Groot-Duitsche dichtkunst(1942)–Jan H. Eekhout– Auteursrecht onbekendEen reeks vertolkingen Vorige Volgende [pagina 193] [p. 193] Bezwering Nog eenmaal hef ik den kelk van den nacht Naar mijn lippen en teug den wijn, Den rooden wijn der sterren. En breek het brood, Het zwarte brood der schaadwen. De bergen wijken en de verte nadert. Wijde beemden en velden bieden zich mij, Bosschen zweven, donkere vogelzwermen, Den hemel toe, die glanst en glanst en mij, Dienend, de gansche wereld openbaart. En ik hoor licht en ik aanschouw muziek En werd verdoofd, verblind door licht en lied, En weet: ik zag 't Gelaat der Eeuwigheid. Ach, slechts 't Verlangen, dat onbeeldbaar is, Vindt 't Rijk der Hemelen voor zich bereid. Hans Johst Vorige Volgende