Groot-Duitsche dichtkunst(1942)–Jan H. Eekhout– Auteursrecht onbekendEen reeks vertolkingen Vorige Volgende [pagina 194] [p. 194] Uta Alsof wie haar aanzagen reeds te lang Haar vrouw-zijn met hun blikken raakten, hief Zij rustig en tot halfweegs haar gelaat Den bovenzoom van haar blank mantelkleed. Nu onder breede plooiïngen verholen Rijst haar gestalte en staart zij vreemd verdroomd Ter verte als ware zij der aarde onttogen En tot het overaardsche heengerijpt. Alleen nabij haar hart bleef haar gewaad Nog even open ten beduidenis, Hoezeer zij aardsch is en in stillen deemoed Zichzelf den golfslag van het leven biedt. Wolfram Brockmeier Vorige Volgende