Brief van een bejaard man en Reis naar Zweden
(1993)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
Brief 10Mijnheer, De eerste keer dat ik het appartement van Zijne Koninklijke Hoogheid binnentrad was ik verbaasd het geheel gevuld te zien met een menigte heren, die ik naar hun uniform te oordelen voor lagere officieren hield. Zij droegen allen blauwe rokken met koperen of tinnen knopen en waren meest gekapt als de overleden koning. Verder waren ze gelaarsd tot aan de gordel, terwijl hun handschoenen tot de elleboog reikten. Het sluitstuk van hun uitmonstering bestond uit een zwarte rouwfloers om de hals en een vervaarlijk grote degen opzij. Zij zagen er anders prima uit: welgebouwd, fier van houding en met een krijgshaftige blik. Mijn verwondering werd nog vergroot, toen ik enige ogenblikken daarna zag dat Zijne Koninklijke Hoogheid heel gemeenzaam met die heren sprak en hen bijna als zijns gelijken behandelde. Maar ik vernam al gauw dat ik met mijn gedachte over hun status er flink naast zat. Het bleken allemaal kolonels, majoors, generaals, kortom hoge officieren te zijn. De aanblik van deze dappere militairen bracht mij alle door hen behaalde overwinningen in herinnering; triomf op triomf, waardoor de verslagen vijand had geleerd op zijn beurt te overwinnen. Toen de Thebanen voor het eerst die van Sparta versloegen, vergeleken de oude Grieken dit met scholieren die hun meesters de baas waren. Deze vergelijking is hier, naar me dunkt, zeer wel op haar plaats. Ik werd dezelfde dag nog voorgesteld aan Zijne Koninklijke Hoogheid, die me op de meest welwillende wijze ontving en informeerde naar verscheidene van zijn vrienden in Holland, vooral naar de uwe, Mijnheer. Ik hoef u het karakter van deze prins niet te schetsen, u kent hem beter dan ik. U weet ook dat hij knap en welgebouwd is, gelijk haast alle heren van het doorluchtig Huis van Hessen. En heel de wereld weet, als u en ik, dat zo er iets op zijn lef en onverschrokkenheid valt aan te | |
[pagina 103]
| |
merken, het alleen de overmaat daarvan zou zijn. Hij heeft er genoeg roemvolle en verbazingwekkende staaltjes van getoond in een groot deel van Europa: Vlaanderen, Duitsland, Italië en Noorwegen. Daarover te spreken mag volstrekt overbodig heten en datzelfde geldt voor zijn goedheid, zijn vriendelijke en ongedwongen manieren en zijn onbegrensde royaliteit. Hij gaf er schitterende blijken van in de jammerlijke situatie waarin Zweden zich toen bevond door op twee plaatsen in Stockholm open tafel te houden: een in zijn paleis, vlakbij dat van de koningin; de tweede aan het andere eind van de stad. Daar konden alle officieren die ook maar een beetje fatsoen hadden vrijelijk komen eten. Op een van deze plaatsen heb ik in een suite drie grote tafels gedekt gezien die overvloedig voorzien waren van lekkere spijzen, terwijl het buffet daar niet voor onderdeed. De Grootmeester van Zijne Koninklijke Hoogheid nam aan deze tafel met alle mogelijke beleefdheid de honneurs waar. Dit betekende geen geringe uitkomst voor zoveel voortreffelijke mannen die het anders erg moeilijk gehad zouden hebben. Maar het kwam hun doorluchtige weldoener wel op grote sommen te staan! Dit biedt mij een mooie gelegenheid om u wat uitvoeriger en waarheidsgetrouw verslag te doen van de jammerlijke staat waarin het arme Zweden toen verkeerde. Stel u eens voor, Mijnheer: een koninkrijk, dat van zichzelf niet erg rijk is, meer dan twintig jaar verwikkeld in een wrede oorlog, die in zijn gelukkige beginfase al flink geld kostte maar nog oneindig veel meer op het eind, toen de nederlagen op elkaar volgden zoals voorheen de overwinningen hadden gedaan. Verbeeld u verder dat deze oorlog gevoerd werd door een despotische vorst, aan wie zijn onderdanen zowel hun laatste stuiver als hun laatste droppel bloed moesten opofferen. Reken daar nog een koning bij die jarenlang uitlandig was en de chaos die daarvan het gevolg moest zijn. Maar dat is nog niet alles. Dit complex van factoren leidde vanzelf weer tot een totale | |
[pagina 104]
| |
aant.destabilisatie van de geldmarkt, terwijl ook de handel volstrekt stil kwam te liggen. Want de commercie verdwijnt automatisch uit een land waar het geld schaars is. Maar al had men nog kansen gezien om de handel een beetje te stimuleren, dan was het toch onmogelijk geweest om die plannen tot uitvoering te brengen. Lijfland, die graanschuur van Zweden, alsmede de volkrijkste en best voorziene Duitse provincies waren al verloren gegaan. Langs de ene kant was Zweden geheel ingesloten door de Deense vloten die het rijk met een inval dreigden. Aan de andere kant werden haar kusten deerlijk geteisterd door een Russische scheepsmacht die zijn uiterste best deed om de ijzeren kopermijnen - de natuurlijke en meteen de zekerste bron van inkomsten voor het ganse land - te vernietigen. Uit dit afschuwelijk tableau zult u met een oogopslag de penibele situatie van de hoofdstad kunnen opmaken. Er ontbrak van alles en de schaarste aan geld was ongemeen groot. Zelf heb ik drie francs moeten betalen voor een paar doodgewone handschoenen. Een stel schoenen kostte er drie écu's en alle andere dingen, zelfs de allereerste levensbehoeften, waren navenant geprijsd. Te midden van al die ellende moest men ook nog een aanzienlijke troepenmacht te velde houden om niet alles aan de vijand en het koninkrijk aan een totale vernietiging prijs te geven. Hoe in zo'n situatie de militairen stipt uit te betalen? Bij gebrek aan geld gaf men hun titels, zoveel ze maar wilden. In de periode waarin ik te Stockholm verbleef zag je aan het hof en in de armee genoeg generaals om zes keer zoveel troepen te commanderen als er over het hele koninkrijk waren. Maar omdat van titels alleen niemand leven kan, vonden zij gelukkig soelaas aan de tafel van Zijne Koninklijke Hoogheid. Hoe gelukkig zouden de arme soldaten zijn geweest, wanneer zij soortgelijke onderstand gevonden hadden! Maar zelfs de lijfwachten van de koningin hadden bijna niets anders te eten dan droge vis en stonken van twintig meter afstand naar dit smerige voedsel. Wat voor ellende moest men dan niet verwachten bij | |
[pagina 105]
| |
de troepen die op verschillende plaatsen langs de kust gelegerd waren? Zeker is dat de paarden alleen wat blaadjes aten die van de struiken gerukt waren en dat zij geen andere drinkplaats hadden dan de wijde oceaan. Geloof me, Mijnheer, maar de Zweedse soldaten die ik tegenkwam bleven er goed uitzien. Nooit zag ik soldatesker mannen, zij leken allemaal fris en gezond. Het staat dan ook als een paal boven water dat geen volk ter wereld geschikter is om vermoeienis en ellende te verduren. Vanuit mijn vensters zag ik deze soldaten de wacht betrekken aan het hof en steeds bleef ik hen bewonderen, zowel om hun manhaftig voorkomen als om hun strakke discipline. Zo vele rampen hadden hun onverzettelijke moed absoluut niet gebroken. Enkele dagen voor onze aankomst hadden zij daarvan nog een treffend bewijs gegeven. De Moskovieten hadden, ten getale van ruim twee duizend man, post gevat op een berg vlakbij Stockholm. Van daaraf hadden zij de bewoners van die grote stad de schrik op het lijf gejaagd en hevig verdriet gezaaid in het hart van de koningin die, als een tedere moeder bezorgd om haar kinderen, haar hof niet had willen verlaten ondanks herhaald advies van haar officieren. Eerst vloog een enkel bataljon op de vijand af en hoewel deze behalve over meer manschappen ook nog over twee stuks veldgeschut beschikte, wist dit handjevol Zweden zich drie uur lang staande te houden. Toen kwam Zijne Koninklijke Hoogheid hen met een kleine troep te hulp en het zien daarvan alleen al dwong de Russen om zich sneller terug te trekken dan zij gekomen waren, waarbij ze op het slagveld meer soldaten achterlieten dan het hele Zweedse bataljon had geteld. Ze hadden slechts enkele tegenstanders van lage rang gedood, wat wel aangeeft dat deze Russen in feite nog niet zo goed gedrild zijn als men beweert en dat de Zweden bij gelijke vechtkracht heel wat moeite zouden hebben om hun geduchte naburen het hoofd te bieden. Wat dit geteisterde land en zijn onverschrokken kapitein- | |
[pagina 106]
| |
generaalaant. het meest dwars moest zitten was dat het werd aangevallen op een wijze die effectief verzet praktisch onmogelijk maakte. Zodra er bericht kwam dat de Russen hier of daar aan land waren gegaan, vloog men er meteen op af. Maar het onheil had zich dan al voltrokken: dorpen, bossen, steden waren reeds in de as gelegd en de vijand was er weer in zijn boten vandoor gegaan, buiten bereik van de wraak der getergde Zweden. Wat hen enigszins deed herademen was de aankomst van een flink Engels vlooteskader dat hun, zij het wat laat, te hulp was gezonden. Kort daarna vernam men dat de Russen naar hun havens waren teruggekeerd na overigens haast al hun plannen te hebben uitgevoerd. Daarmee nam de angst onder de bevolking wat af. Verscheidene zeehavens werden weer opengesteld, de troepen van het kustgebied gehaald en in plaatsen gelegerd waar zij van zoveel ontbering weer op verhaal konden komen. Enige dagen na deze gelukkige tijding zag ik in Stockholm een regiment Dalecarlse ruiters binnentrekken. Hoewel zijzelf en hun paarden er behoorlijk afgemat uitzagen vond ik het een magnifiek regiment: het waren grote forse kerels, ruw van gelaat, op het woeste af. In mijn ogen beantwoordden zij helemaal aan het beeld dat de Zweedse geschiedenis ons geeft van die onoverwinnelijke Dalecarliërs die zo'n grote rol hebben gespeeld in de staatsverandering van dit koninkrijk. Vaarwel. |
|