers de aandacht gevestigd op twee zaken, die beide meer van die aandacht verdiend hadden dan hun ten deel viel. Majoor Bogaerst vroeg toch de heeren letterkundigen eens wat meer te zorgen voor volkslectuur. Ge schrijft altijd maar voor de hoogere standen; heeft het volk dan geen behoefte aan kunstgenot? De opmerking is volkomen juist en niet genoeg kan het betreurd worden dat er zulk eene groote klove bestaat tusschen ons volk en de letterkunde. De verwachting des spr. dat onze letterkundigen in staat zouden zijn, de reeds lang geprofeteerde maatschappelijke woelingen te helpen voorkomen: in de meeste gevallen heeft de litteratuur meer 't hare bijgedragen om de gisting te versterken dan omgekeerd - moge worden verwezenlijkt; ter wille van de intellectueele ontwikkeling der natie wenschen wij haar spoedig een waarachtig volksdichter en volksschrijver toe. Een tweede punt werd ter sprake gebracht door den heer Nuyens. In den laatsten tijd had onze Nederl. letterkunde zich twee harer grootste mannen: Busken Huet en Douwes Dekker zien ontvallen. En niettemin was op dit Congres nog door geen der mannen van beteekenis een krans gelegd op hun graf. De opmerking was zoo waar, dat zij aanstonds trof en zonder een ongelukkig toeval zou zij zeker tengevolge hebben gehad, dat de fout nog hersteld was. Doch terwijl de spr. om goed te doen uitkomen, dat dit te doen niet zijn taak was, zich aldus uitdrukte, ‘dat 't den nachtuil niet paste den adelaar te kronen’, riepen stemmen: ‘bravo!’ en ‘juist!’ Daarop verschillende aanwezigen over die dubbelzinnigheid aan het lachen en - de verdere woorden des spr. konden geen indruk meer maken. Aldus bleef deze plicht der eerbiedige erkentelijkheid onvervuld. 't Liep nu zoo langzamerhand op zijn einde en dus stond Nic. Beets op, om den Voorz. hulde te brengen voor zijn bezielende leiding, die hem de overtuiging geschonken had, dat het ‘die sterven gaat, groet u’ nog niet van het Congres tot hem zou klinken. De jongeren namen de taak der ouderen met voorliefde over en dat was hem een groote voldoening. En 't moet gezegd worden, die lof was geheel gemeend. Steeds was Prof. Quack slagvaardig, levendig, allen voorgaand, de werkzaamheden met flinkheid en energie leidend. Zijn bezielende woorden, telkens wanneer een der werkzaamheden was afgeloopen, lieten geen oogenblik op zich wachten en de levendigheid en nadruk, waarmee hij ook de meest gewone mededeelingen deed, gaven aan alles een relief, stuwden de werkzaamheden voort, hielden de vergadering onafgebroken bezig. De keus des voorzitters mocht inderdaad zeer gelukkig genoemd worden. En hiermede waren de eigenlijke werkzaamheden ten einde. Het knipsel is afkomstig uit Het vaderland van 20 september 1887. Zie ook nummer 125. | |||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||
quelque part, les culottes suivent toujours. [In kantlijn: Soixante ans de souvenirs] Leg. zegt dat Scribe 14 maal een (van zijn) stuk(ken) zag vallen eer hij een bruikbaar stuk schreef. Legouvé: Ernest Legouvé (1807-1903), Frans toneelschrijver. In 1885-1887 publiceerde hij zijn herinneringen Soixante ans de souvenirs, welk werk het onderwerp is van het feuilleton ‘Het tooneel’ van A.C. L[offelt] (1845-1906) in Het vaderland van 6 oktober 1887. | |||||||||||||||||
130. DuelAanleiding. Een heer heeft herhaaldelijk een meisje gefixeerd. De broeder beleedigt hem. Dag van 't duel zendt het meisje een dépêche aan den heer zeggende dat de broeder niet verschijnen zal en onderteekend met naam broeder. Dat heeft ten gevolge dat de broeder wel maar alleen op het terrein komt. | |||||||||||||||||
132. O.k.k. Slot zie vroegerOp de algemeene vergadering najaar 1887 ontbrak de oppositie geheel. Vernède, die zijn gedrag zou verdedigen bleef eveneens weg. zie vroeger: zie nummer 104 en de verdere verwijzingen aldaar. | |||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||
33. A.C. Loffelt.
| |||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||
vraagt of hij juffrouw L. eens onder vier oogen zou mogen spreken. Het meisje wil niets hiervan weten, die zaak springt dus af en de griffier wordt weder erg onaangenaam jegens den rechter totdat hij weer eens verliefd [in de tekst] op een andere dochter. Zie ook nummer 234. | |||||||||||||||||
136. WeduwnaarFamilie diner ten zijnen huize. Na afloop staat zijn maîtresse op de stoep om de gasten te zien weggaan. Hij toont brieven van haar waarin zij over zijn familie gemoedelijk schrijft en heeft op zijn verjaardag een bouquet van haar gekregen. Een tijd is de verhouding eens af geweest en toen is zij bevallen van iemand anders. Zijn eigen dochter heeft haar toen het afgedragen goed van het goed van haar kind gestuurd. Dezelfde man wordt verlegen, rood en boos wanneer men hem met een fatsoenlijke vrouw plaagt. Hij is in de vijftig. | |||||||||||||||||
137. [Kranteknipsel:]
| |||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||
Théodore Muret, Jauffret, Welschinger enz., die vooral de jaren van de Omwenteling, het Consulaat en het Keizerrijk tot veld van studie hebben gekozen. De dramatische werken van Vondel, Coster, de zeventiende eeuwsche kluchtspel-schrijvers, later die van Langendijk en zijn tijdgenooten, vertoonen in onze nationale letteren tal van aanrakingspunten met de gedachtenstroomingen en gebeurtenissen der tijden. In 't jaar '30 bracht van Lennep nog wat leven op de planken; zijn ‘Dorp aan de Grenzen’ en ‘Dorp over de Grenzen’, vooral het eerste, verwierven een zeldzaam succes. Sedert werd ons tooneel wat het ook in Duitschland en Engeland al jarenlang is: een meer of min onschuldige tijdpasseering. Wanneer nu en dan een meesterwerk uit Frankrijk hier te lande wordt overgeplant, herinneren we ons de levenwekkende kracht, die van het tooneel kan uitgaan en zuchten we bij de gedachte aan onze eigen armoede. De oorzaken van het verval der tooneelletteren in de meeste landen moeten, dunkt mij, hoofdzakelijk gezocht worden in de ontwikkeling der dagbladpers en den bloei der romanlitteratuur. Wij behoeven niet meer zoo uitsluitend naar de leering en de indrukken van het tooneel te hunkeren, nu dagbladen en tijdschriften in kleuren en geuren de wereldgebeurtenissen, het wereldgehaspel, zeden en onzeden voor onze oogen ontrollen; nu het dramatische element in den roman het epische ter zijde streeft en deze gemengde kunstvorm zich zoo uitmuntend leent, om de vragen des tijds op boeiende wijze te behandelen. Wanneer ondanks dat alles de zuiver dramatische kunst in Frankrijk zoo flink het hoofd boven water houdt, dan wijt ik dat aan den invloed eener machtige overlevering, den dramatischen aard van het volk en de degelijke organisatie van instellingen als de ‘Comédie Française’. Alles werkt mede om een groot verleden in eere te houden en tegen verval te waken. De economische quaestie, namelijk de belangrijke sommen, die een geslaagd tooneelwerk zijn schepper in de beurs toovert, is wel een middel om het heilig vuur tegen uitdooven te bewaren, maar goud alleen is niet in staat de eenmaal verdoofde kolen te doen ontgloeien. In Engeland en Duitschland worden hooge tantièmes betaald en sommige stukken voert men er honderden malen op, zonder dat daarom de vertoonde tooneelliteratuur veel letterkundige of historische waarde heeft. Sedert de oprichting van het Nederl. Tooneelverbond zijn in ons land, waar de prikkel eener waardige stoffelijke belooning zoo goed als geheel ontbreekt, slechts een vier of vijftal stukken geschreven, die naast beteekenis voor de kunst waarde voor de kennis der zeden en de vragen des tijds hebben: Multatuli's ‘Vorstenschool’, Glanors ‘Uitgaan’, Lodewijk Mulders ‘Kiesvereeniging van Stellendijk’ en Kolffs ‘Man van Principe’. Over Vroliks ‘Onze stand’ kan ik geen oordeel vellen, want dat stuk verscheen niet in druk en de opvoering woonde ik indertijd niet bij. Sommigen mogen het met de strekking van enkele dier spelen niet eens zijn, er ligt tenminste een dramatische gedachte aan ten grondslag, door den geest der tijden ingegeven en door de schrijvers met kunst uitgewerkt. Dezer dagen verscheen een ‘politiek blijspel’ [einde kranteknipsel, met pen bijgeschreven: Meerbeke Ministerieele crisis] Dit knipsel omvat de eerste twee kolommen van het feuilleton ‘Het tooneel’ van A.C.L[offelt] in Het vaderland van 27 oktober 1887. De rest van het feuilleton bevat een nadere bespreking van het stuk van Henri van Meerbeke. | |||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||
138. Lantaarn 15 Oct '87Juist het vroegtijdig geknoei met vreemde talen is een der oorzaken van den slechten staat der Nederlandsche taalkennis. Iets vroeger: Men kan toch voor 't minst eischen, dat de beschaafden onder een volk dat zulke polyglottische neigingen heeft als het onze zich behoorlijk van hun moedertaal weten te bedienen.
v. Bodelswaert Deze beide citaten zijn afkomstig uit het artikel ‘Taalgidsen’ van H. van Bodelswaert in De lantaarn 3 (1887) 20 (15 oktober), p. 153-155, m.n. p. 154. | |||||||||||||||||
139. [Kranteknipsel, bijgeschreven: 4 en 5 Dec 1887:]De Vereeniging zakt sedert een viertal jaren hoe langer zoo meer in den modder der routine weg. Alle stappen, die zij sedert de laatste zes jaren gedaan heeft, om het Amsterdamsche Leidsche plein-publiek te bekoren, waren zoovele beleedigingen van haar oorspronkelijke adspiratiën. En onder die treurige mésalliance tusschen Korte Voorhout en Leidsche Plein gaan ook te 's Hage de ware belangen der kunst onmiskenbaar gebukt. Dit en het volgende kranteknipsel (nummer 140) zijn beide afkomstig uit de recensie die [A.C.]L[offelt] onder het kopje ‘Nederlandsch tooneel’ in Het vaderland van 4 en 5 december 1887 publiceerde over de Haagse voorstelling van Justus van Mauriks toneelstuk Françoise's opstel door de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel. | |||||||||||||||||
140. [Kranteknipsel, bijgeschreven: 4 en 5 Dec 1887:]De opvoering van een nieuw stuk van Justus van Maurik of Faassen is altijd een soort van ‘événement’ in ons nationeel tooneelleven. Men ziet zulk een avond tal van rechtgeaarde vaderlanders opgaan naar den tempel van Thalia, die men er anders zelden aantreft. Daarin ligt, dunkt mij, een bewijs van de mogelijkheid eener betere toekomst, indien eenmaal onze tooneelbesturen matiging brengen in de buitensporig hooge tractementen der tooneelspelers en mannen als Van Maurik in hun jeugd in de gelegenheid stellen zich geheel aan de tooneelschrijfkunst te wijden, namelijk door het toekennen van niet al te bespottelijke honoraria. Aan belangstelling bij het publiek ontbreekt het blijkbaar niet, nu reeds kunstproducten, die op zulk een lagen trap van | |||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||
34. Justus van Maurik.
| |||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||
ontwikkeling zijn gebleven, als de werken van Van Maurik en Faassen, zoo veel sympathie verwerven. Zie nummer 139. | |||||||||||||||||
141. [Kranteknipsel:]
| |||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||
Toen aan het slot van ‘Daniëla’ een zeer flauw applaudissement volgde, waarschijnlijk bedoeld voor de spelers die hun best hadden gedaan, haastte men zich het scherm op te halen. Toch mag men zeggen, dat ‘Daniëla’ op het Haagsche tooneel gevallen is en den abonnés een vervelenden avond heeft bezorgd. Fragment uit ‘Nederlandsch tooneel’ van [A.C.] L[offelt] in Het vaderland van 30 en 31 oktober 1887. | |||||||||||||||||
142. Eerste dîner jong meisjeHeeft een neef tegenover zich die gekscheert. Zij wil zich goed houden en aardig meedoen. Zij gaat nu telkens te ver. Bijv. hij plaagt haar, zij dreigt hem straks met een klap. Hij zegt femme qui bat je weet er alles van. Zij antwoordt, dat zeg je nu omdat je wel zoudt willen dat ik je een zoen gaf. Zij zegt zelfs grofheden. Haar moeder heeft levenslang denzelfden toon gehouden. | |||||||||||||||||
143. [Kranteknipsel:]
| |||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||
vooraf betaald had; maar tevens dat de vreemdelingen zich in 't ‘Hotel Maassen’ onder den naam van Jans hadden doen inschrijven. Een verzoek om zich ten bureele van den hoofdcommissaris van politie te komen legitimeeren scheen de heeren zeer te verontrusten en zij gaven er dan ook liever geen gevolg aan. Voor de politie was dit een reden te meer, om een oog in het zeil te houden. Haar onaangename gewoonte om het Politieblad steeds bij de hand te houden, werkte er toe mede, om de ongunstige vermoedens te versterken. Immers bleek al spoedig, dat bij vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 5 Mei 1886 rechtsingang met bevel tot gevangenneming was verleend tegen zekere Charles Pell en Francis Bonnet, die te Rotterdam onder de firma Etchevery et Pell frères een kantoor hadden gehouden en - ook zulke voordeelige aanbiedingen hadden gedaan als de heer Maréchal thans hier deed. De Rotterdamsche heeren waren gebleken slimme oplichters te zijn. Zij lieten nl. de jongelieden overkomen, maakten allerlei afspraken en brachten het zoover, totdat de verlangde cautie in bankpapier werd gestort. Om dan den schijn van eerlijkheid aan te nemen, werd de waarborgsom in een enveloppe met begeleidend schrijven aan den directeur van de ‘Banque de France’ te Parijs gestoken, en het couvert met vijf lakken gesloten, om aangeteekend voor de volle waarde te worden verzonden. Men vroeg den belanghebbende zelfs den brief persoonlijk ter post te brengen, of den chef van 't kantoor te vergezellen. Evenwel werd de brief met waarde op een gegeven oogenblik behendig verwisseld voor een op dezelfde wijze gesloten en geadresseerde enveloppe, waarin zich niets anders dan een paar bladen wit papier bevonden! Voordat het bedrog kon worden ontdekt, waren de oplichters uit de voeten. In de meening, dat men hen hier wellicht teruggevonden had, werden de heeren, met de hen vergezellende dame, die sedert twee jaren mevrouw Maréchal beweert te zijn, gisterenmiddag in het ‘Hotel Maassen’ aangehouden. Een huiszoeking van de daar door hen betrokken kamers en vooral ten hunnen kantore, bracht aan het licht, dat de heeren zeer zeker op dezelfde wijze als de Rotterdamsche firma te werk gingen. Althans men vond verschillende als aangeteekende brieven gecacheteerde en andere enveloppen, met de adressen van den directeur der Fransche bank en bestemd om voor een waardeinhoud van tien, enkele ook van zesduizend francs (er viel dus blijkbaar op de borgstelling soms af te dingen) te worden verzonden. De correspondentie in 't kantoor deed duidelijk zien, dat men met de geschetste practijk te doen had; aan de sollicitanten werden talrijke photografiën van Madagascar en Egypte vertoond; wellicht dus werd er ook somwijlen van ondernemingen in Egypte gesproken. De politie vond in het ontdekte voldoende aanleiding, om de vreemdelingen naar 't commissariaat over te brengen, waar zij tot hedenmorgen zijn gebleven. Zij gaven op te zijn genaamd: Clement Maréchal, te Plain Palais (bij Genève) geboren, Louise Bain, zijn echtgenoote en Albert Pirani, van Malta, afkomstig, bediende van den heer Maréchal. Deze laatste geeft voor te Tamatave te wonen en hier te handelen voor een oom in Madagascar, een dik heer, die dezer dagen hier zou worden verwacht. Een der bij de vroegere oplichterij te Rotterdam betrokken personen, reeds dadelijk met de aangehoudenen geconfronteerd, durft niet verklaren dat Maréchal, de vroegere 30-jarige niet Pell is; maar Pirani is Bonnet niet; misschien schuilt achter Bonnet, die | |||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||
ook een nog al dik man moet zijn, Maréchal's oom uit Tamatave. Hoe het zij, de politie heeft Pirani en mevr. Maréchal-Bain hedenmorgen naar het huis van bewaring doen overbrengen, terwijl Maréchal onder geleide van een inspecteur van politie, den heer Oliviers, naar Rotterdam is vertrokken, om nader te doen onderzoeken of hij, naar 't getuigenis der dupes van de firma Etcheverry en Pell frères, de gesignaleerde Charles Pell is. Dit knipsel is afkomstig uit Het vaderland van 5 november 1887. Ook op 8 november bevat deze krant nog een berichtje over de affaire. | |||||||||||||||||
144.Naar aanleiding van Tolstoi's gezegde dat alleen een slechte gezondheid en wroeging werkelijke ongelukken zijn, beweert een heer op de vraag van een jong meisje, dat hij wel eens wroeging heeft gehad. Naderhand zegt het jonge meisje tegen een derde de stakkert, ik had zoo'n medelijden met hem, dat hij wel eens wroeging heeft gehad. | |||||||||||||||||
145. VervolgingMusquetier die de Jong aangaf (moordenaar van het kind van Boogaard) moest eerst Nederland verlaten, omdat de menschen hem het leven onmogelijk maakten en werd ook in Indië zoo vervolgd, dat hij eens na een discussie in een koffiehuis, waarin zijn daad hem weer verweten werd, zonder te antwoorden in het water sprong en verdronk. Op 13 september 1880 werd de 13-jarige Marius Bogaardt ontvoerd en vermoord, naar later bleek door Willem Marianus de Jongh (1856-1919). Aan het handschrift van de brief waarmee hij losgeld vroeg werd De Jongh herkend door zijn vriend Emile Auguste Musquetier. Al snel ontstaat er diskussie over de vraag of Musquetier zijn vriend had mogen verraden. Op 8 oktober 1887 pleegt Musquetier zelfmoord (zie: Henri A. Ett, Holland in rep en roer, Amsterdam [1951]). Emants heeft het bericht waarschijnlijk uit Het vaderland van 22 november 1887. | |||||||||||||||||
146. Trouwen in de kerk.Een dame glijdt onder de lange banale preek van de bank; algemeen geschater. De dominee zegt o.a. hij heeft u gevraagd en gij hebt ja gezegd: (verbeeld je eens dat zij neen had gezegd en toch trouwde). Hij zegt: je komt hier niet voor den vorm, maar uit behoefte van het hart (zij trouwden n.b. in een neutrale Luthersche kerk omdat de een Roomsch, de ander Protestantsch was). Hij geeft hun een bijbel mede op hun huwelijksreis en drie bloemen: Geloof, hoop, liefde. | |||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||
35. Kop van het tijdschrift Argus.
schrijft hij aan Jet, dat het slecht gaat met haar moeder en zij dus een gevolmachtigde moet benoemen. Zij komt en nu wordt alles in het werk gesteld om Jet van haar moeder af te houden (o.a. die roode peignoir zou haar verschrikken; je spreekt te luid, je hebt haar vroeger ook gehinderd). De zuster van liefdadigheid tegen haar opgezet. Terwijl de moeder stervende is zegt Mina: dat kleed is nogal mooi en krijg ik nu: ik heb een begonnen japon niet af laten maken dan kan ie naderhand voor mij pasklaar worden gemaakt, ik heb een bestelling van cokes afgezegd. Jet die een raadgever noodig heeft spreekt Wilhelm aan, waarvan men maakt, dat zij 't met hem houdt. Mina spreekt kwaad van ons allen. Nadat Sophie is gestorven blijkt dat Jet zooveel mogelijk is onterfd. N.B. Sophie had nog tegen haar gezegd: als ik alles van v.d.Sl. en Mina had geweten zou er veel niet gebeurd zijn en zij heeft nu ook haar geld aan Mina's kinderen gemaakt met de bepaling dat v.d.Sl. geen bewindvoerder mag zijn. Eenige voorwerpen o.a. een vrijmetselaars kroon (of beker) zijn uit het huis verdwenen. Sophie: Sophia Brandligt, weduwe van Joachim Jacobus Verwey Mejan (geb. 1833) die een broer was van Emants' moeder. Zij overleed op 20 november 1887. Er waren twee dochters: Jet (Henriëtte Elisabeth), gehuwd met E. Howard, en Mina (Wilhelmina), gehuwd met Leonard Willem van der Sluijs (geb. 1854). | |||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||
Wilhelm: wellicht Wilhelm Verwey Mejan (1825-1889), een neef van Jet en Mina. | |||||||||||||||||
150. Pas van adel geworden.Vragen gaarne adel en diplomaten; maar ook anderen, die er van moeten genieten. Nieuwste gebruiken en tafelschikking en eten of drinken. Hebben nieuwste boeken gelezen en altijd eenigen om over te praten. Poseeren ook in kunst opinie. Zilver met wapens op het buffet in groote foudralen. Rokken met goede vrienden diner van 8 menschen. | |||||||||||||||||
151. [Kranteknipsel:]Een zaak was jammer; men hield zich niet aan het program, dat voorgeschreven had éen enkele taal het Nederlandsch, maar graaf van Bylandt begon in het Fransch, waarin baron De Solvyns hem volgde. Toen kwam de lord-mayor in het Engelsch, ofschoon hij het Vlaamsch zeer wél spreekt, en eindelijk geraakte het Hollandsch pas tot zijn recht in den mond des heeren Verkerk Pistorius. Nu, als deze taalvermenging bewijzen moest, dat wij ook internationaal kunnen zijn dan werd dit doel zekerlijk bereikt. De politiek bleef buiten het program. Graaf Van Bylandt zeide alleen, dat zekere politieke gebeurtenissen, die men half vergeten heeft, omdat zij al zoo lang geleden zijn, de beide Nederlanden, vroeger éen, gesplitst hebben. Die splitsing is een historisch feit, dat niet meer te veranderen valt. En de andere heeren kwamen op de zaak niet meer terug. Het knipsel is afkomstig uit Het vaderland van 13 december 1887. Het is een fragment van het verslag van het bezoek van de Londense Lord-Mayor aan de Nederlandsche Vereeniging te Londen. | |||||||||||||||||
152. [Kranteknipsel:]Men wijst ons op een min juist verslag, in de dagbladen opgenomen, omtrent een hier gevoerde procedure. De zaak is deze. Een vader en voogd had de waarden zijner minderjarige kinderen in een verzegelde trommel in bewaring gegeven aan een advocaat hier ter stede, toezienden voogd dier kinderen. Een daarna gedane terugvordering werd door den bewaarnemer tegengesproken, op grond, dat het depot door partijen bestemd was om | |||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||
te vervangen de wettelijke zekerheidsstelling, die de voogd door het geven van hypotheek of door depot der effecten in de consignatiekas verplicht was te geven. De Rechtbank echter, deze verdediging niet genoegzaam bewezen oordeelende, heeft den eisch toegewezen. De gedaagde achtte zich door dit vonnis voldoende gedekt, en heeft daarvan dus niet geappelleerd, maar door afgifte van de verzegelde trommel en betaling der proceskosten daaraan onmiddellijk voldaan. Daarna echter heeft de eischer tegen den gedaagde een proces vervolgd tot liquidatie van schadevergoeding ten laste van gedaagde wegens te late ontvangst der in de trommel voorhanden coupons, waartegen de gedaagde zich heeft verdedigd, o.a. op grond, dat hij nooit had geweigerd, maar integendeel steeds bereid was geweest den eischer toegang tot de trommel te verleenen voor het knippen der coupons zijner kinderen. Naar aanleiding van deze verdediging is door de Rechtbank de vordering tot schadevergoeding afgewezen en, op het appel van den eischer, is dit vonnis, conform de conclusie van den adv.-gen. mr. Telders, door het Gerechtshof te 's Gravenhage bij arrest van 5 dezer bevestigd. De herkomst van dit artikel is niet gevonden. | |||||||||||||||||
154. [Kranteknipsel:]Kunst- en Letternieuws. Nederlandsch tooneel. Aan het jaarverslag van den Raad van Beheer, uitgebracht in de algemeene vergadering op 8 Dec., ontleenen wij het volgende: Het afgeloopen tooneeljaar 1886-87 was financiëel zeer ongunstig. De hoofdoorzaken daarvan zijn, behalve de subsidie aan de Rotterdamsche Tooneelisten, de zeer ongunstige onvangsten in Sept. 1886 (de vroegere zoogenaamde kermismaand), een gevolg van de hitte, en een verminderd bezoek aan onze zomer-voorstellingen, wat mede aan de warmte en tevens aan de Tentoonstelling van Voedingsmiddelen moet worden toegeschreven. De ontvangsten in September waren ƒ9893, tegen ƒ15.847 in Sept. 1885, terwijl op de zomervoorstellingen ƒ2400 werd verloren. Ook de wintervoorstellingen brachten minder op. In het tooneeljaar 1886-87 werd verloren ƒ11.173, in het seizoen daaraan voorafgaande, na afschrijving op den inventaris, ƒ1555. De toelage aan de Rotterd. Tooneelisten bedroeg ƒ12.833, hetgeen met andere daaruit voortvloeiende uitkeeringen een som van ƒ14.333 uitmaakt, zoodat, niettegenstaande de mindere ontvangsten, de Vereeniging toch nog een vrij belangrijke bate zou hebben kunnen overbrengen op de nieuwe rekening, indien zij van hare verplichtingen tegenover de Rotterd. Tooneelisten ontheven ware geweest. Gegeven werden 66 stukken, waarvan 15 oorspronkelijke, 29 uit het Fransch, 16 uit het Duitsch, 4 uit het Engelsch, 2 uit het Italiaansch waren vertaald. 33 van de 66 | |||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||
werden voor het eerst gegeven (6 oorspronkelijke, 16 Fransche, 6 Duitsche, 4 Engelsche, 1 Italiaansch). De meeste opvoeringen beleefden te Amsterdam: De Zilverkoning. De Familie Clairefont, Een Winteravondsprookje, Francillon, De Leelijkste van de Zeven, Een Scheiding, Kinderloos, Lieve Buurtjes (respectievelijk 13, 13, 11, 10, 10, 12, 11, 16). Hier bracht geen werk het tot meer dan 4 opvoeringen. Het hoogste cijfer der opbrengst werd bereikt te Amsterdam met Gijsbrecht en Kloris (ƒ898), hier met ‘De Industrieel’ van Pont-Avesnes (ƒ569). Het verslag wijst op het groot aantal nieuwe stukken, ‘dat blijk geeft van de voortdurende inspanning, waartoe het geheugen der artisten wordt genoodzaakt door de eischen van het schouwburgpubliek, dat betrekkelijk klein is in aantal en daarom telkens iets nieuws verlangt! Werd dit steeds in aanmerking genomen door hen, die zoo dikwerf een oordeel uitspreken, dat weinig rekening houdt met bestaande en niet te veranderen toestanden, het bitste oordeel zou meestal anders en zeker zachtmoediger luiden.’ Omtrent de oorspronkelijke stukken zegt het verslag: ‘Welk gedeelte de 6 nieuwe, in het laatste tooneeljaar opgevoerde oorspronkelijke stukken van het aantal aangebodene bedraagt, vermelden wij liefst niet. Buiten kijf slagen gewoonlijk de schrijvers ten onzent het best in blij- en kluchtspel. Slechts de auteur van Jan Masseur waagde zich aan een hooger kunstgenre, met een voor hem en voor onze letterkunde verblijdenden uitslag.’ In het geheel werden 368 voorstellingen gegeven: als 246 te Amsterdan, 64 alhier, 18 te Utrecht, 18 te Groningen, 10 te Haarlem, 7 te Arnhem, enz. Van de artisten traden mevr. Frenkel 154, Louis Bouwmeester 207 keer op; de dames De Vries, Stoetz, Rössing, Van Biene, Lorjé, Poolman speelden 178, 219, 237, 209, 268 en 207 keer, mevr. Schwab-Welman zelfs 267 keer; mej. Bos trad 150 maal op. Van de heeren speelden Schulze en Clous het meest mee (303 en 307 maal); Morin trad 253, De Jong 252, Spoor 259, Schoonhoven 211, Ising 246, Meynadier 254, Van Dommelen 223 maal op. Deze 368 voorstellingen brachten op: te Amsterdam 246 (in 1885/86 254) netto ƒ49509.48 (tegen ƒ60.109.65 in 1885/86); alhier 64 (in 1885/86 62) netto ƒ20691.42 ½ (tegen ƒ21.368.11 ½ in 85/86); elders 58 (in 1885/86 51) netto ƒ17041.81 (tegen ƒ18.032.34 in 85/86). In 1886/87 in doorsnede alzoo voor elke voorstelling netto ƒ237.07, tegen ƒ271.14 ½ in 1885/86, toonende een nadeelig verschil van ƒ34.07 ½ voor elke voorstelling. Het verslag betreurt het, dat Z.M. geen der voorstellingen alhier bijwoonde, hoewel de belangstelling van Z.M. niet verminderd is en zijn krachtige steun de Vereeniging verzekerd bleef. Het gezelschap bleef onveranderd; bij het begin van het thans loopende tooneeljaar werd daaraan de heer Tourniaire toegevoegd, die blijde werd verwelkomd. Met het eind van dit tooneeljaar vervalt de overeenkomst met Amsterdam en Den Haag en heeft de Vereeniging de grens van haar bestaan bereikt. Wat ook de toekomst zal opleveren, ‘de Vereeniging zal er op mogen blijven wijzen, dat zij de nationale tooneelspeelkunst niet alleen met woorden, maar ook met daden heeft willen beschermen en steunen.’ Uit de balans, afgesloten 31 Aug. 1887, blijkt dat het credit bedroeg 111.000 gd. | |||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||
(kapitaal ƒ90.000, diverse crediteuren 21.000 gd.); het debet ƒ24.496 (waaronder aan inventaris te Amsterdam, hier en Rotterdam ƒ5521; het verlies over het tijdvak 1882-87 76.504 gd., welk saldo op de nieuwe rekening worden overgedragen. [Boven bijgeschreven: Klein publiek, dat telkens nieuwe stukken eischt zegt het verslag Beneden bijgeschreven: Als oorspronkelijk rekent de Vereeniging ook Gijsbrecht en Kloris en Roosje] Het knipsel is afkomstig uit Het vaderland van 18 en 19 december 1887. | |||||||||||||||||
155. Vr:Chef van een groote maatschappij. Een secretaris-ingenieur is een meidenvriend, wordt zenuwzwak en raakt op. Men brengt hem terug tot particulier secretaris om toch van zijn talent partij te kunnen trekken. Hij gaat nog meer achteruit en moet tot herstel van zenuwen naar de bergen. Men ontslaat hem nu maar met 4 jaar tractement, dan kan hij in dien tijd wat anders zoeken en misschien terugkeeren. Op een heerendiner of souper of club zegt iemand, die jaloersch is van den chef: hij maakt zich op een goedkoopje van je af. Dit heeft zoo'n uitwerking op den zenuwzwakken man, dat hij zich ophangt. Nu verwijt men dezen dood (onder aanstoken van den jaloersche) aan den chef. Men draait hem in de comedie den rug toe en zijn vrouw vindt sommige deuren voor haar gesloten (Tooneel visite met de mevrouw, die met haar hond speelt en net doet alsof zij haar niet ziet). Later luwt het weer; maar zij hebben er vrienden bij verloren. | |||||||||||||||||
156. Echtbreuk?Jonge man (30-37) is huisvriend geworden bij bankier. Maakt hof vrouw en palmt schoonmama en kinderen in. Vrouw geeft zich niet; maar dokter beweert dat zij een waanzinnige liefde voor dien man koestert. Zij is goed in 30. Verzoeningscène tusschen man en vrouw bewerkt door dokter, die ziekte man overdreven voorstelt. Zaak luwt. Op een goeden dag krijgt man anoniemen brief, dat een heer 's avonds achter door staldeur wordt binnengelaten. Hij ondervraagt omgekochte meiden, die voor meer geld alles verraden. Zij hebben het zoenen gehoord. Hij verrast haar eens; maar komt iets te laat. Hij hoort een deur dichtslaan en zij roept: je hebt me toch niet gesnapt. Hij loopt het huis om en treft in de achterstraat den man aan. Hij vindt nu een antwoord van schoonmama aan vrouw waarin zij het vluchten met den vrijer afraadt. De amant leeft op haar huishoudgeld. De man neemt administratie van alles zelf in handen, ontzegt den amant voor goed zijn huis. Hij vindt zijn kinderen in tranen omdat de edele ([...?]) niet meer in huis mag komen. Mans zaken gaan slecht. Hij wil niet vechten omdat hij niet naar het buitenland kan gaan, daar hij daar geen kans ziet om aan de kost te komen. Amant speculeert er vermoedelijk op dat zij gauw een rijke weduwe wordt. | |||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||
36. Hij geïllustreerd door ‘B.H.’ in De Nederlandsche spectator.
| |||||||||||||||||
158. Kort tooneelstuk.Man pas gestorven. Vrouw ontvangt familieleden. De oude heer was met allen in onmin geraakt (bijv. omdat hij geld had geleend en niet terug gekregen en omdat hij bedrogen was geworden en misschien om vrouwenquaesties). Nu komen zij op om op te passen dat de erfenis hen niet ontgaat. Eerst gelegenheids gezichten. Langzamerhand worden zij leuker. Zij gaan eten en drinken, doorsnuffelen alles, bestellen er maar op los, doen alsof zij baas zijn in huis. Nu op de eene of andere manier plotseling het lijk tegen hen over stellen. De man kan ook wel een liaison hebben gehad, die nu uitkomt. Tegenstelling met de lijdende vrouw. Dit gegeven is door Emants uitgewerkt in het dramatisch tafereel Hij, eerst gepubliceerd in Elsevier's geïllustreerd maandschrift 2 (1892) IV, p. 394-407, in 1894 afzonderlijk uitgegeven. | |||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||
160. [Kranteknipsel:]De man wilde van zijn vrouw afkomen; hij zond haar een portret van een jong en welgemaakt man (het bleek te zijn dat van den acteur Pierre Berton), vergezeld van een gloeiende liefdesverklaring. De vrouw liep in den val. De gefingeerde minnaar zette een poos per brief zijn hofmakerij voort en stelde ten slotte voor, dat zij met hem zou vluchten, een plaats aanwijzend waar zij hem zou vinden. De vrouw gaf gehoor aan die roepstem en verliet de echtelijke woning. Haar macchiavellistische gemaal liet haar vlucht constateeren en beslag leggen op de correspondentie. De intrige kwam echter uit; thans vorderde de vrouw echtscheiding en het Hof sprak die ten haren gunste uit. De man heeft dus toch zijn zin gekregen. Pierre Berton: Pierre Manton Berton (geb. 1842) was een populair vertolker van jeune premier rollen in vaudeville-stukken. In de herfst van 1887 trad hij als tegenspeler van Sarah Bernhardt op in La Tosca van Sardou.
37. Hij geïllustreerd door P. de Josselin de Jong.
|
|