Groot-Duitsche dichtkunst(1942)–Jan H. Eekhout– Auteursrecht onbekendEen reeks vertolkingen Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Bevrijde heros Aardwaarts het gespletene schild, het zwaard Gebroken, den blonden schedel beroofd van den helm, het Hooge, edele voorhoofd blanknaakt en weerloos, De helblauwe oogen zonder schuttende schaduw: Dùs stortte de held. En boven de bloedende borst Blauwden de heemlen. Gierig slorpten de gronden Zijn leven. Doch tròts stond steil in zijn treurenis, tròts Jegens den dood, die met verstilling hem dreigde. Duldbaar is de ramp, verwonnen te zijn. Onduldbaar echter des vijands raadlooze hoon, die Den morgen vreest, en het eigen oorlogsgeluk In angsten omzet, waardoor de beulsdrift ontwaakt. Zij wàntrouwden 't werk van den dood. Zij bonden den held, Den gevallene, nog met koorden de voeten en polsen. Hun vingeren klauwen in den vloed van zijn haar en Sneden het af en spuwden spot uit den mond. Toen eerst verlieten zij hem en gaven hem prijs aan Den nacht. En deze, vol bitternis, donkerde òp hem. Maar de lange nacht doet Wil soms ontwaken en roept de Groote zon in den geest, verkeert wanhoop in hoop. [pagina 20] [p. 20] De nacht - de breede nacht is vol heelkracht en God Heeft hem lief. En, ziet, in den prillen ochtendstond was het, Dat zich de verslagene van den bodem verhief en Het aangezicht moedig wendde ter kim van het Oosten. En met hernieuwde macht verbrak hij zijn boeien En rees op de zolen en greep de wapenen weer. En Langs zijn gelaat, het van dood bevrijde, golfden, Lichtend en rijk als weleer, de goudene lokken. En hij schreed heen over 't veld. Vòòr de eerlijke borst het Schild. Schreed uit en bevond zich temidden de wereld: Groot en recht en onaangetast. En stormachtig Rukte hij God zich terzij, wist geweldig: de ZEGE. Josef Weinheber Vorige Volgende