Groot-Duitsche dichtkunst(1942)–Jan H. Eekhout– Auteursrecht onbekendEen reeks vertolkingen Vorige Volgende [pagina 199] [p. 199] Maar Hij-Zelf, God de Vader... ...maar Hij-Zelf, God de Vader, wanneer wij Hem Generzijds zullen ontwaren, Niet mannelijk ernstig, neen: als Een knaap, die plots aan iets vroolijks moet denken, Zal Hij ons aanschouwen, Zoodat de Engelen verbaasd de vleugels Te zamen slaan en de teedere dons Wit opstuift aan de wanden des Hemels. Want de wereld is in Zijne oogen niet groot, Bijna niets méér dan een kleine bloem, die des morgens Openging in uw hof - en gij Knielt bij haar neder en hebt haar zeer lief -. Neen, Niets méér is de wereld in Zijne oogen: Slechts iets glanzends, als dauw -, iets glanzend van vele tranen. Ludwich Friedrich Barthel Vorige Volgende