Brief van een bejaard man en Reis naar Zweden
(1993)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdBrief 9Mijnheer, Nu ga ik eens, ondanks hen die mij dit misgunnen, een glansrol spelen in de wereld. Daar zit ik dan aan het Zweedse hof, geliefd en geacht door een prins die een bloedverwant is van de koningin, schitterend ondergebracht in het hofkwartier zelf, dagelijks verkerend met generaals, baronnen, graven, gravinnen; en net als dezen mijn opwachting makend bij Hare Majesteit en Haar doorluchtige Gemaal. Was dat geen prettige, eervolle situatie? Kon ik niet met enig recht tegen mijzelf zeggen:
Principibus placuisse viris non ultima laus est.
Het is geen geringe roem aan vorsten te behagen.
De zaak lijkt me wel de moeite waard om meer in bijzonderheden te vertellen. De prins was met zijn gevolg ondergebracht in een schitterend appartement dat vroeger had toebehoord aan de hertog van Holstein, een neef van de koningin, die thans zozeer de aandacht trekt aan het Russische hof. De edellieden en pages van de koningin - haast allen graven - hadden beurtelings de wacht bij de prins, mijn meester, bij wie ik ook de dienst van edelman waarnam. Voor zijn appartement stonden altijd verscheidene hellebaardiers van Hare Majesteit met buf- | |
[pagina 98]
| |
fellerenaant. kamizolen aan. Het waren net Zwitsers zoals men die aan andere hoven ziet en ze leken voor het merendeel in het harnas grijs te zijn geworden. Voeg bij al deze staatsie nog verschillende lakeien van de koningin plus een van haar fraaiste koetsen, naar believen van Zijne Hoogheid de prins met twee of met zes paarden bespannen. Gewoonlijk at de prins samen met Zijne Koninklijke Hoogheid bij Hare Majesteit. Maar als een van deze doorluchtige echtgenoten zich onwel voelde, dekte men de tafel in het appartement van mijn principaal die dan, de lastige dwang van het ceremonieel opzij zettend, zich ongedwongen vermaakte met zijn edellieden en andere vrolijke tafelgenoten. Ik voor mij genoot de eer van door een edelman van Zijne Koninklijke Hoogheid uitgenodigd te worden aan zijn tafel, waar dagelijks tal van voorname lieden en hoge officieren kwamen eten. Tussen haakjes, Mijnheer, u moet weten dat de prins-gemaal eer hij zelf op de troon kwam er met zijn officieren een eigen hofhouding op nahield. De koningin deed mij bijna op dezelfde tijd zeggen dat ik 's middags of 's avonds met haar hofdames kon eten en dit gezelschap leek me het aangenaamst. Deze dames behoorden zonder uitzondering tot de voornaamste families van het koninkrijk, zoals het geslacht Spar, Wrangel, De Steinbok, De La Gardie en andere van gelijke rang. Zij spraken allemaal uitstekend Frans en heel behoorlijk Duits en ik trof er geen die niet uitblonk door goede manieren en grote wellevendheid. Sommigen bezaten daarenboven vernuft en scherp inzicht, zij leken me echte persoonlijkheden. Ik heb er zelfs een gekend die meer pit in zich had dan een Gasconse juffer. Haar voortdurende invallen waren net vuurpijlen die plotseling uit haar verbeelding opvlogen. En dat steeds wisselende flikkerlicht verraste ook telkens door een wonderlijke originaliteit, te meer omdat haar geestige opmerkingen haast altijd juist schenen. Tot nu toe heb ik u geen erg gunstig idee van de Zweedse vrouwen gegeven. Het vrouwvolk op het platteland is daarmee, | |
[pagina 99]
| |
aant.geloof ik, ook niets te kort gedaan, maar ik kan u verzekeren dat men te Stockholm veel aardig uitziende vrouwen vindt. Hoewel een echt lief, knap gezichtje over het algemeen een zeldzaamheid vormt, vind je hier volop grote vrouwen, die met hun edel en voornaam voorkomen geschapen lijken voor een portretschilder. Wie me echter werkelijk getroffen hebben, dat waren twee ‘beauty's’, beiden hofdame. De een was de jonge gravin De La Gardie, een afstammelinge van die beroemde Pontus De La Gardie, Fransman van geboorte, welke zich door zijn heldendaden in dienst van de grote koning Gustaaf-Adolf onsterfelijk heeft gemaakt. Aan haar was alles mooi, bevallig en bekoorlijk. Houding, lijf, boezem, gezicht, alles wat het oog ziet leek door de handen van de Gratiën en de liefdegodjes geboetseerd. En wat de aantrekkelijkheid bij elke vrouw nog vergroot: zij telde naar het scheen nog geen zestien jaar. De schoonheid van Mademoiselle De Steinbok sprong minder in het oog, maar eigenlijk had zij een precies zo fraaie teint, terwijl haar gelaatstrekken even fijn regelmatig waren als die van De La Gardie. Ze was iets ouder dan deze, misschien een jaar of twintig. Maar wat haar bekoorlijkheden minder uitbundig deed uitkomen moest haar voor een fatsoenlijk man juist des te aantrekkelijker maken: die zweem van lieftalligheid, innerlijke goedheid en ingetogenheid, die over heel haar gelaat verspreid lag. Men bespeurde in haar ogen geen onrustige behaagzucht meer, noch de minste aandacht voor opsmuk. Zij scheen helemaal niet te letten op datgene wat de meeste vrouwen onophoudelijk bezighoudt. Haar geest was van dezelfde makelij als haar welgevormde lichaam: beminnenswaardig maar zonder enig uiterlijk vertoon, ontdekt zonder twijfel door hen die er oog voor hadden maar in zekere zin verborgen voor haar die er de achtenswaardige eigenares van was. Indien, waaraan ik niet twijfel, haar hart niet onderdeed voor haar bekoorlijkheden van geest en lichaam, dan was het een van die zeldzame schatten die een waardige bezitter verdienen maar | |
[pagina 100]
| |
aant.die ongelukkig genoeg slechts al te vaak in slechte handen vallen. Wat me in die schone kring van hofdames buitengewoon prettig aandeed was hun voortdurende saamhorigheid en onderlinge vriendschap. Zij gaven elkaar de lieve naam van zuster zonder dat ik nu de indruk kreeg dat het hier slechts om loze woorden ging. Waar ik garant voor durf staan is dat ik in diverse gesprekken die ik met verscheidenen van hen voerde nooit iets vernomen heb van roddels ten opzichte van de rest, noch van een vals compliment dat door allerlei restricties wordt vergiftigd, noch ook van boosaardige insinuaties die quasi-toevallig van verre zijn komen overwaaien en iemand nu gelegenheid bieden om zijn naaste in een kwaad daglicht te stellen. Toch zijn dat, naar mij dunkt, precies de middelen waardoor men gewoonlijk in de grote wereld betuigingen van oprechte vriendschap een valse klank geeft. Als mijn oordeel over deze juffers niet overtrokken is, dan kan ik deze in hofkringen en onder vrouwen zo ongewone eensgezindheid enkel toeschrijven aan het voorbeeld van deugd en goedheid dat zij dagelijks in hun meesteres terugvinden. Over deze prinses wordt in het hele land en door allen die het geluk hebben gehad om haar te leren kennen gelijk geoordeeld. Unaniem is men van mening dat zij voor niemand onderdoet in zachtmoedigheid, godsvrucht en bescheidenheid, kortom in alle deugden die de ziel luister bijzetten. Onder vele andere goede hoedanigheden valt haar echtelijke liefde wel heel bijzonder op. Laat het gezegd zijn tot beschaming van deze eeuw: zij bemint haar man als een burgervrouw. Wat een schandelijke uitdrukking! Zal men niet zeggen dat de adel, door zich te richten naar de deugd, haar te veel eer bewijst? Maar alle gemoraliseer terzijde: het feit ligt daar dat de koningin bijna koorts kreeg wanneer Zijne Koninklijke Hoogheid maar even hoofdpijn had en, zolang dit ongemak duurde, niet week van haar lieve man. De benaming is niet verheven maar ik ken er geen die | |
[pagina 101]
| |
aant.ongekunstelder klinkt en tegelijk meer zegt. Wat een treffend bewijs heeft zij niet van haar tedere liefde gegeven door haar soevereiniteit op te offeren en zich voortaan tevreden te stellen met de eerste onderdaan van haar gemaal te worden. Het betreft hier niet de overtocht van een of andere rivier of de verovering van enkele provincies waar men hooggestemde lofredenen op vervaardigt. Allemaal valse schittering! Heel vaak gaat het hier om ondeugden onder het mom van heroïek. Maar het zijn juist daden als die van Eleonora Ulrika die verdienen door het edelmoedig streven van eersterangs kunstenaars onsterfelijk gemaakt te worden. Het Zweedse hof had, toen wij daar waren, weinig te bieden aan hen die van levendig vermaak houden. Het zat nog in de rouw om de heldhaftige Karel xii. Er was daarom noch toneel, noch opera of bal. Het enige vertier dat men kon genieten bestond uit twee of drie gezelschappen per week in Hare Majesteits appartementen. Daar zag men met één oogopslag de fine fleur van stad en hof bij elkaar. Men speelde er ombre of piket - om klein geld. De koningin nam uit beleefdheid zelf deel aan het spel. Maar omdat zij er niet veel aan vond, liet zij haar kaarten dikwijls aan anderen over. Ze scheen dan meer vermaak te vinden in het wandelen door de vertrekken om er met iedereen een vriendelijk praatje te maken. Dat gebeurde op zo'n ongedwongen en hartelijke manier dat zij vanzelf alle harten voor zich innam. Een andere ontspanning die ik soms vond was bij een kleiner en wel zo aangenaam gezelschap dat na het avondmaal in het appartement van een bepaalde hofdame bijeenkwam. Sommigen vermaakten zich daar met diverse spelletjes, anderen met het zingen van een Frans liedje. Vaak deed zelfs het hele geschap mee in het dansen van een menuet of contradans. In mijn volgende brief zal ik u over het hof van Zijne Koninklijke Hoogheid vertellen. Ik ben enz. |
|