Brief van een bejaard man en Reis naar Zweden
(1993)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdBrief 3Mijnheer, De volgende morgen om zes uur zeilden wij uit, richting Wadden. Dat zijn zandbanken tussen het vasteland en allerlei kleine eilandjes die, hoewel meest onvruchtbaar en zandachtig, deze route toch met mooie vergezichten veraangenamen. Als het hoogwater is zijn die banken bedekt met vijf à zeven voet water, al naargelang de hoogte van de bodem. En als het laagwater is, dan liggen ze voor het grootste deel droog en lijken tamelijk veel op duinen aan het zeestrand. Het is een nogal eigenaardige ervaring voor hen die deze reis voor het eerst maken, dat zij op volle zee hun schip na enkele uren omringd zien door vaste grond waar men met gemak op kan gaan wande- | |
[pagina 63]
| |
len. Wij smaakten dit genoegen vaker dan ons lief was, omdat het onze enige ontspanning bij laagwater vormde. U snapt wel, Mijnheer, dat deze onvrijwillige halteplaatsen onze reis flink vertraagden, vooral als u ook nog een andere omstandigheid zou kennen die daartoe flink bijdroeg. Wie deze route kiest moet namelijk wel de hele nacht voor anker blijven liggen, omdat zelfs het helderste maanlicht niet voldoende is om bepaalde bakens te zien, die erg klein zijn en gewoonlijk slechts bestaan uit een paar boomtakken. Voeg hierbij dat onze kapitein de meest onbesuisde kerel ter wereld was. Ik geloof niet dat men ooit beter matroos en slechter stuurman zou hebben kunnen vinden. Tijdens zijn andere tochten naar Hamburg was hij er blijkbaar meer bedacht op geweest zich met zijn lichtekooien te vermaken dan te letten op datgene wat voor de navigatie nuttig kon zijn. Hij liet alles aan het toeval over en gewoonlijk zette hij ons neer op een zandbank twee of drie uur voordat zoiets nodig was. Tweemaal gebeurde dat zelfs bij hoogwater. De eerste keer bleven wij er vierentwintig uur vastzitten en de tweede keer dubbel zo lang. Toen werkelijk niets om over te lachen! Het was de zesde dag sinds ons vertrek. Wij hadden heus genoeg proviand bij ons, maar we konden die onmogelijk goed houden: zo smoorheet was het. Wat de arme passagiers onder het verdek betreft, die op aanraden van de voorzichtige kapitein slechts voor vier dagen etensvoorraad hadden ingeslagen, deze lui zouden zonder edelmoedige bijstand van Zijne Hoogheid de prins vast van honger zijn omgekomen. Hij liet de laatste twee dagen alles wat er van onze eigen mondvoorraad nog restte onder hen uitdelen, vastbesloten om zich samen met mij te beperken tot de chocolade, waar wij rijkelijk van voorzien waren. Men zou in deze ellendige omstandigheden nog geduld hebben kunnen opbrengen, indien het mogelijk was geweest om iemand naar het vasteland te sturen, waar we slechts een halve mijl van verwijderd lagen. Maar enige waterplassen weerhielden ons om er te voet | |
[pagina 64]
| |
aant.heen te gaan en wij hadden geen bootje aan boord. Onze brave kapitein wou ons doen geloven dat hij er nooit een meenam om bij de passagiers vertrouwen te wekken en hen te overtuigen dat hij in geval van nood zijn schip niet in de steek zou laten. Schrale troost voor ons, zoals we daar zaten op een zandbank halverwege hemel en aarde. Ik kan u niet zeggen hoeveel medelijden ik voelde met onze arme reisgezellen, die niet lang zouden kunnen teren op de liefdadigheid van de prins. Het is waar dat onze eigen situatie nauwelijks beter was. Om chocolade te drinken heb je zoet water nodig en dat was bijna op. Het enige wat nog overbleef was die chocolade, bevochtigd met een slok wijn, op te eten. Gelukkig hoefde ik zelf niet te proberen of dat smakelijk voedsel was. Wij raakten namelijk weer vlot dankzij een geweldige vloedgolf die met krachtige windstoten gepaard ging en ook door flink werk van onze kapitein. Dat zijn, Mijnheer, zo ongeveer al onze onaangenaamheden tussen Amsterdam en Hamburg behalve dan een verschrikkelijk gevaar waarin onze dolleman ons nog bracht, toen hij de mond van de Eems overstak. Aan deze rivier ontleent, tussen haakjes, de hoofdstad van Oost-Friesland haar naam. De zee was op die plaats extra woelig, omdat een frisse wind de golven tegen de stroom op dreef, hetgeen ons oude schip dermate deed stampen dat het elk ogenblik in stukken uiteen scheen te vallen. Wij zagen voor onze ogen vijf of zes lichte vaartuigjes die net als wij met klein zeil voeren maar toch aanzienlijk sneller vooruitkwamen. Dat trok onze gek van een kapitein op zijn fatsoen en hij besloot om hun koste wat het kost de loef af te steken. Het grote zeil werd meteen gehesen tegen de raad in van de oude matroos, die als een soort Nestor van de Zee uit overdreven voorzichtigheid evenveel fouten maakte als zijn meester deed door overmaat aan roekeloosheid. Maar wat gebeurde? Terwijl de laatste in dolle vreugde zijn jacht over de baren zag vliegen en zijn onvoorzichtige manoeuvre alle passagiers de schrik op het lijf joeg, smeet een forse windstoot ons schip plotseling | |
[pagina 65]
| |
omver. Onze schipper, even alert als onbesuisd, werpt zich terstond op het grote zeil en doet zijn uiterste best om het te strijken. Hij was daar bijna in geslaagd en kreeg het jacht weer langzaam onder controle, toen een tweede rukwind hem van het dek sloeg, slechts met beide handen nog vastgeklemd aan het zeil. Hij verloor echter niet zijn positieven, maar brulde ons toe om een of ander touw te grijpen en hem met alle kracht naar boven te trekken. Hoewel enigszins verlamd door doodsangst, was ik niet zo laf om geheel werkeloos te blijven toezien. Een lijfknecht van Zijne Hoogheid, bedrevener in dat werk dan ik, hield het touw al in de hand. Ik volgde zijn voorbeeld en terwijl de angst onze krachten verdubbelde, trokken wij de kapitein met zeil en al weer naar boven. Deze bekende ons lijkbleek dat wij net als hijzelf aan de dood waren ontsnapt en dat hij er voortaan niet meer over piekeren zou om zoveel levens op het spel te zetten terwille van een stompzinnig eergevoel. Zolang als het gevaar duurde maakte zijn vrouw erbarmelijk kabaal. Ze had enkel aandacht voor haar man, haar lieve man, haar kostelijke man, woorden die zij onder het uitrukken van haar haren wel honderd keer herhaalde en vreemd klonken uit een mond die hem dezelfde dag nog menigmaal naar de hel had verwenst. De zevende dag na ons vertrek kwamen wij tegen de avond in de Elbe. Wij zeilden de hele nacht door, maar vorderden ondanks de gunstige wind slechts matig vanwege de sterke tegenstroom op deze rivier. De volgende dag omstreeks het middaguur bereikten wij Stade, een klein stadje in het hertogdom Bremen, waar alle schepen worden gevisiteerd en waar ook voor het een of ander betaald moet worden. Ik zou niet weten, Mijnheer, hoe u de dolle uitgelatenheid te beschrijven die mij overviel, toen ik weer vaste grond onder mijn voeten voelde na eerst op zee aan zulke belachelijke schriktaferelen overgeleverd te zijn geweest. De prins bestelde in dit stadje het diner en hoewel het enkel bestond uit ragoût van taai kippevlees, geloof ik niet ooit met meer smaak en meer plezier | |
[pagina 66]
| |
aant.gegeten te hebben. De herberg waar wij dineerden was het eerste Duitse huis dat ik in mijn leven zag: de muren waren kakelbont geschilderd in allerlei kleuren en toonden bloemen en planten die de natuur nooit gedacht had voort te brengen. Maar wat me het meest verbaasde waren de houten stoelen, kunstig beschilderd in dezelfde smaak en zo verbazend hoog dat zij expres gemaakt schenen te zijn voor de grote grenadiers van Zijne Majesteit de koning van Pruisen. Wat de stad zelf betreft, dat is een smerig gat waar niets te zien valt wat de nieuwsgierigheid van een vreemdeling waardig is. Daar staat tegenover dat Stade zeer gunstig ligt, waardoor het een verschrikkelijke kwelling zou vormen voor de Hamburgers, indien het in handen kwam van een vorst die zin had om hun de voet dwars te zetten. Deze heren voelen zich toch al niet op hun gemak. Zij hebben namelijk bijna evenveel te vrezen van Glückstadt, een klein vestingstadje dat aan de koning van Denemarken toebehoort en van waaruit deze vorst desgewenst hun handel ernstig zou kunnen belemmeren. Altona, waar wij de zelfde avond arriveerden, bevalt de Hamburgers ook al van geen kanten. Het is een groot, fraai dorp, op schootsafstand van hun voorsteden gebouwd, dat - daar het op de weg naar Hamburg ligt - een flink deel van hun potentiële handelswinst onderschept. Dit dorp is gebouwd door een Deense koning die zeker niet veel met de Hamburgers ophad. Het verhaal gaat dat, toen enige afgezanten van deze stad bij die koning kwamen klagen dat hij dit dorp al te na in hun buurt had geplaatst, hij hen troostte met te zeggen dat hun klacht voor hem een mooie gelegenheid was om die plaats een naam te geven. En het heeft deze naam tot op heden behouden. Altona schijnt een echt verzameloord te zijn voor kerken van alle gezindten die men te Hamburg de vrije uitoefening van hun godsdienst belet. Deze kerken zijn niet groot of opvallend mooi maar zij leken me allemaal vrij netjes gebouwd. | |
[pagina 67]
| |
aant.Dit fraaie, prachtig gelegen dorp is, sinds het door generaal Von Steinbock werd platgebrand, veel heerlijker uit zijn as herrezen. De burgers van Altona, die de Hamburgers even oprecht haten als ze door hen gehaat worden, verzekerden mij dat zij hun huizen eerst tegen een aanzienlijke geldsom voor brandschatting gevrijwaard hadden, maar dat hun jaloerse buren zo vriendelijk waren geweest om deze dappere generaal door een grotere premie over te halen om zijn aanvankelijk plan uit te voeren. Ik twijfel overigens sterk aan de waarheid van het gebeuren, omdat het een stad die zo'n gruweldaad bedreef onuitwisbare schande zou kunnen bezorgen. De prins, die reden had om incognito door Duitsland te reizen, wachtte in Altona de gelegenheid af om zijn tocht voort te zetten. Wij logeerden in een grote en geriefelijke herberg. Maar het eten was, hoewel overvloedig, niet veel bijzonders en de wijn afgrijselijk slecht. Daar zag ik voor het eerst een bed op zijn Duits opgemaakt. Verbeeld u, Mijnheer, dat men in dat land in plaats van dekens een tweede dekbed van zware pluimen gebruikt, waaronder een normaal man, zeker bij heet zomerweer, moet stikken. Men heeft me verteld dat een Fransman, die kersvers in Duitsland was aangekomen en op het punt stond om zich tussen die twee bedden te begraven, in alle ernst aan de herbergier vroeg wie er bovenop hem zou komen slapen. Hij dacht ongetwijfeld dat men in dit land de mensen en de bedden bij lagen op elkaar stapelde en hij moest wel vrezen dat wie als ondergrond moest dienen voor een dergelijk bouwsel niet al te comfortabel zou liggen. Tijdens die vier à vijf dagen dat wij in Altona bleven, verzuimden we niet om ook Hamburg te bezichtigen. Deze stad is groot, fraai en druk bevolkt. Ze voert een drukke handel, omdat van daaruit het merendeel van de buitenlandse produkten over heel Duitsland wordt verspreid. De huizen van de aanzienlijke kooplieden zijn erg ruim maar van een architectuur die sterk lijkt op de gotische bouwtrant. De benedenverdieping bestaat | |
[pagina 68]
| |
aant.slechts uit één enorme zaal die als pakhuis dient en de voornaamste vertrekken bevinden zich op de eerste verdieping. Ik heb van die pakhuizen gezien die zo groot waren als kleine kerkgebouwen. Het ontbreekt overigens in deze stad ook niet aan prachtige herenhuizen in moderne stijl. Verscheidene vorsten uit de omgeving hebben hier hun woonstede. Daar is zelfs een hele straat met zulke huizen, waarvan sommige wel de naam paleis verdienen - speciaal dat van baron Görtz, een beroemd personage over wie ik nog gelegenheid zal hebben u enkele wetenswaardige bijzonderheden te melden. Jammer alleen dat men een gewone, zelfs tamelijk smalle straat heeft uitgekozen om zoveel mooie gebouwen op elkaar te persen die op een ruimere plaats meer indruk zouden kunnen maken. Men vermaakt zich uitstekend in Hamburg, vooral 's winters, als de stad vol zit met adel die tijdens de zomer liever op het land verblijft. Bij mijn terugkeer uit Zweden heb ik het genoegen gehad om er society-parties bij te wonen die in meer dan een opzicht bijzonder waren: zowel vanwege het aantal en de voornaamheid der aanwezigen als door hun hoffelijkheid. De kooplieden, onder wie flink wat Engelsen, zorgen er ook wel voor om zich op tijd te ontspannen van hun handelsbeslommeringen. Men heeft mij verteld dat zij elkaar vorstelijk onthalen op uitgelezen spijzen en alle soorten wijnen die, hoe heerlijk ook, in deze stad allerminst duur zijn. Rondom Hamburg vindt men tal van mooie buitenhuizen. Ze vallen meteen op als men niet aan deze bouwtrant gewend is. Ze lijken namelijk enigszins op pagoden en men zou geloven dat ze naar een of andere Chinese voorstelling ontworpen zijn. Wat nog meer kan bijdragen aan het vermaak van de Hamburgers is de opera, waar beurtelings in het Italiaans en in het Duits gezongen wordt. Het theater hier is buitengewoon fraai, maar daarmee is ook bijna alles gezegd voor wie de opera's in Italië, in Parijs en in Londen gezien hebben. Zolang alles in het Italiaans gebeurt kan het er nog mee door: de wansmaak ver- | |
[pagina 69]
| |
schijntaant. dan om zo te zeggen incognito. Maar ze toont zich open en bloot, wanneer ze hier gaan zingen in het Duits, waarvan de ruwe klank zich slecht verstaat met de liefelijke zachtheid van het Italiaanse belcanto. Het gewone volk van deze goede stad leek me niet veel soeps en sterk ingenomen met de grandeur, de schoonheid en de kracht van hun machteloze Republiekje, dat een ware melkkoe is voor de naburige koningen en alleen dankzij hun onderlinge jaloezie in stand blijft. Op eigen kracht zouden ze het geen drie weken kunnen uithouden tegen een leger van veertigduizend man. Ze hebben weliswaar enige troepen in dienst, maar ik heb nooit beroerder krijgsvolk gezien. Deze arme soldaten kunnen nauwelijks het geweer presenteren. Hun officieren waren dan ook meest vredelievende burgers die geen idee van oorlog hebben. Men zegt dat het met dit garnizoen nu beter is gesteld, waarmee ik hen en hun principalen gelukwens. De magistraten van deze stad dragen een ouderwets ambtsgewaad, dat hen ongetwijfeld eerbiedwaardig maakt in de ogen van de bevolking maar dat voor een vreemdeling iets lachwekkends heeft. Omdat ik er niet op voorbereid was, stond ik eerst raar te kijken naar hun hoofddeksels als suikerbroden en hun enorme halskraag, die hen dwingt het hoofd kaarsrecht omhoog te houden. Het geeft aan hun postuur iets houterigs dat men makkelijk zou verslijten voor waardigheid, vooral in combinatie met de pompeuze titel van Excellentie, waarmee men degenen honoreert die de teugels van deze Republiek in handen hebben. Maar ze mogen ze wel stevig vastgeklemd houden. Het plebs uit de Hollandse steden, hoe woest en onbeschoft ook, haalt het niet bij dat van Hamburg. Hun natuurlijke wildheid en hun vrijheidsdrang worden nog verder aangewakkerd door een dolle ijver voor de heersende godsdienst; een ijver die razende predikanten steeds op kookhitte pogen te houden en die in zijn drift calvinisten, roomsen - in één woord alles wat niet luthers is - door elkaar haalt. Tros Rutilusne fuat nullo dis- | |
[pagina 70]
| |
crimine habebit:aant. alle andere christenen zijn expres geschapen voor de helse verdoemenis. Het gezag van de wijze regenten verzet zich hier vergeefs tegen dat van een machtige clerus, wiens geëxalteerde welsprekendheid het volk bij de oren vasthoudt en deze burgerstaat volstrekt regeert. Het heilig fanatisme van dit gepeupel is de stad al duur komen te staan, maar het wordt er geen haar wijzer door. En de reden daarvan is blijkbaar dat het gepeupel altijd de dwaasheden begaat en dat de rijken ervoor opdraaien om de schade te betalen. Ik ben enz. |
|