Dagboek 1878-1923. Deel 3: 1911-1918
(1971)–Frederik van Eeden– Auteursrechtelijk beschermd[1913]1913. Dit jaar wordt algemeen als een omineus jaar beschouwd. Het bloedjaar der waarzeggers. ▫ Ik ga het opgewekt in, voor zoover ik dat zijn kan, met mijn ziek kind en mijn onzeekere omstandigheeden. ▫ Maar mijn werk vlot, ‘mes affaires vont bien’ zooals Napoleon zou zeggen. Mijn leevenstaak slaagt vrij goed. In mijn gezin ben ik gelukkig, de twee kindertjes zijn gezond en allerliefst, een groote zégen. ▫ Er is ook nog al aardig verkeer om mij heen, Toosje logeert bij ons, gister kwam Mariatti, de Hoogstraten's, Willy en Elly zijn digtbij en wij zien ze nog al veel. ▫ Ook zijn mijn droomen bijna elken nacht gunstig, hoewel niet helder. Ik lees Tailor, Origin of the Aryans. Ik schrijf aan XI van Sirius II. | |
3 januariMooi weer, nog steeds geen vorst. Maar een slechte dag. ▫ Gister speelde Elly de Pathétique voor mij. Ik hoorde meer dan ooit de persoonlijkheeden, de gescheiden wézens die samen zingen. De taal der gelukzaligen. Maar wij begrijpen nog niets van muziek. Van morgen verscheen Sirius II in de Gids. In 't zelfde nummer een stuk van D. Coster oover Adriaan van Oord, waarin wel alle N. Gidsers genoemd worden maar mijn naam niet. Terwijl ik van Oord heb ontdekt en | |
[pagina 1283]
| |
zijn werk geïntroduceerd. Dat is weer karakteristiek voor den toestand. Twee geliefde menschen zijn digt bij den dood. Moeder en Paul. Zou ik ze in 1914 nog zien? De moogelijkheid dat Duse weer optreedt is nog niet uitgeslooten. Een reis naar Rusland is vrij wel zeeker aanstaande. Een reis naar Indië wordt waarschijnlijker. Maar niet in dit jaar. Later. Ik zal toch de naam Irene voor het oopenluchtspel gebruiken. Het idee is ook de Vreede, die in deeze periode van 't menschenwézen onbereikbaar is. De Vreede en het Geloof. Ik droomde van de getemde slang. Een vleiend lief dier. | |
zondag 5 januariHelder weer, nog geen vorst. Ik ben een van de gelukkigste menschen! Welk een jammerlijke boel! als ik er tot de gelukkigsten behoor! ▫ Ik weet niemand die digter bij 't geheim des leevens is dan ik - en hoe oneindig vèr ben ik er van af. Gister gaf Elly haar Brahms avond, en ik kon weer niet slapen en werd diep gedeprimeerd door de muziek. Voor Elly was het een groote triomf. | |
zaterdag 11 januariVorst, harde O. wind. Het ging mij deeze week vrij goed. Vooral omdat mijn werk goed opschoot. Ik schreef hoofdstuk XI af. De moeielijkheid is te condenseeren, de oovergroote massa materiaal samen te dringen, geserreerd en steevig. Ik las ‘vie de Beethoven’ door R. Rolland. Te schets-achtig. ▫ Ik las ook ‘the world of dreams’ door Havelock Ellis. Ik verheug mij er nu reeds op, als Sirius af is, mij geheel op dramatisch werk toe te leggen. Het plan van ‘de Promethiden’ moet toch nog worden uitgevoerd. Ik voel dat ik het kan. ▫ In 1914 is Sirius geheel af, en dan wordt ‘Koningschap en dichterschap’ geschreeven en het eerste drama van de Promethiden. ▫ In 1913 kom ik niet verder dan Sirius II en Irene, en Schijn en Wezen II. 2. Ik schreef een voorwoord voor 't Kenterend getij. | |
[pagina 1284]
| |
woensdag 15 januariNa een paar sneeuwdagen weer dooi. Eergister in Haarlem was het sneeuwland mooi en verkwikkelijk. Ik wandelde met mijn moeder. De winter-naargeestigheid was weg. Prachtig stonden de boomen teegen de blaauwe lucht, op den witten grond. Gister avond voordracht in Hilversum. Vooraf ben ik dan slaperig en gedeprimeerd. Heerlijk het gevoel als 't voorbij is, toen ik in 't rijtuig naar huis reed. Ik werd zoo aardig ontvangen als nergends anders, met vrouwelijke takt en fijnheid. Mijn voordracht oover droomen verwacht ik met genoegen. Ik lees Havelock Ellis en zie dat ik wat nieuws en belangrijks kan zeggen. | |
zondag 19 januariMooi, zacht weer. Diep gedeprimeerd. Lichamelijk voel ik me volkoomen gezond en krachtig. Maar er is diepe droefheid in me, en elke aanraking met de blinde, ruuwe meenigte doet me pijn. Gister sprak er een, in een opstel oover mijn ‘afschuuwelijk grinnikend phariseeïsme’. Men zou willen vragen hoe oprecht iemand moest zijn om ook voor eerlijk aangezien te worden. ▫ Ik kan nog maar precies voortwerken. Jonge menschen vragen mij om steun en raad. Een juffrouw geef ik goedhartig antwoord, zeggend dat ik vrees haar te leur te stellen. Het mensch antwoordt dat ik haar diep kwets en beleedig. ▫ Een jonge man wil dat ik hem beveel, beheersch, tot idealistische daden dwing. Daar heb ik genoeg van - aan wenschen voldoen uit goedhartigheid die teegen mijn natuur gaan. | |
maandag 20 januariHet was gisteren een bizonder ellendige dag. Een van de zeer slechte. Niettemin werkte ik, schreef aan mijn stuk oover droomen. Ik werk nu eeven als in mijn besten tijd vroeger, 's morgens aan Sirius, 's avonds aan mijn opstel. En zoo wil ik dóórgaan. De beleedigingen en miskenningen die nog doorgaan herinneren mij als 't ware er aan dat ik secessionist blijf, dat er geen toenadering van mijn kant mag koomen. En dan voel ik goed den aard van mijn koomend drama- | |
[pagina 1285]
| |
aant.
| |
dinsdag 21 januariDikwijls denk ik: nu is de climax bereikt, ellendiger kan niet. Maar dan komt er een dag als vandaag, dan is 't nog weer erger. Mijn ziel oovergevoelig door kwetsingen en miskenningen - en dan daarbooven op een wanhoopige toestand in de zaken, zoodat van Nierop ten einde raad bij mij komt. En daarbij mijn dagelijksche gangen naar Pauls ziekbed. Van morgen zat ik bij hem en zag zijn bleeke gezicht met de donkere mooie oogen en ik dacht: neem me mee, naar 't land waar je heengaat. ▫ En dan zie ik weer mijn twee kleine bloozende jongens, nog vol verwachting - O! ▫ Ook mijn nachten zijn somber, ik ga slapen zonder verwachting en in de droomen is geen troost. ▫ Van middag eenige bezwaren er booven op. Moeder is weer ziek. Opzettelijk misverstand van een verslaggeever na mijn leezing. | |
zondag 26 januariDe kleine Hugo wordt vier jaar van daag, en Paul liet in al zijn ellende, zijn pijn en benaauwdheid, toch nog een scheepje halen uit zijn kast om aan Hugo te geeven ‘voor Wijk a/Zee’. En de herinnering aan het blijde strandleeven, dat hij nu nooit meer zal meemaken, waar hij zooveel van hield - en de gedachte aan het kleine blozende ventje dat zoo vol verwachting begint, en Paul, nog niet halfweg, moet scheiden - ik zag de Dood op zijn gezicht. Ik werk aan mijn droom-artikel. Ik schrei veel. Hoe weinig begrijpen we nog van het leeven. | |
[pagina 1286]
| |
maandag 27 januariMooi, helder weer met nachtvorst. In mijn droom was ik joolig en vroolijk. Daarin was demonen-werk, akelig. | |
donderdag 30 januari‘A study of dreams’ voltooid. Ik ben nu stellig voorneemens er een groot boek van te maken. Zoodra Koning en Dichter voltooid is. Paul sprak gister met me oover Frans van Assisi. Hij had er een drama van willen maken. ▫ Eenigen tijd geleeden zei hij: ‘als mijn lijden nu maar kon werken zooals een fontanel bij een zieke, dat het lijden van anderen er minder door werd, dan vond ik het goed’. Christus is het fontanel-principe. Door een wond een andere heelen. Gisteren wandelde ik met Marieli Brunner, het meisje van Hans. Ach! zou hij daaraan genoeg hebben als leevensgezellin? Ze heeft goedheid - zou die al het andere vergoeden? | |
vrijdag 31 januariGisteren ijzel, van daag Z.W. storm. Buitengewoon somber. Laag gestemd. Beurtelings schrikt de vaagheid van het leeven na den dood me af en waardeer ik het heldere dagleeven - en dan weer schijnt het me of ik 't zóó toch niet uit kan houden, nog twintig jaar misschien. Mijn geleider! mijn geleider! | |
vrijdag 7 februariEen diep droevige tijd. Het voorjaar komt al, de voogels zingen, de lijsters en meezen. En mijn arme lieve jongen wacht ... wacht ... ‘Het is maar wachten nu’ zei hij ‘wachten’. ▫ En toch ziet hij zijn toestand niet in, en hij wil niet sterven. Telkens spreekt hij nog van beeterschap, en van plannen. Zijn longen zijn nu goed, zegt hij, als nu zijn maag maar wilde. Hij heeft geen koorts meer, maar hij kan niets verdragen. Hij is nu zoo zacht en vriendelijk, hij glimlacht zoo onuitspreekelijk lief teegen me. De sombere bitterheid wordt minder. De nachten zijn niet onrustig. Hij droomt ook niet akelig meer. Mijn Engelsche reis heb ik afgezegd, uitgesteld tot ... | |
[pagina 1287]
| |
Ik sprak in Gouda, logeerde bij Dr Levedag, zag het oude huis ‘den Thol’ waar mijn moeder gebooren is, en ik moest denken hoe ze als schoolkind langs de straten liep. ▫ Gouda maakte een diepe, historische indruk, eeven als Hoorn, en Bergen. Ik kreeg weer sterk die fantasie, mij zoo welbekend, van het oude leeven. Ik zag Jacoba van Beieren's slot aan den IJssel, tegenoover ‘den Thol’. De oude stad met de boerderijen, rieten daken, en de enkele steenen huizen en de groote mooie kerk. De aristocraten van rondom, de regenten en schutterij-officieren, de glasbranders. ▫ De gekleurde ramen vond ik veel mooier dan ik verwachtte. Jammer dat de mooie kerk zoo ontsierd is, eeven als het aardige stadhuis, met de sierlijke geevel. Ik zag ook de mooie miskelk uit 1425. In Rotterdam zag ik de Lioba repetitie. Het spel zeer dilettantisch. Maar nu merkte ik dat het een sterk stuk is, want het doet het toch, ondanks 't bijna potsierlijke spel. Ik ben toen tot 't vaste besluit gekoomen spoedig weer een zuiver stijl-drama te schrijven. Ik kan het nog. Ik sliep in Haarlem en had lieflijke, gunstige droomen. Toen ik Paul weerzag was hij zoo rustig en lief. Ik kon niet helpen weer een zeekere blije leevensmoed te voelen. En dan breeken op eenmaal weer de tranen dóór. Het leven is zoo wreed, zoo wreed. 's Avonds komt dan de zelfkwelling weer. Ik had dit moeten doen, en dat, en dat - en nu is alles te laat. | |
zondag 9 februariIk las in 't leeven van St Franciscus. Hij is misleid, en de door hem betoonde kracht is grootendeels verspild. Maar hij heeft getoond wat kracht de mensch kan oopenbaaren. De kracht die voortwerkt van minuut op minuut, en jaren aanhoudt. ▫ O had ik daar meer van! - In de dweepers is ze ontzacblijk, maar ook waardeloos. Wat beteekent een zelf-verdooving en zelf-marteling als die der Fakirs en Kluizenaars? Niets. En toch voelen we altijd eenige eerbied. Zoo'n kracht is een schat, als ze goed wordt aangewend. ▫ Helaas! - nu voel ik er de waarde van, - machteloos als ik sta bij het lijden van mijn lieven zoon. Het physieke lijden, de pijnen, kan ik hem nog ontneemen. Maar de bittere wanhoop, de somberheid, de droeve onrust, het folterend hellelijden van zijn ziel niet. Ik heb gebeeden op zijn hoofdkussen, - toen hij weer gesnikt en geweend had. En hoe weinig kan ik doen. ▫ Gisteren voelde ik een gebed. Een gebed waarin ik enkel vroeg om een teeken, een gering teeken, maar begrijpelijk voor mijn verstand, | |
[pagina 1288]
| |
van zijn persoonlijke leiding en liefde. En ik hoorde mijn arme jongen uitroepen in zijn snikken: ‘als de goeie God mij maar helpen wou!’ ▫ Ik draag zijn lijden in alles mee, ik voel de luguubere aanblik van de ziekenkamer - waar hij geen bloemen hebben wil, omdat ze hem vermoeien. Dat wil zeggen waarschijnlijk dat ze hem aan het verlooren mooi der waereld herinneren. ▫ ‘Teegen elke minuut zie ik op!’ zeide hij. ▫ Hoe mat en onbeduidend scheen mij de Christuskop van Leonardo bij zijn onuitspreekelijk droevig smart-gelaat. Ik zag nooit een Christus-beeltenis, dat zooveel lijden uitdrukte als zijn gezicht. | |
maandag 10 februariZoel, vochtig lenteweer. Buiten bloeien sneeuwklokjes en crocusjes. Gister kon ik met Paul spreeken naar mijn hart. Ik voelde kracht en heb hem goed gedaan. Ik vleide niet met beeterschap maar ik sprak van de veilige bescherming waarin hij staat, het godsvertrouwen dat hij hebben kan. Ik zei dat ik graag mijn leeven terstond zou geeven voor zijn beeterschap, en dat ik al mijn zielskracht zou inspannen om rust voor hem te krijgen. Hij begreep mij, zooals hij zeide en is rustiger geworden. Wel schreide hij nog éven toen Hans kwam. ▫ Van morgen had hij rust en was zacht en vriendelijk en geduldig. Een morfine-injectie had hem goed gedaan, hij genoot van zijn rust, zei hij. ▫ Het was heerlijk deeze verandering te zien. | |
woensdag 12 februariIk zei dat de morfine-injectie hem goed had gedaan. Ik durfde niet schrijvan dat het misschien mijn gebed was geweest. Maar gisteren avond wilde hij geen injectie, en ik bad bij hem, met alle inspanning en concentratie. En nu had hij weer een goede nacht. Er is geen koorts meer en het voedsel wordt beeter verdragen. Ik was in Rotterdam, bij de Lioba opvoering en het was op 't oogenblik zelf heel niet aangenaam. Ik was zoo gevoelig en nerveus dat ik niet in den schouwburg blijven kon, en ging wandelen. Er was veel publiek, een volle zaal. De vertooning vond ik zeer middelmatig, maar het deed toch zijn werking. Ik sliep in het kleine hotelletje bij 't station, en ik dacht voortduurend aan Paul en bad. Daarbij had ik de oude stads-aanvechtingen op zoo grove | |
[pagina 1289]
| |
en lage wijze dat ik mij verbaasde hoe dit samen kon gaan met een zoo ernstige ziels-toestand. Ik sliep zeer slecht. De lage gedachten bleeven ook den volgenden dag, ze zijn nog niet geheel weg. De morgen was van een wonderbare pracht, zoo liefelijk stil en zonnig. Pauls toestand was eer beeter dan slechter. Ik verheugde mij oover het slagen van Lioba, omdat ik nu meer zal kunnen doen. Ik zal nu mij met alle inspanning kunnen toeleggen op het schrijven van een zuiver, mooi stuk. Met nog wat dieper dramatische kracht dan Lioba. Ik lees St Franciscus. Dat heeft Paul mij aangebracht. Hij gaf me het boek, nu voor een paar dagen. ▫ Wonderlijk mengsel van goedigheid en wreedheid - die broeder Juniper die een varken een poot afsnijdt, om een zieken broeder voedsel te geeven. Alles in dat boek is zoo'n teegenstrijdig mengsel. Soms wee en droevig ridicuul, maar vol beteekenis, vol bewijzen van ondoorgronde moogelijkheeden. | |
maandag 17 februariPaul's laatste dagen, misschien laatste uuren. Hij lijdt niet meer, voelt zich rustig. Hij wil alleen witte bloemen om zich heen, die niet geuren. ▫ Toen ik gister lang bij hem bad, dacht ik deeze gedachte, dat de eeuwigheid niet kon gedragen worden zonder leed. Ik voelde de noodzaak en het goede van leed. ▫ En vandaag dacht ik aan het organisch en anorganisch leeven als de sluimer en het ontwaken van God. ▫ Het zijn Gods dagen en nachten. Inslapen en ontwaken. Anorganische materie, waarin organisch leeven opbloeit. Groote slingerphasen. | |
[pagina 1290]
| |
dinsdag 18 februariHarde, koude O. wind. Martha 's verjaardag. De toestand is zoo afschuuwelijk omdat ik alles uitstel, uitstel - om bij Paul te kunnen blijven. En dan ga ik nieuwe verbintenissen aan, in de verwachting dat hij dan wel niet meer leeven zal. | |
donderdag 20 februariGister toen ik teegen Paul zei, dat we hem om zijn zwakte nog maar niet naar een andere kamer zouden transporteeren zei hij: ‘ik word toch niet meer sterker. Er is niets meer aan te doen’ en toen deed hij het gebaar van stilzwijgen: ssh! Toen wist ik voor 't eerst dat hij zijn toestand inzag, en liet varen wat hij zoo lang vasthield, hoop op herstel. Van daag zei hij teegen Daelmans, met die aandoenlijke lach: ‘ik wil sterven, ik wil sterven’ bedoelend dat men zijn lijden verkorten zou. En toen teegen mij: ‘wil je de goede God bidden dat hij me tot zich neemt’. ▫ Toen heb ik hem getroost met alle kracht die in me was, met alle oovertuiging. ▫ Wilde God mij maar een innerlijk teeken geeven! Wilde Hij mij maar bevrijden van die vrees voor zelfbedrog! | |
vrijdag 21 februariHet teeken is gekoomen. Niet alleen innerlijk maar ook uiterlijk, zoodat elk het zien moest. ▫ Het verheerlijkte gezicht van mijn lieven jongen in zijn stervensoogenblik. Dat was booven alle twijfel verheeven. Dat moest ieder die zien kon tot geloof brengen. ▫ Hij bad en hij zag. Hij zag iets wonderheerlijks en moois. En in 't gebed steeg hij in 't beetere land. God nam hem tot zich. Tot de laatste seconde bleef hij helder en in contact met ons. Hij zag een oogenblik vizioenen. Toen liet hij mij roepen. Als ik maar in de kamer was, bleeven ze weg. Hij zag ook een vizioen dat de zuster hem plaagde. Toen zei hij op zijn liefste toon: jij mij plagen! ▫ En daarna zei hij dat hij ‘niets meer begrijpen kon’ en ‘niets meer wist’. Toen zei ik hem geduld te hebben. ‘Nu moest het toch koomen’ zei hij ‘nu moet het toch gebeuren!’ En toen gebeurde het. Hij vouwde de krachtelooze handen, de oopen mond ging dicht en preevelde, de oogen gingen wijd oopen en kreegen een | |
[pagina 1291]
| |
uitdrukking van extaze, en verrukking. Toen hield teevens de adem op, en hij gleed oover in het beetere land zonder snik, zonder convulsie. Doodstil, in extaze. ▫ Prachtig was de uitdrukking van zijn gezicht. Martha, Hans en de zuster zeiden allen: nu zijn wij allen blij. Nu is Paul gelukkig. De lange wacht bij de agonie was vreesselijk. Ik kon het niet meer uithouden. Van Donderdag avond tot Vrijdag namiddag duurde de kamp, misschien nog erger voor ons wachtenden dan voor Paul zelf. Midden in den nacht zei hij: ‘jelui verveelen je zóó. Ik kan het niet helpen dat het zoo lang duurt.’ ▫ En toen het daglicht kwam, zei hij: van avond lig ik nog zoo. ▫ Kort voor zijn verscheiden sprak hij ons allen aan, en zei tot mij op zijn liefste, vleiendste toon ‘lieve, zòete vaatje!’ ▫ O dat zeegenrijke geluid voor me. En ook zijn moesje en Hans kreegen dank en liefde woorden van hem. ‘Zusje hoort er ook bij’ zei hij. En teegen mij: ‘Zul je haar als een dochtertje behandelen? Ze hield veel van me. Ze moet nog eenige dagen in huis blijven.’ ▫ En teegen zuster Obbes zei hij, nog geen uur voor het einde: ‘Je beedelde altijd om die schilderij met de muiltjes van Lizzy Ansingh, nu zul je die hebben.’ ▫ Gister avond dicteerde hij mij alle namen van persoonen aan wie hij een afscheidsgroet wilde zenden. Ik was daarbij nerveus. En dan zei hij zoo rustig: ‘geduld! Het moet langsaam koomen.’ Hij was veel rustiger dan ik. Van middag zei hij ‘Vader is mijn geest geweest’ en dat herhaalde hij nog eens ‘Vader is mijn geest geweest.’ Ook gaf hij op wat er met zijn eigendom gebeuren moest. Het speelgoed voor mijn kinderen. De boeken mocht ik met Martha naar goedvinden verdeelen. Eergister al zei Paul dat hij of in Noordwijk wou liggen, bij de zee, of in Bussum, waar moeder bloemen kon planten op zijn graf. Moeder komt zeeker bij me, zei hij. Bij de spoor was het misschien zoo ongezellig, ik moest het maar eens gaan uitzoeken, en moeder laten beslissen. Hij hoefde het niet te weeten. ▫ Er moesten geen bidders of dragers zijn bij de begrafenis. ‘Ik wil door liefde gedragen worden, ik heb vrienden genoeg.’ ▫ Ook geen circulaires met rouwranden. ‘Dan nog liever een gouden rand’ zei hij. Onbeschrijfelijk aandoenlijk alles met de zachte fluisterstem, de engelachtige glimlach, de krachtelooze gebaren. In de lange nacht was ik radeloos. Ik kon het gemartel niet langer harden, en vroeg Daelmans er een eind aan te maken. Maar dat mocht die natuurlijk niet doen en dat was goed ook. ▫ Want nu stierf hij volkoomen bij besef, | |
[pagina 1292]
| |
op de eedelste, schoonste wijze, in innig gebed. Zoo duidelijk zag hij verrukkelijke dingen dat wij allen diep getroffen waren. ▫ Alleen als hij me vroeg de vizioenen te verdrijven, dan werd ik rustig. Maar de nacht en dag voelde ik als de duldeloos vreesselijkste van mijn leeven. ▫ Maar toen de verlossing en de verheerlijking kwam zeegende ik den lieven heiligen Paul voor zijn kostbaar geschenk. Hij gaf mij zeekerheid. ▫ ‘Je bent verder dan ik’ zei ik teegen hem in den nacht ‘voor jou is het ergste al geleeden en de schrik al ooverwonnen.’ ▫ Nog niet geheel’ zei hij toen. ▫ Maar het werd geheel. ▫ Ik bad voortduurend zoo goed ik kon. Maar ik was vol onrust en zeer zenuwachtig. Met enkele oogenblikken van genade. En het zalige slot. ▫ Ik voelde eerbied voor Paul, en nu denk ik met eerbied aan hem. Hij is nu heilig en gewijd in mijn gevoel. En hij heeft mij groote zeegen gebracht. | |
zaterdag 22 februariHet was Vrijdag gisteren. Paul's Goede Vrijdag. ▫ Als om zijn Christusfiguur te voltooien waren er roode litteekens op zijn beide voeten. ▫ Het is heeden een plechtig-stille, zonnige dag. Koel en effen, witte wolken drijven stil aan blauwen heemel. ▫ Ik sliep rustig en voel verkwikt en gesterkt, innerlijk diep vreedig. ▫ Alle bitterheid heeft mijn lieve jongen uit mijn hart genoomen. ▫ Ik heb bij hem gebeeden van morgen, tot hem, en hem gedankt, en veel zachte tranen geschreid. Alle hardheid en bitterheid hebben ze weggespoeld. ▫ Ik ga nu rond in den stillen, lichten dag en begrijp alles beeter. Men kan ook te voorzichtig, te sceptisch, te kritisch zijn. ▫ Twijfel hoort bij geloof, als smart bij vreugde, als kwaad bij goed. Geloof zou geen geloof zijn zonder twijfel. ▫ Ze zoekt steeds weer haar aangrijpingspunt. Zoo doet ze dat nu bij dat gezegde van Paul: ‘ik weet niets meer. Ik kan niets meer begrijpen.’ Alsof dat toch wel op vernietiging van den geest zou wijzen. ▫ Maar ik begrijp juist veel te goed, dat het heldere observeeren van dien toestand in het laatste leevensmoment juist een wonderbare kracht van den geest verraadt. Hij voelde dat er een diepe verandering in hem gebeurde, geen wonder, als al het fijne werk der hersenen stokt, en toch had hij kracht uit te drukken tot ons wat er in hem omging en zijn volle begrip van zijn toestand, zijn verwachting, en hij kon zijn handen nog vouwen tot gebed. Zelfs al hadden we die extase van zijn gelaat niet gezien dan was het nog geen reeden geweest tot twijfel. | |
[pagina 1293]
| |
Ook begrijp ik nu veel beeter de verhouding van mijn droomenstudie tot de waarheid. ▫ Kort voor het afscheid, ik meen Dinsdag of Woensdag, zei Paul: ‘ik wil je wel helpen met dat werk. Als het maar gaat.’ Hij bedoelde dat hij mij wel wilde verschijnen in den droom, maar hij had intuïtief besef dat het bezwaarlijk zou zijn. ▫ Dat bezwaar is mij duidelijk geworden door het zien van zijn extatisch gezicht bij 't sterven. Wat hij toen zag en onderging was zoo verheeven, dat mijn heldere droomen er maar zeer flaauwe scheemeringen van kunnen zijn. ▫ Het andere leeven is oneindig en onbegrijpelijk ver van het gewoone lijfsleeven verscheiden. Alle pogingen het nader te omschrijven brengen maar onwaarheid en misverstand. ▫ Wij moeten geduld hebben, en de sombere uuren in geloof doorworstelen. ▫ Door dat zien van zijn verheerlijking voel ik ook niet meer de neiging hem in mijn droom te roepen. Ik vroeg hem nog of ik het doen mocht en hij beaamde dat natuurlijk. Ik zei dat ik ook mijn vader riep, en anderen, en dat Gerlof mij verscheenen was. Maar ik versta nu dat daarin altijd nog bedrog kan zijn, zonder dat het iets zou bewijzen teegen het bestaan der afgestorvenen. Ik ga dus zeeker voort met de droomenstudie, maar voorzichtiger in mijn conclusies. Zeer frappant waren de demonen-aanvallen, in zijn laatste momenten. Het waren echte vinnige maar korte aangrijpingen. Ik kon ze onmiddellijk verjagen. En hoe perfide! De lieve pleegzuster die hem met zulk engelengeduld heeft verzorgd voor te stellen als hem plagende! Hij was er dan ook geen oogenblik dupe van, en op 't laatste bleeven ze geheel uit. De dankbaarheid in zijn uitroep ‘Jij me plagen!’ was diep roerend. Het geduld en de liefde van de pleegzuster is booven beschrijving geweest. Van Donderdag morgen tot Vrijdag namiddag is ze niet van zijn bed af geweest, steeds hem ondersteunend en in alles tegemoet koomend met fijne tact en handigheid. En dat na acht maanden verpleeging. Ook zeer merkwaardig was de verfijning van zijn zintuigen in de laatste uuren. Ik praatte zeer zacht met Dr Daelmans, achter een kamerscherm, maar toen de zuster hem vroeg of hij er iets van hoorde zei hij: ‘ik versta alles.’ En tot op 't moment van sterven hoorde hij 't zachtste fluisterwoord. ▫ Het licht hinderde hem, als te schel voor zijn oogen. Hij zette nog zelf met zijn machtelooze handen zijn zwarte bril op Vrijdag morgen. ▫ Maar elke glimlach en groet van onze oogen om hem heen beantwoordde hij, als hij de oogen oopen had. Ook zijn moeder bleef, zonder slaap, bij hem in zijn gansche laatste strijd. Ik zag dat ze zich gaauw zou herstellen. Ze was vol zorg, en zeer aangedaan | |
[pagina 1294]
| |
nu en dan. Maar er ontbreekt een element van wijding in haar karakter' dat de oplossing is van Paul's moeielijkheeden met haar, - en ook van ons verbrooken huuwelijk. ▫ Daarom begreep Paul altijd wat Truida voor mij is. En hij zeide nog een avond, toen Martha mij vroeg op de Lelie te blijven slapen, dat ik dat niet doen moest omdat het zoo naar was voor Truida. Ik herinner me, op zijn stervensoogenblik gezegd te hebben: ‘Zalig zijn de dooden die in den Heere sterven!’ Toen begreep ik wat dat wil zeggen! Hij zeide ook dat hij altijd van plan was geweest mij te dragen, op mijn begrafenis. Nu zal ik het hem doen. ▫ De klok luidde van morgen - om Paukie. ▫ Al die dingen, die men wel kinderlijk kan noemen, krijgen nu waarde door hem. Hij voelde ze kinderlijk en zuiver, en zoo krijgen ze wijding. ▫ Ook dat bloemen planten op zijn graf. ▫ Hij zei ook dat hij bij 't sterfbed van juffrouw de Zwaan had willen zijn. Juffrouw de Zwaan heeft hem godsdienst onderricht gegeeven, uit liefde voor hem. Een eenvoudige, oprecht vroome ziel. Paul nam haar formeel geloof in allen eerbied, al was hij zooveel wijzer en kritischer. Het komt ook alleen op 't echte gevoel aan. ▫ Ik heb dat indertijd gewild, dat zij hem les zou geeven. Daar ben ik nu dankbaar voor. Mijn droomen waren rustig en onverschillig. Niets wat ook maar in de verte betrekking had op het gebeurde. Al dien tijd was dat zoo. Ik ben nu ook volkoomen tevreeden als ik op Walden mag blijven en bij mijn jongen begraven mag worden. Waar hij ligt is 't ook goed genoeg voor mij. En ik zie zonder onrust de leevenstijd nog voor me, om mijn werk af te doen, mijn boodschap te brengen. Ik voel geheel gesterkt en verkwikt. | |
zondag 23 februariEen plechtige, heilige Zondag, met stralend stil weer, zonneschijn en onbewogen lucht. Van nacht was ik minder goed, ik sliep minder goed, en er was weer angst en nervositeit. ▫ Toen heb ik van morgen nog weer gebeeden, toen hij in zijn kist lag. Ik heb hem mijn gelofte herhaald, een heilig leeven, zoodat ik zal kunnen sterven als hij, als een held en een heilige. Ik heb hem gedankt voor wat hij mij bracht. Ook de zeegen dat ik nu bidden kan. Ik vroeg immers de laatste jaren steeds: hoe kan ik tot God bidden? Hoe ben ik gevrijwaard voor zelfbedrog? Maar nu is Paul in Gods weezen opgenoomen. En tot Paul kan ik bidden, hij is er nog voor mij, ik behoef geen zelfbedrog te vreezen. Zoo is hij nu | |
[pagina 1295]
| |
aant.
Ai staak die ijdle tranen wat
en offer welgetroost en blij
den allerbesten Vader vrij
het puik van uwen aardschen schat!
Wetselaar, zijn oude vriend, die zooveel van hem hield en hem zoo goed deed door zijn flinke behandeling schreef: nu is hij in het land van zon en kleur, waar alles beeter is dan hier. Dat gelooven wij. Toen hij kort voor zijn verheerlijking, als wat bezorgd zei: nu moest het toch koomen. Toen zei ik ‘het komt ook, lieve jongen, het komt. Ga maar slapen.’ ▫ Dat zei ik, zeeker nog vervuld van mijn droomenwijsheid, denkend aan eeuwige slaap en droom. ▫ Maar Paul ging niet slapen. Hij deed beeter. Hij was wijzer dan ik. Hij, wiens hart niet meer klopte, wiens bloed stilstond, wiens hersenen bijna buiten werking waren - hij was wijzer dan ik, gezonde, die bij hem stond. ▫ Hij ging niet slapen, maar bidden. Hij vouwde nog de handen welbewust en zorgvuldig, hij sloot den mond waarvan de kaak neerhing, hij oopende de oogen wijd, wijd. Hij preevelde in gebed - en zoo ging hij oover. Hij ging niet slapen, hij werd wakker, hij ontwaakte - - Geen snik, geen convulsie. Vast bleef de mond geslooten, wijd oopen de oogen. Zoo mooi dat het jammer was toen ze weer moesten dichtgedrukt worden. Ze wilden niet dicht. Ze zijn nog oopen. ▫ Nu is 't een leege huls, een verwelkt blad. Maar toch ben ik er graag bij - want daar voel ik zijn lieve gedachten nog het best en hij de mijne. Gerettet ist das edle Glied
der Geisterwelt vom Bösen.
Donderdag nacht hoorde mijn vrouw die alleen thuis bleef in bange wacht, voortdurend een geklapper koomen en gaan om het huis. Een castanjettengeluid, of een danse macabre. ▫ Maar gister morgen, na de verheerlijking, kwamen mijn kindertjes met hun juffrouw thuis, met een diepen indruk omdat ze ‘muziek gehoord hadden in de wolken’ toen ze wandelden in het bosch. | |
[pagina 1296]
| |
aant.
Ik herinnerde mij van nacht dat Paul, kort voor zijn verheerlijking, teegen zijn moeder sprak van het ‘doodshemdje’. En zij begreep zijn bedoeling. Van daag las ik eerst het fijne sprookje van Grimm, dat hij bedoelde. Welk een helderheid, dat juist als herinnering voor zijn moeder uit te kiezen. Het kindje dat niet rusten kan zoolang moeder schreit, omdat zijn doodshemdje nat wordt van de tranen. Een geest die zooiets bedenkt, lijdt niet, maar is verhelderd. Ik nam mij voor de tuinlieden te zeggen dat ze vandaag den grooten stapel dood hout moesten verbranden op het grasveld. ▫ Toen ik van morgen uit het venster keek, hadden ze 't al uit zich zelf gedaan. Paul's vuuroffer. De vlam, symbool van diepe reiniging en verheffing. Ignis ascendere
gestit et tendere
ad coeli atria.
De tuinman van Ingen had blijkbaar er zeer teegen opgezien iets teegen me te moeten zeggen. ▫ Van morgen nam hij zijn moed en gaf me een hand zeggend: ‘ik fielsieteer u met uw zoon.’ ▫ ‘Dankje Dirk!’ ▫ Holdert die er bij stond was er door getroffen en zei: ‘hij zeide het rechte, dat is hem ingegeeven.’ ‘Denk om het doodshemdje, moesje!’ zeide Paul. Tweemalen. Zuster Obbes, mijn dochterken nu, hoorde in den nacht van Zaterdag op Zondag - dus den tweeden nacht na Pauls oovergang - mij roepen: ‘Obbes! Zuster Obbes!’ toen zij kwam zag zij Paul. En ze wist dat hij dood was, en ze was blij hem weer te zien. Het was mijn stem geweest, maar hij had geroepen, en ze praatten en waren verheugd. Toen zag ze ook haar zuster, die in Australië is, en Paul zei dat ze die moest verpleegen. ▫ Toen ze ontwaakte vreesde ze dat haar zuster dood was en dat Paul dit na zijn eigen afsterven weetende haar er van in kennis heeft willen stellen. Van middag voelde ik in mij de teere, fijne wonder subtiele sensaties van een minnaar die zijn liefde beantwoord heeft gevonden. Het verrukkend besef: ‘hct is tòch heerlijke werkelijkheid! het is geen illuzie! het is waarheid!’ En dan het nieuwe huiverig heerlijke gevoel van vertrouwelijkheid met een verheeven weezen. De minnaar voelt dat voor zijn geliefde, | |
[pagina 1297]
| |
ik onderging deze zelfde sublieme aandoeningen door Paul, door het weeten van zijn verheerlijking, en door het gevoelen van de vertrouwelijkheid met hem, nu nog. ▫ Daarbij een gevoel van vastheid in alle nog onvaste dingen van mijn leeven. Het onbreekbaar bevestigen van mijn echt, mijn verbond met mijn lieve vrouw, een zachte herleeving van de aandoeningen van 6 Maart 1901. En het wegvagen van alle bittere, rancuneuze kleingeestige oude gevoelens. ▫ Ik voel nu weer de ‘heerlijke toekomst’, waar ik veel jaren geleeden van sprak. Ik voel dat alleen het bedrog van angst en vrees die toekomst verduisterd heeft. | |
dinsdag 25 februariMij trof ook de oovereenkomst van het Kruiswoord van Jezus: ‘Vrouw zie uw zoon! Zoon zie uw moeder’ met Paul's woord: ‘zul je denken dat je een dochtertje hebt.’ Sterven in den oorlog is mooi, het is altijd bewonderd. En ik heb vaak gewenscht in zulk een geestdrift te sterven, strijdende. ▫ Maar hoe oneindig veel mooier was Paul's dood, op zijn ziekbed. Daar was geen woede, daar was enkel liefde. Daar was vergeeving, ontzondiging, vreede. En toch dezelfde heldhaftigheid/ ja, grooter, want er was dieper inzicht, geen roes, maar extaze. | |
woensdag 26 februariDaar ik voor Paul een monumentje stichten wil, een kleine biografie, en die noemen ‘Paul's ontwaken’ zoo wilde ik nu al zijn briefjes aan mij verzamelen. Ik heb dat gedaan, maar het was te pijnlijk, het bedierf mijn sereene, gewijde stemming. Het eerste briefje wat ik vond was dat wreede, bittere: je bent mijn Vaatje niet meer! God! wat leed ik daaronder! ▫ Maar Paul verhoort me. Ik ben zijn Vaatje nog, zijn lieve, zoete Vaatje. Van morgen was het feest in ons huis, Paul's feest. Ooveral waren bloemen. ▫ Een ambtenaar, aan 't gemeentehuis nam mij een oogenblik apart, en vroeg me: als u 't me niet kwalijk neemt, is het waar dat uw zoon zoo vrijmoedig en geloovig is gestorven. ‘Zeeker is dat zoo,’ zei ik, ‘anders zou ik nu niet voort kunnen.’ En ik was geheel rustig en blij het te kunnen zeggen. Ik zal nooit moede worden het te zeggen. Ik schreef het aan Duse, aan Carmen Sylva - die mij een lief telegram had gestuurd. Ik schreef het in 't Fransch, in 't Duitsch, in 't Engelsch - en vond in elke taal iets | |
[pagina 1298]
| |
aant.
| |
donderdag 27 februariBijna een week sints de gruwelnacht. Van morgen kwam de eerste uitwendige teegenslag. De tweede opvoering van Lioba was een groot verlies, een leege zaal. Men was dus om de muziek gekoomen. Ik verdroeg deeze deceptie met groot gemak. Om Paul was ik thuis gebleeven en had ik geen repetities meegemaakt. Zoo ontstond de fout om zonder muziek te speelen. Ik kan het dus dragen alsof het om zijnentwille was. En dat is eer verligting dan druk. ▫ Ik vond dadelijk energie om er aan te doen wat ik kon, en ik telegrafeerde om een bijeenkomst. Ik herinner me dat Paul in zijn laatste oogenblikken telkens knikte, als hoorde hij iets, wat hij toestemde. Eeven als hij te vooren teegen ons geknikt had, - blijde toestemmend. Ik las gister in Franciscus, maar was niet rustig - en de ooverdrijving en de dwalingen hinderden me. Die gehoorzaamheid als een cadaver!! Het hinderde me pijnlijk, omdat het de echte, kinderlijke, zuivere vroomheid van Paul schijnt verdacht te maken. ▫ En toch is er in de deemoed van Franciscus iets waars en echts - hetzelfde wat Lao Tsz' bezielde. Het Wu-Wei. Wonder dat ik van Borel niets hoor. Niemand heeft meer behoefte aan Paul's leering dan hij. | |
[pagina 1299]
| |
en behulpsaam. Ik was bij Lorentz' reede oover het relativiteits beginsel. Het was goed en duidelijk, maar leerde niets nieuws. 's Avonds bij Giza. Daarna zakte ik in. De nacht was slecht. Paul ver. Den volgenden dag was ik in Noordwijk, het sneeuwde en was koud en guur. De weemoed was diep. Ik las ‘La valeur de la science’ van Poincaré. Ik begreep nu zeer goed de relativiteit van het ruimte begrip. Maar nieuw was voor me zijn idee dat ook simultaniteit een illuzie is. Het is goed, het moet wel, maar daarmee verdwijnt ook het meest vaste van onze intuïtie. Wij blijven altijd denken dat ditzelfde tijdstip van ons weezen geldt voor alles wat bestaat, dat het ooveral voor alles eeven laat is. Poincaré ontkent dit, maar de conclusie van deze ontkenning trekt hij niet. ▫ Een eerste conclusie is deeze; dat elk menschelijk persoon een eigen kosmos is, met een eigen tijdsbegrip. Wij identificeeren die waerelden, maar zonder rigoureus bewijs. In Rotterdam verzoende ik Hoboken de jonge componist, met Griss, de literaire leider van Lioba. Er wordt nu weer een opvoering moogelijk. Van nacht was Paul er, maar niet zeer sterk. Ik ben nog laag gestemd en weemoedig. | |
dinsdag 4 maartHoewel ik goed sliep, overstelpte mij van morgen een vreesselijke somberheid. Truida zei: ‘Nu is Paul zeeker verder weg van ons gesteegen.’ En zoo voelde ik ook en ik kon niets dragen. Het gevoel in geldnood te zitten - dat mij voor een week nog onverschillig was - drukte nu zwaar. Waar moet ik heen? Wat moet ik doen? - En als ik eens niet meer voordragen kan, of zenuwziek word. Ik ging naar het huis waar Paul is gescheiden - en het greep mij zoo vreesselijk aan dat ik jammerlijk weende. Al die hulpelooze dingetjes uit zijn ziekte, die er nog te zien waren, de temperatuurlijst, en de medicijnfleschjes en instrumenten - en dan zijn eigen kast met al zijn curiositeiten en zijn dasjes en zijn boeken. Hij zou alles zoo graag netjes hebben gehad - en het was niet netjes. Het was alles hulpeloos aandoenlijk. En hijzelf is vèr. Zijn vaatje schreit om hem en ziet geen licht. In den gruwelnacht riep Hans al schreiend: ‘hij deed toch niemand kwaad, waarom moet hij nu weg?’ ▫ en zoo vroeg ik nu: ‘wat hebben wij gedaan, Paul en ik, dat wij deezen jammer moesten doorstaan?’ ‘Al wordt ons alles later vergoed, waarom moesten wij het hebben?’ ▫ | |
[pagina 1300]
| |
aant.
Op 't gouden vreugdestrand
vergaan niet onrechts donkere seconden
onaangetast door zee van eeuwig recht.
| |
woensdag 5 maartStormachtig, maar zoel, de eerste lentegeluiden, de grutto. Ik ben flinker dan gister. Maar de troost kwam niet van Paul. De droom was sensueelerotisch en de sfeer waarin ik ben is niet hoog. Maar ik ben moediger. Doodgaan is als in een donkere put gesmeeten worden waarvan men den boodem niet zien kan, - en daarbij zich moeten troosten met de intuïtie dat het wel goed af zal loopen. Zonder twijfel is het erotisch-sensueele een belemmering in stijgen. ‘Ein Erdenrest zu tragen peinlich.’ ▫ Boeddha, Paulus, Franciscus/ alle drie hebben het gevoeld. Ze waren voor niets zoo bang als voor vrouwen. | |
donderdag 6 maartOnze herdenkingsdag. Het is zoel, reegenachtig en stormachtig. De kroosjes bloeien, veel voogels. Ik sliep zeer goed - maar niets van Paul. Van morgen enkel onaangenaamheeden. Geldzorgen, couranten-laster. Gister zag ik de Heyenbrocks in Amsterdam. Grandioos. Het beste theosofische boek dat ik ken is Anna Kingsford's Perfect Way. Het staat booven Blavatsky, booven Annie Besant, booven Steiner. | |
[pagina 1301]
| |
Walden aan mijn been. En toch zou ik hier graag blijven, als ik maar niet zoo somber hier werd, en de geldzorgen niet zoo drukten. Ons hoogste streven moet zijn psychische desintegratie te voorkoomen. Daartoe hoort innerlijke vreede. Ik schrijf aan Paul's biografietje. | |
10 maartZaterdag was ik bij de voordracht van Lorentz oover 't relativiteitsbeginsel. Ik zat naast Rudolf Mauve en er was een zeer leevendige en belangrijke discussie. ▫ De groote kwestie kwam aan 't licht, of de eenheid van tijd, de simultaniteit in 't Heelal, een illuzie is. Dat de ruimte het is, is al geen kwestie meer. ▫ Ik zei teegen Lorentz dat de kwestie zou blijken geen kwestie te zijn, dat beide opvattingen - al en niet - juist waren. De vraag is de twee inzichten te verzoenen. Er is een eenheid, maar het kan niet zijn de eenheid die wij als individuen waarneemen. Want elk individu vormt een eigen kosmos. En er is toch maar één kosmos. | |
donderdag 13 maartPrachtig lenteweer. Eergister avond sprak ik in Oosterbeek en logeerde bij de familie Prins. De vader Generaal bij de marechaussees, een joviaal, leevenslustig, vrijzinnig en goedhartig militair, een type, een ‘opgewonden standje’ volgens eigen termen. Maar oover-hartelijk en waardeerend. Moeder en dochter zeer ontwikkeld en intelligent. ▫ De dochter zei mij: ‘Weet u wel dat u hier voor een profeet gehouden wordt, een Christus.’ ▫ Ik zei dat mijn lieve zoon daar nog meer van had dan ik. ▫ Op mijn lezenaar stond een witte Aaronskelk. Gisteren was Borel hier met den beeldhouwer Gorsemann uit Cassel. De laatste een zeer inneemend, jong rechtschapen persoon. ▫ Borel had nog niet al zijn malicieuze eigenaardigheeden verlooren. Ik sprak niet vertrouwelijk met hem. Maar de ontmoeting was ongedwongen en vriendschappelijk. | |
[pagina 1302]
| |
aant.
Ik las Jean Christophe, la Foire sur la Place. Hier zit hij te veel in zijn eigen omgeeving - het is minder ruim en algemeen gezien, de psychische afstand van den schrijver is te klein. Daardoor is de eerste helft verveelend. Gisteren de derde leezing oover het relativiteits-beginsel. Ik las ook Minkowsky's Raum und Zeit. ▫ Het ‘Waereld-postulaat.’ | |
maandag 17 maartStorm. Ik ben somber en moedeloos. Als ik ga werken krijg ik hoofdpijn. Van morgen een schoone gedachte - hoe de Dood een geboorte is, waarbij juist datgeen wat we ‘waan’ noemen wordt achtergelaten en vernietigd. Terwijl het weezen van wat we ‘schoon’ en ‘werkelijk’ noemen daarin ligt dat het blijft en niet meedesterft. ▫ Daarom zijn ruimte en tijd illuzies, en treedt de heengaande er uit. ▫ Daarom vreezen we te sterven, omdat we onze illuzies liefhebben en meenen er niet buiten te kunnen. ▫ Daarom is het verkeer tusschen leevenden en dooden - zaligen - onmoogelijk en misleidend. ▫ Alleen symbolisch kunnen we misschien nog in verstandhouding staan. De mooie reegels kwamen in mijn hoofd: De Dood, waarvoor elk mensch met goede reeden huivert
is als een vlammend vuur, dat alle zielen zuivert
dat snel verteert al wat verblinding is en waan
en tast alleen het schoone en werklijke niet aan.
| |
[pagina 1303]
| |
aant.
| |
zaterdag 22 maartLenteweer. Gisteren hoorde ik het a-capella koor in de ronde luthersche kerk. Palaestrina, du Pres en Bach. En ik kon eevenmin als 't voorige jaar onder den indruk koomen. De omgeeving was mij te gereformeerd en de muziek te Roomsch. Ik las ‘de Eendracht van 't land’ door Vollenhove en voelde er sympathie voor. Hij is een ruime en frissche geest, een Hollander van 't beste soort. Ik wil graag meehelpen als ik kan. Hij vond, wat ik niet vond, de baan van activiteit waarop men volgen wil. ▫ Misschien vindt iemand later de linie van geringste weerstand voor wat in mijn geest ligt. | |
vrijdag 28 maartZoel, voorjaarsweer. Morgen reis ik af. Ik zie weinig teegen de reis op. Hoewel de droomen ongunstig waren van nacht. Het verblijf in Zweden zal wel meevallen. Ik schrijf langsaam aan Paul's gedenkschriftje. Af en toe een strofe vers. Ik las in Pistis Sofia en vond daar een groote bevreediging. Het zal wel niet alles zoo waar zijn als het zich voordoet, maar het is ontwijfelbaar uit verheeven sfeer en raakt aan het heiligste. ▫ Het belangrijkste van ons leeven is fijn, vordert langsaam, en eischt toch alle kracht. | |
30 maartNikolassee bij Gutkinds. Mijn gemoed zweeft tusschen droefheid en lichte vreugde, zooals zoo vaak. Het afscheid van huis kostte zwaar, en hier voel ik weer, te midden van zooveel boeken, mijn onmacht. Maar er zweeft ook iets heerlijks in de lucht - iets uit ouden tijd. Ik las gister het zevende deel van Jean Christophe Dans la maison, wel het beste. Toch is het meer een welspreekend betoog dan een kunstwerk. | |
[pagina 1304]
| |
maandag 31 maartHet weer is zoo prachtig dat ik vol onbestemde geluksgevoelens ben. Ik weet niet precies wat ik verlang. En toch is er nog een zware schaduw. Ik zei gister teegen Lucy Gutkind dat ik geloofde dat na den dood haar herinneringen ook mijn herinneringen zouden worden. | |
1 aprilBorgeby, Flädie, bij de Norlinds. Ik logeer op het oude slot van Borgeby. Een groot landgoed met landbouw, zooals ze in Holland naauwelijks meer bestaan. Het slot dateert al van de achtste eeuw. Rondom stallen en schuuren. Drie-en-twintig paarden en 150 koeien. Zestig persoonen. Het gebouw middeneeuwsch, onder natuursteen, booven baksteen, een langwerpig gebouw (stins) met schuin pannen dak. ▫ Een paar vriendelijke kamers, licht en fleurig. Hout-verwarming in een gemetselde haard, en ijzeren kolomkachels. ▫ Het land rondom een heuvelig kleiland, weinig bosch, lage heuvels, zeer vruchtbaar. Graanakkers en weiden. ▫ De huisvrouw beheert het goed, haar erfdeel, met een opzichter en een rentmeester. Om het huis een groot park. Honderden kraaien-nesten. Een klein riviertje stroomt er langs. ▫ De man, Ernst Norlind, langgebaard, kaalhoofdig, nog jong, zeer hartelijk, impulsief, eerlijk en oopen. Vol bewondering voor mijn werk, vooral ‘Koele meeren.’ ▫ Zijn vrouw leelijk, maar niet zonder distinctie, ouder dan hij. Een fijn, tenger, aristocratisch zoontje, met lange blonde krullen, vier jaar - maar rijdt al op een eigen pony. ▫ Een broeder kwam op bezoek, een fijne, bescheiden, zeer blonde Zweed, die Hollandsch leest en spreekt en mijn verzen vertaald heeft. ▫ Ernst is schilder, en literator, en maakt ook fraaie goud en zilver sieraden. ▫ Veel moois in zijn schilderwerk. Vogels, sombere landschappen. Een zeer fraai kopje van een zieke jonge vrouw, vol kleurfijnheid en karakter. Gister had ik een prettige dag met de Gutkinds in Potsdam. Een echte, vrije voorjaarsdag buiten. We waren zoo vertrouwd en genoegelijk bijeen. ▫ Als altijd, had ik geen zin in de verdere reis. En ook hier voelde ik me gedeprimeerd, zonder zelfvertrouwen. ▫ Maar het is alsof de vriendelijke menschen mij er dan uit halen. Dan zeggen ze, tot mijn groote verbazing, dat mijn aanweezigheid hen goed doet, dat er kracht van mij uitgaat, terwijl ik mijzelf toch zoo arm, en dom en zwak vind. | |
[pagina 1305]
| |
Ik las éven in Weiniger Sex und Karakter en vond het een ergerlijke zwetserij. Des te erger om de groote geleerdheid. Gevaarlijk intellektualisme. Een prachtige wandeling tot aan de Sond. Eenden, fasanten, kieviten, wilde zwanen - een stille zoele avond. Een stil plechtig landschap. | |
donderdag 3 aprilGister in Lund gesprooken. Met rijtuig heen en weer gereeden, telkens een uur. De Dom gezien, zuiver Romaansch, goed maar niet zoo imposant, veel gerestaureerd en erg netjes. De ligging is goed, maar de stads-architectuur is niet fraai, banaal Duitsch. In 't museum aardige boeren teekeningen in de huiskamers. Vooral de huiskamer collectie is aardig. ▫ Het spreeken ging goed, ik kwam op dreef en vergat de taal. ▫ Een kaartje kwam van booven op mij dwarrelen. Daarop stond: Der Wille ist nur Glaube und Liebe. Der Rest is Kausalität. ▫ Dat kwam van een brievenbesteller, zei men mij. ▫ Ik soupeerde met eenige heeren en dames, professor Wrangel, die goed op de hoogte is van Hollandsche literatuur, professor Larsson, den philosoof die ‘Intuitionen’ schreef. Hun vrouwen, een Zweed die er als een Pool of Rus uitzag Agrell en ook poolsch en russisch onderwijst. Voorts nog een paar studenten, mannelijk en vrouwelijk. ▫ Door de koele, stille voorjaarsnacht terug. ▫ Ik kreeg veel brieven gisteren, en behoef niet naar Rusland. Door dit alles is de schaduw veel lichter geworden. | |
5 aprilJonsered. Nu is de schaduw weg. De reis van Fladië naar Göteborg was rustig, kalm. Een zonnige dag. Hier werd ik ontvangen als een oud vriend. Mijn voorgevoelens werden precies bewaarheid. Gibson is een door en door goed man en een schrander bedrijfsleider. Zijn vrouw de goedheid zelf. Ze hebben elkaar recht lief. In de kinderen merkte ik ontaardingsverschijnselen, vreemdheid, oneevenwigtigheid. ▫ De fabriek vond ik prachtig. De electrische installatie, alles door waterkracht. De reuzen dynamo's, de stille geweldige kracht, de zindelijkheid en helderheid. De machine fabrikatie zoo wonderbaar vernuftig. Zeshonderd teekeningen voor één machine. ▫ Dan de inrichtingen voor de arbeiders, alles helder, zindelijk, vroolijk. ▫ En het aardigste van alles, de ontginning op de bergen, Amerika, | |
[pagina 1306]
| |
zooals ze het noemen. ▫ En dan de hartelijke omgang van Gibson met zijn volk, en hun eerbied voor hem. Ik ben tevreeden. Ik droomde eeven van Paul van nacht. Hij redde mij uit vuil en diep water. Ik ben zeer tevreeden. Ik beloofde Gibson - die te veel rookt - dat ik zelf het rooken zou afschaffen als hij het deed. Ik las ‘Dans la maison’ uit en toen ik hier sprak van een goed fransch boek dat ik las, zei de vrouw dadelijk: Romain Rolland. Ellen Key had het haar aanbevoolen. Er is toch eenheid in de waereld. | |
6 aprilAlingsäs. Een station tusschen Göteborg en Stockholm. Van morgen van mijn lieve vrienden Gibson afscheid genoomen. Ze waren allen aan 't station, zoons, vrienden en de ouders Jimmy en Lizzie. Weer moest ik hooren dat er goedheid van mij uitstraalt. En ik begrijp het niet. Maar ik ben veel sterker en lichter geworden. Gister voordracht in Göteborg. Ik was niet zoo heel tevreeden oover mezelven. Ik had mijn lorgnet vergeeten en was daardoor niet zoo vrij bij 't spreeken, omdat ik mijn aanteekeningen niet leezen kon. Maar soms ging het toch goed en men werd wel getroffen. Voor debat waren ze te schuuw en te correct. ▫ Daarna souper door de studenten aangebooden. Een honderd gasten denk ik. Ik was weer niet zoo erg tevreeden oover mezelf, maar men was erg hartelijk. Edström was er, mijn kind-kolossus. Ik sprak met een Franschman M Barras, die mij van Rolland vertelde. Ik zat naast Fru Eerman, vrouw van een trust-magnaat/ en Fru Mellgren. 's Middags hadden wij een autotour gemaakt om de stad. Prachtig weer en een grootsch uitzicht van Keiller's park oover de gansche stad en haven. Ook weer een boerenhuis, Smaland Stuge. Met dezelfde malle primitieve teekeningen. Dat moet een bepaalde school geweest zijn, einde 18e begin 19e eeuw. De apostels met hooge, zwarte hoeden op, Absalom in een kuitenbroek enz. enz. We dronken afternoon tea bij de zuster van Lizzie Gibson in een groot houten huis buiten de stad, hun ouderlijk huis. Ouderwetsch leelijk gestoffeerd, zeer ruim, maar smakeloos. De beide zusters van mevr. Gibson ook leelijk, eeven als zij, maar ook goedhartig en intelligent. Bizonder eigenaardig burgerlijk, van een rare soort, vreemd afsteekend bij de verfijnde Engelsch geciviliseerde omgeeving van de Gibsons en den fijnen kop van James Gibson. ▫ De twee zusters spreeken Engelsch met een afschuuwelijk | |
[pagina 1307]
| |
accent, dat precies gelijkt op dat van Kropotkins vrouw. Ook het uiterlijk gelijkt erop. Een rollende, slavische rrr. Ik moet haast denken dat er in beiden slavisch bloed is, misschien lettisch, mongoolsch of tartaarsch. Zoo gaan hereditaire streepen door de geslachten. De familie heet Waern en zegt van Hollandsche afkomst te zijn. Misschien is er Lapsch of Finsch bloed in. De jongens stijf en verleegen, ze stonden als twee standbeelden. Allermerkwaardigst in dit stijve, correcte, gereserveerde volk twee zulke figuren als Ernst Norlind en James Gibson, volmaakt het teegendeel. Joviaal, expansief, los en gemakkelijk. Gibson met Engelsche, Norlind meer met Duitsche beschaving. En het aardigste is dat ze beiden bemind en populair zijn. Hoewel Gibson, als fabrieks-leider wel veel moeielijkheeden ondervindt. ▫ Zijn neef, de eigenlijke directeur, is goed maar voelt niets voor Gibsons bemoeyingen. De Amerika-ontginning interesseert hem niet. Hij woont in een enorm groot buitenhuis, twee persoonen. Ik gun ieder de ruimte, maar dit steekt te zeer af bij de anderen. Hier is het huis baas oover de man. De luxe en comfort van de Gibsons is juist op de grens van het verstandige en gezonde. Wat meer is is schadelijke en ongezonde weelde. Ik zit hier nu in een klein station en wacht den sneltrein. Er is niets te krijgen, en ik rook niet meer. Maar de zon schijnt en ik ben innerlijk rustig en tevreeden. Ik vind kleine soevenirs van Paul in zijn kleeren die ik draag, in zijn fluweelen jasje. Een zakkammetje, een abonnement bij een kapper. ▫ Gibson zei hij wou precies zulk een jasje hebben. ▫ Hij nam mij bij zich op den dam oover de heevig bruisende rivier en zei: ‘den 7en April is het de geboortedag van mijn moeder, zullen wij van dien dag af een jaar lang niet rooken?’ ▫ Ik zei: ‘Goed! maar ik begin dan nu al, en zal het ook niet na een jaar weer beginnen.’ ▫ We beloofden het elkaar bij handslag. Maar hij toonde zijn verslaafdheid door tot den 7e te wachten en gister en van daag méér te rooken dan anders. Ik bespotte hem om die zwakheid. Maar ik houd toch van hem. Hij is zoo beminnelijk. ▫ Hij beloofde het zijn moeder. ‘Het is een verdrag tusschen haar en ons beiden’ zei hij. Toen zei ik ‘mijn lieve zoon is ook in 't verdrag.’ Ik heb al met Hjalmar Wyk getelefoneerd. | |
[pagina 1308]
| |
aangenamer. Men is daar meer op gasten ingericht. Er is meer onvormelijkheid, meer comfort, mooier omgeeving. Hier woon ik op een étage, wat ik niet prettig vind, ik word in de couranten besprooken, ik moet in gezelschap zijn wat mij soms gruuwelijk hindert. Maar de omgang met Bjerre en Hjalmar is mij veel waard, en voor mijn werk is dit alles nuttig. ▫ Ik ben ook niet onder de schaduw, alleen heb ik steeds nog het gevoel van niet voor mijn taak te deugen, te dom, te onweetend, te lui enz. Een afkeer van lof, en toch begrijpen dat ik die noodig heb voor 't geen ik doen moet. Ik sprak gisteren avond, en het ging beeter dan in Götenborg. Maar het scheen of ik meer weerstand vond, hoewel men zeer warm antwoordde. Ik was zeer goed op dreef - maar ik zie nu nog veel erger teegen de voordracht van morgen op. Niet in Upsala, daar ga ik graag heen. Het Stockholmsche publiek heeft iets wat mij niet aangenaam is. Ik hoorde van Bjerre dat er zoo woest gespeculeerd wordt - dat zal ik wel gevoeld hebben. Ik bezocht met Hjalmar zijn moeder, de deftige aanzienlijke dame met haar collectie tamelijk leelijke schilderijen, volgens den smaak der 19e eeuw. Als ik met Hjalmar ben, voel ik altijd hoezeer ik hem liefheb, en daarbij steeds het spooksel tusschen ons van zijn millioenen. Hij moet drie ton inkoomen 's jaars hebben, waarvan hij maar zeer weinig zelf gebruikt. De rest geeft hij weg. En ik loop naast hem, als intieme vriend, en lijd sinds jaar en dag onder geldzorg. En nu voel ik weer alsof ik een kind ben dat hij met vaderlijke strengheid kort houdt. Hij heeft de macht mij te verlossen, mijn schulden te betalen - maar hij acht het beeter van niet. Dat hij van mij houdt is zeeker. Ook dat hij mij alles geeven zou wat ik dringend vroeg. Maar ik wil juist niet vragen. En O! hoe graag wilde ik in staat zijn te zeggen: ik wil niets van je hebben, ik heb weinig, maar genoeg. ▫ Hij verzeekerde mij dat ik zeeker den Nobel-prijs zou krijgen op mijn beurt, - al is het niet dit jaar. Ik zei: ‘Hoe graag zou ik hem afwijzen!’ ▫ Hij begreep dat. Maar waarom zei hij niet: ‘ik kan je in staat stellen den prijs af te wijzen’? ▫ Als ik toch geld moet aanneemen, neem ik 't liever van hem dan van de Zweedsche Akademie. Op de soirée waren veele Stockholmsche bekendheden. Steffen, de schrijver van Democratie in Engeland. Fröken Lindhagen, de vrouw van de burgemeester en voorvechtster van de vrouwenbeweeging, graaf Ehrensvärd de vroegere gezant in Holland, nu minister van buitenlandsche zaken, met wie ik lang oover het plan Van Vollenhoven sprak. De redacteur van Ord og Bild, de regisseur van het Stadtheater, gravin Brahe, een verwaande | |
[pagina 1309]
| |
aristocrate, eenige vriendinnen van de lieve gravin Trolle, eindelijk mijn goede baby-reus Edström met zijn lieve vrouw. Vandaag at ik met Bjerre in de oopen lucht in Bellman's Ruhe. Hij vertelde van zijn nieuw boek Menschen wissen, Menschen werden, en van het zielsleeven der Lappen. Ik zag ook de prachtige Rembrandts, en moderne Zweedsche schilderijen. Zorn, Josephson, Berg. Portretten van Ellen Key, een nationale heldin. Liljefoss. Een krachtig kunst-leeven. | |
donderdag 10 aprilIk sprak gisteren met Hjalmar mijn hart uit. Hij was zoo bescheiden en zoo goed. Ik behoefde maar te vragen, zei hij. En mijn vrouw en kinderen konden op hem rekenen. ▫ Ik houd dagelijks meer van hem. Ik ben blij als ik zijn gezicht maar zie, met het verleegen lachje, de rustige uitdrukking, het vaste eevenwigt, de zeekere smaak. Hij laat zich niet uit 't spoor brengen. En daarbij zijn fijngevoelige opmerkingen. Gister ook kwam de vrouw van Bjerre tot haar recht. Een echt koninklijke vrouwen-figuur. Een van die eedele vrouwen als Lady Welby en Leonora Duse. Wat mij in Zweden het meest weldadig aandoet is de raszuiverheid. Het is een gezond, krachtig/ gelijkmatig ras. Ik at bij Hjalmar met den burgemeester van Stockholm, Lindhagen. We zaten met ons drieën huisselijk om 't haardvuur, en ik vertelde van mijn bezoek aan 't parlement. Ik zei: dat het er zeeker altijd waardig toeging, dat er wel nooit met inktkookers gesmeeten zou worden. Toen keek Lindhagen Hjalmar aan en mompelde iets dat ik niet verstond. Later hoorde ik dat juist Lindhagen zelf de eenige was die met een inktkooker gegooid had, en daarom in de spotbladen nog steeds met een inktkooker wordt afgebeeld. Het prachtigste schilderij van Rembrandt is de Samenzweering. Dat vervolgt mij nog. Het is mooier dan de Nachtwacht, van een geweldige bovenaardsche glans, iets zoo aangrijpend mystisch en symbolisch als hij ooit maakte. Een grootsch vizioen. En welk licht! welk schilderwerk! Gister avond speelde een vriend van Hjalmar, Anderson, ons volksmelodieën voor, op de fluit. Er zijn er duizenden verzameld en opgeschreeven. Het was een heerlijke frissche gezonde muziekatmosfeer, herderslied (Wallod) en dans (Polska). ▫ Wat een rijkdom in de ziel van dit volk. | |
[pagina 1310]
| |
Norlind vertelde mij dat Edström in een vlaag van hartstocht of wanhoop zichzelven gecastreerd heeft. ▫ Maar het zal wel een gerucht zijn. Gister avond tweede voordracht. Ik zag er teegen op en was niet tevreeden oover mezelf. Maar Hjalmar dankte mij innig en ieder scheen voldaan. Het is of ik weerstand voel in Stockholm. Van avond in Upsala zal het beeter gaan. Des nachts kwamen de gedachten, die gisteren als vastgeroest zaten. | |
(10 april)Upsala, Hotel Gille. In een zoo voortreffelijk hotel als ik in weinig groote steeden vond. En toch heeft Upsala maar 25000 inwoners. Alles is eeven keurig en geriefelijk. Ik wist dat het hier beeter zou gaan, en het ging ook werkelijk heerlijk. Ik was zoo goed op dreef als ooit en gaf ze heerlijk de volle laag. ▫ Een talrijk gehoor wel 400 menschen. Veel studenten. ▫ Het souper ter ontvangst was bizonder weinig geanimeerd. De voorzitter was een Zweed van 't hooge Noorden met donkerblond haar en een bleek begrafenisgezicht. Het gelukte mij niet meer dan een flaauwen schim van een glimlach op zijn gezicht te wekken. De anderen allen eeven schuuw en stijf. Maar ik heb geraakt, dat is hoofdzaak. Ik las in Bjerre's brochure oover het geneezen paranoia geval, en ontdekte daarbij de oovereenkomst met mijn eigen ervaring: dat het demonische zijn macht verliest als het als zoodanig begreepen wordt. ▫ Alleen zoo is de mensch uit hun greep te verlossen. Door inzicht. ▫ Dat is ook de werking der psycho-analyse. Ik kreeg bezoek, na de leezing/ van een student: Anders Nygård, die in de droevigste vertwijfeling was. Hij was verstikt in de materialistische sfeer in Upsala en zag niets voor zich als 't gekkenhuis of den zelfmoord. ▫ Ik had innig met hem te doen. Een jonge, gezonde boerenzoon uit Dalecarlie, goed gekleed en van zeer beschaafd voorkoomen. ▫ Ik vond dit eeven erg als de Siberische banneling waarvoor Joop de Haan zich zoo'n moeite geeft. | |
[pagina 1311]
| |
De laatste dagen in Stockholm veel met Bjerre's vrouw gepraat. De twee plannen geopperd. Van de réunie ergens in 't zuiden, en van de waereldreis. Hjalmar scheen er wel ooren naar te hebben. Hij alleen kan de zaak moogelijk maken. En Bjerre geloofde er ook aan. ▫ De Gutkinds stellen S Vigilio vóór, aan het meer van Garda. Gister avond was Buber en zijn vrouw bij ons, en hij vertelde van zijn nieuwe boek: Daniël. En van de ‘Orientirung’ en ‘Verwirklichung’. Hier in Berlijn krijg ik weer een benaauwenden indruk van de oovermaat van boeken, het door elkaar praten en schreeuwen, het beurtelings verheffen en vereeren van deezen en geenen. Ik corrigeer de proeven van de Duitsche vertaling van Happy Humanity. Zou de waarde van dit schijnbaar zoo naïeve en populaire boek begreepen worden? Het past geheel in mijn leevenswerk. | |
zaterdag 19 aprilStormachtig. Zoel. Walden was weer mild en bloeiend, er was niets bevrooren en de vruchtboomen bloeien. De kinderen hadden veel paarse pinksterbloemen geplukt, en 't huis was vol tulpen, muurbloemen, narcissen. Ik wandelde met Martha naar 't polderhuis. ▫ Er was een zachte rust in mijn gemoed. Een gevoel alsof ik nu zoo goed en mild mag zijn als ik wensch. Het was goed bij mijn lieve vrouw te zijn, en de kindertjes toonden groote blijdschap dat ik er weer was. ▫ Maar vandaag begint de schaduw weer. Het gevoel dat ik dit leeven niet vol zal kunnen houden, dat ik te duur leef, en daarbij niet weet hoe ik anders moet leeven. Een eng, beklemmend gevoel. Het is erg stil, de post brengt niets. Maar ik vind dit nu alles goed. Ik zal rustig volhouden. Morgen naar Londen. | |
maandag 21 april98 Gloucester Terrace. Londen is eeven grimmig en zelfvoldaan als ooit. Ik logeer nu bij rijke menschen en heb een auto tot mijn beschikking als ik wil uitgaan, en de beleefde butler is een en al voorkoomendheid. Als ik nog een knaapje ware zou ik dit alles aardig vinden. Nu lijd ik onder | |
[pagina 1312]
| |
mijn onmacht. Hoe weinig nog uitgericht in mijn 53 jaar. Zooveel waarheid in me, en na zooveel inspanning nog zoo weinig er van meegedeeld. Ik heb wat deezen millioenen ontbreekt - en niemand wil het aanneemen. Wat ik krijg is gastvrijheid omdat ik een vreemdeling ben die zich behoorlijk weet te gedragen. Ik ben hoegenaamd niets gevorderd in 25 jaar, ten opzichte van Londen. Gister wandelde ik met zusje in den Hout. Prachtig bloeiden de Amalangieën. Giza bracht mij weg. Ik was weer in de schaduw en zoo bleef het, en hier wordt het er niet beeter op. Bezoek bij Casanove, de agent, die mij liever zag gaan dan koomen. | |
dinsdag 22 aprilIn Londen's high life, met al de jammerlijke leugen en het bederf. En toch beminnelijk en respectabel. Gister in 't Parlement gegeeten. Uiterst weelderig diner. Mij ridicuul gemaakt door als een jongen Keir Hardie aan te spreeken, omdat ik hem vroeger wel ontmoet had. Thee in Sesame Club met de eeuwige, min of meer onuitstaanbare Dr Tuckey, een droevig gezicht, een jonggezel die oud wordt in het gezelschapsleeven. ▫ De Wilshire's lunchten bij Percy Harris. Revolutionnairen bij een conservatief parlementslid. Dat is wel aardig, die verdraagsaamheid. ▫ Er was een zeekere mrs Stanley, waarvan een zoon mohamedaan is, een ander atheïst, een derde katholiek bisschop. Zij was verwant aan Bertrand Russel/ de wiskundige, en bevriend met Cobden Sanderson. ▫ De nacht was goed, een heldere droom. Maar mijn tijd is nog niet gekoomen. | |
woensdag 23 aprilGister voordracht oover droomen voor de S.P.R. 's Morgens muziek, een violiste, madam Schmidt, Belgische joodin die Hollandsch verstond. Een zeer goede viool. De Engelsche dames praatten onder de muziek dóór en ik verzocht hen hun mond te houden. ▫ Ik bezocht Cobden Sanderson. Hij was oud (73) en somberder dan ooit. ▫ Diner met de bestuursleden van de S.P.R. Oude kennissen: mrs Sidgwick, miss Johnson, mrs Verral, Piddington, Mead. | |
[pagina 1313]
| |
jongen. Als ooit een kind geniaal genoemd kan worden dan is hij het. ▫ Een mooi, beminnelijk kind, vol humor en leeven, dat op zesjarige leeftijd diepzinnige sprookjes schrijft. ▫ Hij kan nog niet leezen of schrijven, maar dicteert zijn moeder. Het zijn hooge en mooie gedachten, uiterst wijs en diepzinnig - in mooie taal, ritmisch soms, vol schitterende invallen, en kleurige beelden. ▫ Zijn ouders laten hem dansen leeren. Op de gewoone school werd hij ziek. Kreeg hooge temperatuur, en werd gedeprimeerd. Hij heeft buien gehad van echte melancholie. Maar nu is hij jolig als een echt gewoon kind. ▫ Het dansen vindt hij heerlijk. Het voldoet aan zijn behoefte aan discipline. Het is ritmische gymnastiek, volgens de russische dans-methode. Wij gingen gisteren avond de russische danseres Anna Pawlowa zien. Het is zeeker een verbeetering op het oude ballet, maar het staat niet zoo hoog als Isadora Duncan. Het is op een lager rang. Een tusschenvorm. ▫ De muziek daaraan eevenreedig: Liszt en Paderewski. ▫ Ik zag ook bioscopische tafereelen van jachten in Afrika. Nu ben ik toch ongelukkig omdat het hier een smeerig, rommelig huishouden is. Het bad was onbruikbaar, alles is onordelijk en vuil. En toch is de vrouw flink en energiek en gezond, en ze wil haar geniale zoontje de beste leiding geeven. | |
26 aprilCambridge, bij Edw. Bullough. Ik ben nog geheel vervuld van Logan, mijn kleine Sirius. ▫ Hij is Sirius - het is zoo wonderbaar, dat ik al die bizonderheeden omtrent Sirius neerschreef, het dicteeren aan zijn moeder, de gedichtjes - en dat deeze jongen in Londen leefde en het alles was en deed. Zijn sprookjes en gedichtjes koomen precies oovereen met de Sirius versjes. Dit is een woordelijke vertaling: de Neevel.
O kinderen, in de morgenscheemer
zit ik in de stervende nacht.
Denk aan de schoonheeden der aarde.
En weet je dat als de zee kalm is
de scheepen veilig zijn?
Maar als de zee boos en woedend is
dan zinken de scheepen.
| |
[pagina 1314]
| |
O de morgen is kalm en mooi,
het breekt haast mijn hart.
Denk aan de steeden met de sombere neevel
verschrikkelijk als een woedend beest
Het maakt mij droef als ik de neevel zie.
Mijn Siriusverzen zijn - met toeleg - zoo simpel moogelijk gehouden. Die van Logan zijn rijker, weelderiger, mooier - maar dus ook onwaarschijnlijker voor een kind. En toch is Logan nog maar zes jaar, en hij heeft ze gedicteerd, en elk woord moet precies zoo blijven als hij het zegt. Zijn moeder mag er niets aan veranderen. In Hampstead had ik een blinde beedelaar gezien, die den ganschen dag teegen een muur zat, in de zon - en ik dacht aan het luie leeven van dien man, en ik voelde absoluut geen meedelijden, enkel weerzin. Gisteren middag gingen wij naar den trein, Logan en zijn ouders en ik. Logan liep vooruit, in zijn ulstertje/ de handen in de zak, vroolijk en huppelend. ▫ Op eens zie ik hoe hij bij den blinden beedelaar staat. Hoe hij hem toespreekt, als een oude bekende, bij hem neerzit, zijn handen vat, en hem innig en vriendelijk toespreekt, teegen hem aan geleund. Hij neemt een penny uit zijn zak en doet die in het bakje - maar dat niet hartelijk genoeg vindend neemt hij hem er weer uit en stopt hem in de hand van den blinde, en met de hand in zijn zak. ▫ Toen schooten mij de tranen in de oogen, ik begon bijna te snikken. En nog kan ik er niet zonder tranen aan denken. Nooit zag ik zoo reine, zuivere, onmiddellijke liefde. O! dacht ik, kon ik nog maar zoo onbevangen zijn, kon ik nog maar zóó liefhebben en goeddoen, zonder denken of vragen, zooals dat kind. ▫ Ik dacht aan de zeegen voor dien blinde, de stem van dat vriendelijke kind te hooren, hoe moet dat zijn dag vervullen, hoe moet hij er naar verlangen. ▫ Ik hoorde het aan zijn stem toen hij Logan bedankte en vaarwel zei: ‘Thank you, my boy, thank you my child!’ ▫ En Logan huppelde weer voort, blij en zorgeloos, zonder te weeten wat hij gedaan had. ▫ Nu schrei ik weer! Zalige tranen. Het was een vonk van goddelijke liefde die ik zag. Zoo moet Christus gedaan hebben als kind, dit was de liefde van Sint Franciscus. O Paul, Paul! mijn jongen, weetje het, dat ik dit gezien heb? | |
[pagina 1315]
| |
Mijn gastvrienden waren er ook. Ik blijf Duse's dochter uiterst bekoorlijk, beminnelijk en begaafd vinden. Ook de man valt eer mee dan teegen. Er is iets kouds in hem, een gemis aan vuurige geestdrift. Maar zij hebben nu juist weer wat de Wilshire's missen, orde, netheid, gezond oordeel. Een duitsch schilder, Kroeber, is ook hier, - dezelfde die aan Bullough voor veele jaren de Kleine Johannes gaf als een ‘köstlich Leckerbissen’. Een grappig, oolijk kaereltje. Duse's dochter noemt hem ‘Pittörchen’ van Pittore. De omgeeving heeft iets ongezelligs/ vooral bij dit vrij ruuwe weer. Winderig en kaal. Maar weldadig is de orde en netheid in huis. Ik voel dat ik voortgang maak, met de Waereld-veroovering. Als eens de kern gevormd is, komt de polarisatie al sneller en sneller. Deeze jaren zijn de moeielijkste, van langsamen groei. Morgen hoop ik bij mijn kindertjes, mijn lieve vrouw en mijn bloeiende appelboomen te zijn. | |
woensdag 30 aprilHet is intensieve zoomerpracht. Juist nu, eind April, zoomersche dagen, dat maakt Walden tot een paradijs. De appelboomen zijn een enkele bloesemvracht. De nachtegalen zingen en de wilde kers is een fijne, witte bloesem massa teegen de blaauwe lucht. Ik ben niet alleen verheugd thuis te zijn, bij vrouw en kinderen - ik geniet ook deeze lente zooals weinige te vooren. ▫ Ik moet aan mijn jongen denken, hoe geniet die het nu? Door mij? ▫ Gisteren was ik bij mijn moeder, ook die was wel en blij. Wij reeden met zusje naar Giza. Lioba is weer uitgesteld. Het kon mij niet veel scheelen. Het moet zoo weezen. Ik moet werken en Paul en Sirius afmaken. Ik moet bedenken dat er een aantal menschen zijn die op me vertrouwen, voor wie ik steun en vastheid ben. Daarvoor moet ik werken, die moet ik niet teleurstellen. Ik lees ‘the great Illusion’ van N. Angell. Niets nieuws, maar toch met een nieuwe duidelijkheid gezegd. | |
[pagina 1316]
| |
Ik denk veel aan het lente-gevoel van vroeger, waarbij altijd verliefd-heidsaandoeningen moesten zijn, om het fijne geluk compleet te maken. Het is nu heel stil - ik ben als vergeeten. En ik vind dat goed. Ik doe wat ik kan, en als het niet waar is dat ik een groote rol nog in de waereld te speelen heb - welnu! dan is dat niet voor mijn verantwoording. Ik wil ook eeven graag vergeeten blijven - wat mij betreft. Maar er zou een wonderlijke inconsequentie zijn, een teegenstrijdigheid, als ik dit ik-gevoel zou hebben en het zou niets beteekenen. | |
maandag 12 mei2e Pinxterdag. Heerlijk meiweer. Met Hans en Martha en Marietje orchideeën geplukt in het weiland. Gisteren las ik de correspondentie tusschen Nietzsche en Strindberg. Beiden op den rand van waanzin. ▫ Ik begrijp hoe dat zelfgevoel en die vereenzaming tot waanzin voert. Ik voel mij nog veilig op dat punt, maar de raadsels zijn toch ontzettend. ▫ Het is mij ook vaak alsof ik losgelaten word in de oneindigheid, om te leeren geheel alleen op mijzelven te vertrouwen. ▫ Strindberg citeerde Anacreon: θελω θελω μανηναι maar ik wil beslist niet gek worden. | |
[pagina 1317]
| |
13 meiEen wonderheerlijke Mei maand. De seringen, de brem, de meidoorn, alles bloeit prachtig. Het heeft flink geregend en nu is het zonnig en stil. ▫ Soms voel ik, juist nu, in dit jaar alsof de toekomst zal zijn als een meimaand. Ik sliep gisteren tusschen het akkermaalshout achter in Walden. Met Tagore's Gitanjali bij me. | |
14 meiGisteren oopening van het nieuwe Frans Hals museum te Haarlem. Ik stond tusschen de bende hooggehoede en zwartgejaste notabelen en geneerde me. De minister Heemskerk sprak en ik vond het erg poover en onecht. ▫ Het museum zelf was mooi, een fraaie 17e eeuwsche reliek. En er waren veel bekenden: de Bazel, van Looy, Derkinderen, Veth, Marius Bauer, en allerlei oude Haarlemmers. Prachtig was de Hout. Ik herinner me zoo'n schitterende, heldere meimaand niet. Het groen is zoo fel, en alles is zoo rijk en frisch. Ik was 's avonds in de comedie en zag ‘het levende lijk.’ Het werd goed gespeeld en het beviel me. Het was meer de artiest in Tolstoy dan in de meeste andere werken. Geen moraliseeren maar kunst. En onder invloed van Dostoiewski. De echt-russische, goedig zwakke, oprecht en week, gevoelig en diep en eerlijk - teegenoover de brave verveelende geweetensmensch. ▫ Heel mooi vond ik het zigeunerlied, het avondrood. Dat was een goede scène, goed gespeeld. En ook fijn en uitsteekend was het voorleezen van Fedja's schrijfwerk, afgebrooken door de komst van Mascha's ouders. En dan zijn verbouwereerde lijdsaamheid, zwak en beminnelijk. Ik werd zeer droevig in den schouwburg om het vluchtige leeven. | |
19 meiKoud. Eergisteren bracht ik het MS van Paul's ontwaken bij Versluys. Het wordt maar een klein boekje, maar als ik het van een ander las zou ik zeggen: ‘dat zullen veelen leezen.’ ▫ Zoo denk ik b.v. dat Gorter nooit meer iets van mij leest, maar dat hij dit kleine boekje wèl zal leezen. Mijn vrienden zullen het leezen, maar ook veelen van mijn vijanden. | |
[pagina 1318]
| |
Gister was Borel bij me, en Johanna van Maarsseveen. Ze vonden dat ik hier mooi woon. Ik corrigeerde ‘a Study of dreams’. Ik maakte het plan om een nieuwe brochure te schrijven: ‘de republiek Nederland’ of ‘de Nederlandsche Republiek’ of ‘de Republiek der Nederlanden.’ | |
21 meiIk kreeg een brief van Logan. Ook een andere brief van hem aan een schilder. Daaronder schreef hij het woord: Serious Voor een Freudsche Psycho-analytiker zou het niet vèr gezocht zijn hier te leezen ‘Sirius’. ▫ Toch heb ik hem nooit oover Sirius gesprooken. ▫ Het komt mij vóór dat de Freud'sche onderzoekers altijd met persoonen van inferieur karakter experimenteeren. Ik schrijf aan de leezing voor Gent. Ik moet er mij toe dwingen. Ik wil met Sirius voortgaan. De post brengt niets. Gister een heerlijke zeiltocht met Hans en Marietje en twee anderen. Mijn huis is net en wordt goed bestierd. Mijn kindertjes worden goed verzorgd en opgevoed. Beiden/ huis en gezin bevreedigen me, maken me gelukkig. Hoewel ik nog eeven arm ben, tob ik niet. Het is immers moogelijk door suggestie, twee herinneringsstroomen te doen samenvloeien, iemand zijn droomleeven of zijn somnabulistische leeven in de wakende herinnering te brengen - zou het dan niet moogelijk zijn andere herinnerings-stroomen, uit verschillende individuen, na den lijfsdood te doen ineen vloeien? | |
dinsdag 27 meiWarm zoomerweer. Het is een ideale meimaand. Nooit zag ik het groen zoo vol en frisch. Gisteren wandelden we met de kinderen naar 't Melkhuis. Ik heb nu geen last van mijn neus en geniet de warmte. De kwestie Duse-Fles wordt weer opgerakeld. Poletti schreef een huldevers aan Etha. De schuld wordt nu geheel op Duse geworpen. | |
[pagina 1319]
| |
woensdag 28 meiGister de oopening van het Muiderslot bijgewoond. In den warmen zoomerdag, bij dreigend onweer, gefietst naar Muiden. Er was volle zoomer-bekooring. | |
31 meiSluiting van het wonderseizoen. Gisteren gloedhette, van nacht onweer, heeden koel en nat. Alle Mei pracht verdweenen, geen seringen, geen meidoorn, geen brem, geen veronica meer. Het loof donker. Een enkele roos begint. Ik voltooide de Gentsche rede. Het beste er van vind ik de vertaling van Tagore. Maar ook de analyse is goed. Ik voel zeer vast. Ik weet precies wat ik nog te doen en te zeggen heb. ▫ Nu eerst Sirius II af. Dan de brochure Nederland een Republiek. Dan het drama. | |
7 juniGisteren uit Gent teruggekoomen. Een sterke indruk. Het is snel voorbijgevloogen. De rede zelf was daarbij als een vluchtig incident. De hoofdzaken die mij vervulden waren mijn lage aanvechtingen, mijn onvolkoomen genieten van de zoomerstads-sfeer in een vreemde stad, en dan het middeneeuwsche Gent, de kerken, de oude huizen, vooral het grafelijk slot dat geweldig op mij inwerkte. En toen de ontmoeting met den roomschen priester, pater Rutten, terwijl ik voor den Van Eyck stond in de Sint Baafs kerk. Ik was al geïnteresseerd toen hij inkwam met de twee fransche priesters. Door zijn aardig gezicht, zijn vrije inneemende manieren. En toen hij mij aansprak en oover mijn rede begon/ toen was ik geheel geboeid en nu nog moet ik telkens aan hem denken. Ik hoop dat hij hier komt en ik wil met hem praten. Hij mag alles doen wat hij kan om mij te bekeeren. Ik hoop dat hij oprecht is. Mijn geheele toestand is allerzonderlingst. Het is alsof ik vergeeten en | |
[pagina 1320]
| |
onopgemerkt ben. Ik heb een gevoel alsof er geen sprake van is dat ik mijn opdracht, mijn taak op die wijze zal kunnen ten einde brengen. De dagelijksche pers is mij vijandig, zwijgt dood, en ook uit andere landen hoor ik niets meer. De post brengt niets. Amerika, Zweden, Duitschland alles zwijgt. ▫ Maar dan - op die voordracht in Gent - vind ik een enorme belangstelling, een stampvolle zaal, een geestdriftig applaus. Ik was niet tevreeden oover mijzelven. Ik had mijn best gedaan mij goed vóór te bereiden. Maar het had beeter gekund. Ik zou eigenlijk met een helper de Rede moeten instudeeren, om iets volkoomens te geeven. Dat behoorde ik te doen, en als men mij ooveral zooveel vergoeding gaf als in Gent, en ik kon op eenige voordrachten per jaar vast reekenen, dan zou dat ook wel gaan. Ik dejeuneerde bij den heer van den Heuvel, minister van Staat, - een leevendig mannetje met ouderwetsch-fransche manieren, hupsch en hoffelijk. Een burgerlijk milieu, zonder veel smaak, waar fransch gekoeterd wordt. Als gasten Jhr de Pau, ook een van 't oude regime, die zijn vlaamsch nog maar slecht sprak. En een jonge zakenman Claeys, geheel vlamingant, een aangenaam mensch. Na afloop der rede sprak ik de professoren Paul Frederik en Henri Logeman, mijn oude schoolkamaraad. Op de voordracht waren aanweezig Stijn Streuvels, René de Clercq, en verscheiden priesters. ▫ Toen ik teegen het priesterschap sprak voelde ik een gerucht van oppositie door de zaal gaan. Ik vermeed hen te prikkelen, maar hield toch vol en bleef het gehoor meester. Daarna zag ik de schilderijen op de expositie, onder leiding van een schilderes, mevrouw de Weert, kleindochter van Ledegank. Ik vond dat de jonge Belgische schilders een heel wat beeter figuur maakten dan de Hollanders. Er waren een aantal zeer goede landschappen. Claus, Bartsoen, - ook kranige etsen van een Gentenaar/ de Breukere geloof ik. Rembrandt zou er plezier in hebben. Mevrouw de Weert vroeg mij naar haar buiten te koomen, te Afsnee/ een dorp aan de Leye. Ik had er wel ooren naar. Cyriel Buisse woont er ook. Maar den volgenden dag voelde ik dat ik naar huis moest. Ik at 's avonds bij Logeman en zijn vrouw - Dientje van der Willigen - die 53 boeken uit het Scandinavisch in 't Hollandsch vertaalde. We spraken oover Björnson en Ellen Key, onze gemeenschappelijke kennissen, en oover den ouden tijd in Haarlem. Thuis koomend was ik droevig, door kleinigheeden. | |
[pagina 1321]
| |
zondag 8juniHet rustige, werksame zoomergevoel. Het geluid van de wind in de bladeren rondom. De voogels, de roozen en andere bloemen. Teune, de acteur, vertelde mij dat van Mens, de tooneelschrijver, zich doodgeschooten heeft omdat de Jezuieten hem vervolgden na zijn stuk ‘de Jezuiet’ dat in Duitschland gespeeld werd. ▫ Dat is dus de toestand van Lukas in ‘de Zendeling’. | |
11 juniKoud en nat. Gisteren had ik hooi-katarrh en het stormde en reegende. Maar ik was toch opgewekt. Ik schreef: ‘de ware antithese’ voor het weekblad van Piet Tideman. En ik vond het een goed artikel. Het staat onaantastbaar, al wordt het uitgelachen en genegeerd. Het zal altijd weer boovenkoomen. | |
zondag 15 juniDonderdag kreeg ik bericht dat mijn moeder ziek was. Hooge koorts. ▫ Vrijdag ging ik er heen. Toen was de koorts af, en vond ik haar vrij goed. Ik telegrafeerde zusje Obbes, die direct gekoomen is. Maar gister kwam de koorts weer heevig terug 40o. Een droef contrast van aandoeningen. Het weer was zoo mooi geworden en ik fietste naar Noordwijk in den prachtigen avond, op den wonderschoonen duinweg. En ik dacht aan den verleeden tijd in Haarlem, mijn jonge leeven, en nu de arme, oude moeder, de laatste ooverblijvende. Hoe weemoedig was alles. Moeder is opgewekt, flink, als altijd, bereid te sterven, vol innigheid jeegens mij. Ik logeerde in Noordwijk, het was er mooi, het dorp bloeiend en welvarend, het gansche land vol teekenen van welvaart. Ik baadde 's morgens. Een blijde, fijne stemming was er. Ik fietste naar Leiden. Ook dat stadje was prachtig in de morgendrukte en de zoomerzon. Ik bezocht van Vollenhoven, de man van de politie-vloot. Ik vond hem bescheiden, een rechte Hollander, afkeerig van reclame en ophef. Een gladgeschoren gezicht, kortgeknipt haar, dikke lippen/ een mond als Labberton. Maar zijn begaafdheid toont zich niet snel, niet in vuurigen blik, vrije gebaren of leevendig gesprek. Hij is ook wat doof. | |
[pagina 1322]
| |
Wij fietsten naar Oegstgeest naar van Noppen, - die bracht ik met van Vollenhoven in kennis. Ik lunchte bij van Noppen en hij las me een stuk van zijn groot drama voor: Armageddon. Het denkbeeld: Samson, het gekeetende volk, dat de pijlers van de samenleeving doet instorten, is werkelijk groot. Het viel me mee. Van Noppen heeft iets donker-zuidelijks in uiterlijk en geest. Misschien Indianenbloed. ▫ Ik fietste van Oegstgeest weer naar Haarlem, Moedertje erg koortsig en onrustig. Ook dat nog! Ik corrigeerde de proeven van ‘Paul's ontwaken’. Martha wenscht dat het niet in den handel zal koomen. Maar ik zal aan dien wensch niet kunnen toegeeven. Want dat zou mij te veel geld kosten, en het zou de verspreiding beletten. En ik vind het zulk een zuiver, oprecht en heilzaam geschriftje dat ik het stellig niet mag teegenhouden. Paul zelf zou het zeeker met me eens zijn. Nu zal hij er om glimlachen. | |
vrijdag 20 juniVandaag had ik naar Homburg zullen gaan. Ik had er mij zeer op verheugd want ik wist hoe prettig ik het er zou vinden. In het mooie, nieuwe huis op de vroolijke badplaats, en de uitgestrekte bosschen rondom. Maar ik zag hoe het mijn moeder pijnlijk was en toen besloot ik terstond te blijven. Mijn moeder sprak van nog maar veertien dagen te leeven te hebben. In hoever dat diep gemeend is kon ik niet beoordeelen. Zusje is nu zoo goed voor haar, ze doet nu wat Paul had willen doen, en moeder voelt het, met haar liefdevolle natuur. ▫ ‘Zou Paul in den heemel nu weeten dat je zoo lief voor mij zorgt?’ vroeg moeder aan Zusje. ▫ Ik was blij om die vraag. Dinsdag waren we met de kinderen in Artis. Een ideaal-dag, juist zooals ik mij die had voorgesteld. Prachtig warm weer, en alles liep goed, naar mijn bedoelen. De brulaap of Siamang was de eenige wanklank. ‘Die vind ik niet aardig!’ zei Hugo. Woensdag waren de van Noppen's hier, er is oovervloed van roozen. Ik corrigeerde de Gent'sche rede. De Kuyper-bende heeft een goeden klap gehad. Gisteren bezoek van Yvonne Bimbenet, de conférencière. Typisch fransch, donker, leevendig, mager. Ik voel toch voldoening dat ik niet gegaan ben. | |
[pagina 1323]
| |
van het minutieuze geduldwerk dat er voor noodig is. Men moet bij 't tweede of derde woord al in de complicatie stikken. ▫ Het woord ‘zijn’ of ‘begrip’ is al niet meer te onderzoeken door de grenzenlooze diepte en verwikkeling. | |
zaterdag 28 juniDeeze week koud, guur, reegenachtig. Gister avond concert in de Naarder-kerk. Stabat mater van Henriette van den Brandeler en de C-moll-mis van Mozart. ▫ Nu raakte het mij wel en ik kwam diep onder den indruk. Vooral van Mozart, wiens mis ik nu voor de tweede maal hoorde. ▫ Het doet mij goed te zien hoe belangrijk zoo'n kunstwerk voor mijn lieve vrouw is. Het vervult haar geheel, ze moet er steeds oover denken hoe men zooiets maken kan. Mea Verwey was met ons. Zacht, kinderlijk, maar ook fijn en schrander. Paul's ontwaken en de Gentsche Rede voor den druk gegeeven. Jaap de Haan was door Paul's ontwaken zeer getroffen. Hij verwachtte dat men dit werkje wèl zou waardeeren. Ik schrijf aan Schijn en Wézen. Sirius vordert maar zeer langsaam. | |
zondag 29 juniGuur. Telkens koomen mijn gedachten terug op het gesprek met Buber. Hij heeft gelijk, met z'n ‘Oriëntierung’ en ‘Verwirklichung’. ▫ Het Nu en 't Ik, waarvan ik schreef in Schijn en Wézen, dat is de Verwirklichung. Alle bereekening is oriënteering, en moet tot nu-en-ik gevoel worden. ▫ Muziek is werkelijkheid als gevoel, door ik-nu. Het is orienteering als bereekening. Dat is maar schaduw van werkelijkheid. ▫ Alle metaphysiek is afdwaling van dat ik-nu-gevoel, vergeefsche oriënteering. ▫ Door deeze oriënteering wordt echter het ik-nu rijker, dieper - en zoo moet het groeien totdat het eeuwigheid en ruimte omvat. ▫ Het staat al in de Kleine Johannes. De cijfers dat is oriënteering. Windekind is werkelijkheid. Het gevoel. | |
[pagina 1324]
| |
aant.
Gister avond Jani Holst, het jonge dichter-type, met golvend haar en hoog voorhoofd. Maar gelukkig met begrip van humor en zonder eenige poze. Beroerde, onvruchtbare dagen. Kou, pijn, geen werk. | |
vrijdag 4 juliTerwijl ik aan 't schrijven was, en juist van Schijn en Wézen III twee zangen afhad, kwamen Jani en Carry Verbruggen. Ik las de verzen voor en wij speelden met de kinderen. Het deed me goed. Ik voelde bizonder verlaten en machteloos de laatste dagen. Ik las van den Bergh van Eysinga's Radikale Kritiek van het N. Testament. De waarheid wordt nu wel steeds duidelijker. | |
zaterdag 5 juliSteeds guur en somber. Van morgen kwam het denkbeeld van het drama. Het Skelet. Ik wilde het in blank-verse schrijven, om de menschen niet naar realisme te laten uitzien. En ik denk aan Royaards als de man die het kan dóórzetten. Gelukkig dat ik hem zoo goed vond in ‘het levende Lijk.’ Gisteren was ik met Giza bij Truida's rijken neef Everts te Bloemendaal. Een fraai, weelderig huis vol marmer, dun gesleepen marmeren platen, doorschijnend. Prachtige perzische en Moorsche tapijten, oud-Chineesch brons en porcelein. ▫ De eigenaar een type als mijn neef Willem van Warmelo - met veel fijne gevoeligheid en aspiraties, maar zonder talent of expressie of filosofische berusting. Daardoor zelf-ingenoomen, wreevelig, bitter, op anderen spoedig schimpend, eigenlijk zeer ongelukkig. Maar iemand die een nacht niet slapen kan als hij een mooi Chineesch beeldje verwacht. | |
[pagina 1325]
| |
woensdag 9 juliSteeds goed weer. Eergister avond was ik bij professor Lorentz en had er een lang gesprek, van half acht tot tien. Hij is zulk een beminnelijk en bescheiden man. Wat hij met me oneens was kwam eigenlijk alleen daarop neer dat hij vond dat ik wat doorsloeg in sommige uitdrukkingen. Als ik b.v. van de ‘onwaarheid’ der weetenschap sprak. En ook dat hij niet aan een persoonlijk voortbestaan kon gelooven. Hij geloofde wel in het primair-zijn van den geest, en achtte zichzelf een deel van een groot geheel. Maar hij meende dat hij als persoon dan wel wenschte afgedaan te hebben. Hij had geen behoefte aan persoonlijk voortbestaan. ▫ Ik meende dat daar een vergissing school. Er was toch niets voor hem bestaanbaar zonder dat zijn eigen ik het kende. Hij had dus geen recht het bestaan aan te neemen van iets waar zijn eigen ik buiten bleef. Het opheffen van zijn ik beteekende dus opheffen van alles, van alle bestaan. Ik sprak ook oover Freud en de symboliek der droomen. Wat hem daarbij trof was het feit dat deeze symboliek voor verschillende individuen eenzelfde karakter droeg. Hij zeide ook dat het lang beezig zijn met mathematische beschouwingen oover een vierde dimensie langsamerhand een zeekere vertrouwdheid met het idee van een vierde loodlijn in het snijpunt van drie coördinaten meebracht. Ik sprak ook oover de eenvoudige oplossing van het sociale vraagstuk. Belachelijk eenvoudig, in vergelijking met zijn physisch-mathematische vraagstukken. Alleen in de praktische uitvoering belemmerd door het gemis aan geloofs-verband en organisatie. In de physica gelooft ieder den ander, en kan alles door meede-deeling en bewijs worden vastgesteld. In de sociaal-economie ontbreekt dat verband totaal, - er is alleen gezagsverband. Lorentz noemde den naam van Otto Effertz, en zei dat die in Parijs doceerde. Gisteren waren Jani Holst en Carry Verbruggen bij mij. Ik had haar Heleen geleezen en haar talent bewonderd. Het was een vroolijk en druk bezoek. Ik bracht hen naar Blaricum. Ook Rijkens en zijn vrouw zijn hier. Van morgen dacht ik weer oover de tragédie der zeekerheeden. Ik wil beslist weer dramatisch werken, deezen winter. | |
[pagina 1326]
| |
drama zou in Haarlem speelen, in den Frans Hals tijd. En ik zou de gestalten die ik noodig had uit zijn modellen uitzoeken. Ik wist al wie de hoofdpersoon zou zijn, de fijne oude kop uit het regentenstuk. Een magistraat, wijsgeer, geleerde. ▫ Zijn dochter een van de lieve figuuren (van Verspronck b.v.) uit dien tijd, - die zingt met de guitaar. ▫ Zijn aanstaande schoonzoon, een zwierige vendrig, tuk op weelde en mooie kleeren, die zich door den Spanjool laat omkoopen. ▫ Zijn vrouw een nuchtere, maar ruime en vroome geest, die de strengheid van haar man niet deelt. ▫ De aanbrenger, een stroeve protestant, die querulant wordt. ▫ Misschien als bijfiguur, de oude arme Frans Hals zelf. | |
zaterdag 12 juliPrachtig zoomerweer. Gister was ik zeer gelukkig door de gedachte aan het drama. Ik geloof dat dit mijzelven en het publiek bevreedigen kan. ▫ De kern van het drama is de groote vraag van de zeekerheid van het plichtgevoel. In hoever de waarachtig brave en vroome mensch zijn plichtgevoel moet volgen. In dit geval aarzelt of weifelt de man niet, geen oogenblik. En toch komt de twijfel en de wroeging, door het waarneemen van den waanzinnige. Dit alles is voor mij de hoofdzaak. ▫ Maar dan heb ik het fraaie milieu, de schilderijen, de Hoochjes en de ter-Borgh'jes die op 't tooneel gegeeven kunnen worden, en de fraaie kleederdrachten, en het Hollandsche element. ▫ Ik geloof als ik ergens mee slagen kan, dan is het hiermee. Mijn vaderstad, mijn volk. Het museum op 't Heiligland, vlak bij mijn geboortehuis. | |
zondag 13 juliWarm. Weer het gonzen in mijn hoofd, dat ik in Helleland had, en in 1911 in Neu-Coswig bij Dresden. ▫ Ik voel mij beroerd, als een terugslag op de vreugde van gisteren. ▫ Ik begrijp weer niets van mijn positie. Is dit vaste gevoel van mijn beteekenis in de waereld nu schijn en zelfbedrog? Als ik de historie lees van een grooten bankier, als Pierpont Morgan, dan lijkt de heele waereld een complex waarin ik niet thuis hoor. Hoe kan ik daarin iets beteekenen? | |
[pagina 1327]
| |
vrijdag 18 juliGraauw motreegenweer. Zandvoort. Noordzee Hotel. Gister bij mooi weer ben ik met mijn lieve vrouw hierheen gevlucht, voor de drukte op Walden. Het is om haar rust te geeven en voor mij om aan 't werk te koomen. Zij is dan op eens zo lief en fleurig, dat doet mij goed. Ik zelf vertaalde Gitanjali en las in de Vaderlandsche geschiedenis. Maar wat ik doen wil vlot nog niet. | |
zaterdag 19 juliSteeds reegen. Het weer is zeer slecht, maar ik ben tevreeden. Het is hier stil en rustig. Ik hoor alleen de zee. Ik heb aan Sirius geschreeven en Tagore vertaald. ‘Wijzangen’ zal ik ze noemen. Het is volkoomen of ik ze zelf geschreeven heb. Ik vertaal ze als van zelf, alsof ik ze zelf opschreef. Ik baad en voel geheel gezond. Welk een jammertooneel is die geschiedenis van den tachtigjarigen oorlog. Wat al domme kleinheid in de vorsten, slaafschheid in de meenigte, wat weifeling, wreedheid en verraad bij de leidende persoonen. De sympathiekste is Egmond, maar een steil conservatief. Oranje is ruimer en slimmer, maar weifelend, dikwijls meer meegesleept dan stuurend. ▫ En die gehuurde soldaten, die wreedheeden, dat geldgehaspel, die rommelige verwarring. Wij weeten naauwelijks hoe kort geleeden het grofste barbarisme is. | |
woensdag 23 juliSlecht weer. Oranje speelde in de zeeventiende eeuw de zelfde rol als nu de sociaal-democratie. Ze stookten het geestdrijvend volk en de dominees teegen de regenten op. De grootste vrijzinnigheid was nog bij de regentenpartij te vinden, bij Oldenbarnevelt en de remonstranten. Rechts was Spanje en het Katholicisme dat alle welvaart verdierf, links was Maurits en de Calvinisten. | |
[pagina 1328]
| |
zaterdag 26 juliZandvoort. Het is toch een glorieuze tijd geworden. Ik heb weer vertrouwen in mijn werk en ik vertaal Gitanjali, elken dag een of meer gedichtjes. Ik schrijf ook hoofdst. XVI van Sirius. Het weer is zonnig en het is de blijde hoogzoomer aan zee. Strandvertier, kindertjes aan zee, lichte en kleurige pakjes. Dit huis het toppunt van wat ik mij als kind van weelde aan zee droomde. De waereldsche vorm van zeegeluk. Hoe meer de menschheid zich uitbreidt, hoe meer de individueele goede smaak te loor gaat. In de plaats daarvan komt de navolgings zucht. Het ras moet zich te veel verdeelen, daar door wordt het individu zwakker/ minder zelfstandig, minder in direct verband met de rasgeest. Maar er wordt iets nieuws bereikt door gemeenschappelijke actie. En de verzwakking gaat niet verder dan veilig is voor 't behoud. Ik was vandaag weer in Bergen, en herstelde de goede vriendschap met mevrouw V., die ik ten onrechte verdacht van gekrenktheid. ▫ De rit van Alkmaar naar Bergen in een oopen rijtuig, in den zoomerdag was een hooge weelde. Prachtig! | |
dinsdag 29 juliKoel. N. wind. Weer in de hut op Walden. Druk in huis. Moeder en zusje, Giza. Bij Martha zijn de Vogels en Marie Andries, de Rijkensen nog bij de Haan. Jan de Witt is eeven ongeschikt voor een drama-held als Napoleon volgens Hebbel. Want hij is nog veel nuchterder dan Napoleon. Zijn eenige goede kwaliteiten in dat opzicht zijn zijn moed en zijn fierheid. Maar hij was een droge sinjeur, bij al zijn slimheid en dapperheid. | |
[pagina 1329]
| |
3 augustusZoomerweer. Moeder wil in Truida's huisje koomen. Daardoor veel drukte. Ik vind het alles zeer goed. Maar ik droom niet gunstig en ben vaak bezwaard. De toon van mijn vijanden in de pers wordt anders, wel eeven schamper en nijdig, maar machteloozer, minder stellig. | |
dinsdag 5 augustusHomburg. Zoomerleeven in een Duitsche badplaats. 's Morgens vroeg choraal door de Kur-kapel. Koffie op 't terras. Dan waterdrinken en een kleine wandeling. Alles met aardige herinnering aan Schwalbach en Münster a/Stein. Maar ik wou dat het Schwalbach was en mijn lieve vrouw hier. | |
donderdag 7 augustusNog zeer koel, maar windstil. Gisteren wandeling naar de Saalburg door het bosch. Herinnering aan den Romeinschen tijd. De Mithras tempel, het heiligdom van de bron-nymph. Mij beviel zeer de sobere, forsche, harmonische bouw van de Romeinsche werken. Zoo koel en weleevenreedig. Daarbij schijnen de Duitsche kasteeltjes prutserig-fantastisch. ▫ Er was stemming in, die mij vervulde. Eergisteren met de heele familie naar de Hirschgarten. Tamme herten en koffie-drinkende Duitschers. De kinderen vonden vier jonge katjes, en andere bezoekers kwamen er op af en gingen bij ons zitten, en het was een luidruchtig gelach, gemiaauw en gebabbel. Een echt Duitsch tooneeltje. Gister avond bezoek van de Marquardts/ vrienden van de Geldmachers en van Dr. Simon van de Frankfurter Zeitung. Deeze laatste een typisch joodsch element in den Duitschen kring. Muziekaal, geraffineerd. | |
[pagina 1330]
| |
14 augustusWalden. De thuisreis was prettig en scheen zeer kort. Ik had gelukkige gedachten. Het verblijf in Homburg had mij goed gedaan, zooals ik verwachtte. Een lange wandeling door de bergen met Paul Geldmacher. Een lunch bij Simon in zijn rijk jonggezellen huis. De laatste twee dagen was ik met Walther Rathenau, die met zijn auto in Amsterdam was. Ik kreeg nu nog een beeter indruk van hem en wij werden werkelijk bevriend. Hij is een voortreffelijk spreeker en een zeer scherpzinnig man. ▫ Heel terecht zei hij dat alle ‘inrichtingen’ kunstmatig en onnoodig zijn bij de reformatie. Alles berust op ‘Werthung’/ waardeschatting. Wie die verandert/ verandert ook van daar uit alle maatschappelijke inrichting. Wij gingen met mijn moeder in de auto naar Loosdrecht. Zij had er kinderlijk plezier in. Hjalmar stuurde mij f 1000. - om naar München en S Vigilio te gaan. ▫ Dit zijn nu drie schatrijke en invloedrijke jonggezellen: Wijk, Simon en Rathenau - die zich alle drie tot mij getrokken voelen. Wat beteekent dat? Zou ik die kracht kunnen concentreeren en richten? Wijk is mij de liefste, dan Rathenau, dan Simon. | |
20 augustusSteeds koel, grijs weer met N. wind. Sints Juni geen warmte. Ik voltooide een artikel oover ‘Kampf oder Frieden?’ voor de Frankfurter. Het gonzen in mijn hoofd houdt aan. Ik slaap alleen diep en dan is het 's morgens een tijd lang weg. Lee stuurde mij zijn boek ‘Crowds’. Ik begon er in maar het interesseerde mij niet genoeg. Het is Lee als altijd, maar niets nieuws. Ik mis de vuurige liefde. Upton zegt dat hem economische kennis ontbreekt, maar dat is 't niet wat mij treft. Soms zie ik nog alles in 't licht des Doods - soms in 't licht der Eeuwigheid. | |
[pagina 1331]
| |
23 augustusEindelijk zoomerwarmte. Ik voel soms doodsch en leeg in mijn hoofd en kan niet voort. Alleen Tagore houdt mij dan op. Daaraan werk ik altijd met plezier. ▫ Ik weet wel wat mij ontbreekt. Tagore heeft het. Hij voelt de nabijheid, hij voelt Hem, hij is er zeeker van en er meede vervuld. En ik moet mij vergenoegen met vermoeden, en bemiddeling en vluchtige aankondiging. | |
dinsdag 26 augustusHeerlijk zoomerweer. Tagore komt. Dat gaf mij als een gevoel van bevrijding. Ik weet dan wat de hoofdzaak is en bekommer mij niet om al de rest. Ik schreef dat ik te oud ben om mij in hem te vergissen. Valborg Isaachsen zag gisteren lijnen in de wolken die ze voor telegraafdraden hield. Ze liep met haar man en die merkte op dat ze veel te hoog waren voor telegraafdraden. Toen zag Valborg dat het nootenbalken waren en ze zag de nooten er op, die een melodie vormden. Ze schreef ze op en speelde ze thuis en het was een mooie melodie. Ik ben als een jongen die kapellen vangt. Ik zie er nu hoe langer hoe meer, mooie en groote. Tagore, Wijk, Gutkind, Upton, Bjerre, Rathenau, Simon - maar ik kan ze niet bij elkander krijgen. Soms krijg ik er twee of drie bijeen en dan ontsnapt er weer een hier- of dáárheen. Torvald Isaachsen gelooft aan de echtheid van het geheele N. Testament. Voor Truida was dit troostrijk. Voor mij was dit te véél beweezen en daardoor niets. ▫ Valborg die zoo goed Tagore begrijpt, kan dit gevoel onmoogelijk deelen. Tagore schijnt mij al het diepste te zijn waartoe wij in onze dagen koomen kunnen. De heele N. Testamentische theologie is fantasie, met zeer weinig realiteit tot boodem. Zoendood door het Kruis, Zondeval, Verlossing, enz. Woordfetischisme. | |
[pagina 1332]
| |
vrijdag 29 augustusWarm. Eergister ging ik naar den Haag om bij de receptie van Carnegie te zijn bij den Amerikaanschen gezant. Ik deed het om Jaap de Haan te plezieren, die wou dat ik oover Rusland met Carnegie sprak. ▫ Ik at bij Borel. Op de receptie was het vol en lawaaierig zooals altijd bij zulke geleegenheeden en men richt er niet veel uit en heeft ook niet veel genoegen. ▫ Carnegie sprak ik, maar ik richtte niets uit, omdat ik mij schaamde en mij niet op mijn plaats voelde. Ik voelde mij zeeker niet de armste van de twee, en hij begreep daar natuurlijk niets van en was schuuw en hield me van zich af. Van Rusland wist hij niets en wilde hij liever niets weeten. Hij deed mij denken aan een Barnum phenomeen, een kleine mensch aap, om onder glas te laten zien, het millioenen-ventje, dat in idealen wil gaan doen. Des avonds echter zag ik de mooie Chineesche teekeningen bij Borel en dat vervulde mij meer dan de receptie. Dat symbolische van alles, de den als de onsterfelijkheid, de vlinder en de bloem als de liefde, de hoenders als huisselijk geluk, de zon als het eerste principe, dat alles vond ik juist en prachtig - en de kleuren en de expressiviteit heerlijk. Ik dacht er aan den ganschen nacht. Den volgenden dag bezocht ik mrs Cole te Oegstgeest. Het was echt zoomer en ik was zeer gelukkig. Op de receptie had ik de van Noppens en miss Kiehl ontmoet. Ook den directeur van het observatorium te Treptow. Van mrs Cole kreeg ik een groen zijden beursje met goudstukken. Ik vond haar lief en had te doen met haar zwakke conditie en onplezierig verblijf. | |
zondag 31 augustusOp mijn terugweg van Oegstgeest zat ik een uur in den tuin van Zomerzorg te Leiden, zoo vol oude zoomerherinneringen. De goudvischvijver waarom ik 33 jaar geleeden wandelde, toen 't maskerade was in Leiden. Waar ik zat te wachten toen ik mijn artsexamen deed en de militaire muziek hoorde, en waar ik met Hans zat op een van onze heerlijke zoomer vacanties te Noordwijk. Gister was ik in Haarlem, moeders huis ontruimend. Gelukkig dat ze nog leeft terwijl ik het doe. Dat voorkomt de pijnlijke weemoed. | |
[pagina 1333]
| |
maandag 1 septemberTagore vertrekt Woensdag naar Indië. Maar hij hoopt toch nog mij eenmaal te ontmoeten. Ik had een heldere droom toen zijn brief in huis kwam, na acht. Gisteren bezoek van Lilian Wald, de filantropische Jodin. Een flinke, sympathieke, lieve vrouw. ▫ We reeden naar Laren en Hugo hoorde de Zigeuners speelen, hetgeen diepen indruk op hem maakte. | |
donderdag 4 septemberWijk-aan-Zee. Zonnige dag. Landwind. Dat Tagore niet komt was een slag voor me. Moest ik nu juist deeze kans missen, terwijl ik toch op zoo merkwaardige wijze - door Duse - met hem bekend ben geworden. ▫ Ik hoopte op hem. En Calcutta is zoo ver. En hij is 52 jaar. ▫ Maar ik denk veel en met troost aan zijn woord: ‘Time is never lost, my Lord. Thou hast taken every moment of my life in thine own hands.’ | |
dinsdag 9 septemberMünchen. Gister en eergisteren congres van de psycho-analytiker. Ik deed er aan mee, sprak er zelfs, en schaam er mij nu een weinig oover. Ik voel dan alsof ik veel te zwak ben voor mijn taak. Toch leek het een oogenblik wel duidelijk dat er maar twee krachten waren in de zaal, Freud en ik zelf, en dat Freud verreweg de zwakste was. Misschien is dat nog geheel anders waar. Ik verteegenwoordigde er alleen een oneindig sterker kracht. Maar ik voelde dat ik het niet goed deed, ontoereikend en dat bedroefde me. ▫ Het geheel lijkt mij nu een nachtmerrie. Hoewel het den schijn had van een zeer geslaagde vertooning. Maar al die groteske vuilheeden die daar als weetenschap fungeerden, en al die dames en heeren die dat met tevreeden mienen in zich opnamen, soms zelfs geamuseerd, dat was waarlijk demonisch. ▫ Maar er waren hier weer allerlei draden te vinden van het net dat zich voor mij - en door mij - oover de waereld spant. ▫ Ik zag het vriendelijke gezicht van den goeden trouwen Hugo Heller uit Weenen, die zielsverheugd was mij daar plotseling en onverwacht te vinden. Een goede, geestige, scherpzinnige Jood. Had ik hem maar altijd als uitgeever gehad! ▫ Dan was Bjerre er, en sprak waardig en mooi. Hem steunde ik. ▫ Gister kwam Hjalmar, na vier nachten spoorens, ik haalde hem 's morgens | |
[pagina 1334]
| |
aant.
Ik ben ook geërgerd door het domme doen van de Gutkinds, die nu eenvoudig niet te bereiken zijn, nu ze eindelijk iets konden uitrichten. Ze zwerven nu al weeken in Zuid-Duitschland - en als het tot een reunie zal koomen zijn ze niet te vinden. | |
donderdag 11 septemberGossensass. Gister morgen in München de ‘alte Pinakothek’ gezien. Het portret van den ouden Rembrandt, een wonder. De Haarlemmer soldaat van 1590 in dunnen Hals-toon. Het visschersmeisje van Hals - de Shakespeare onder de schilders. De Grünewald - en de macht van mooie primitieve doeken. ▫ Het portret van Sylvius door Rembrandt, een statige kleurensymfonie. Het reegende heevig, om 12 uur spoorden Hjalmar en ik naar Gossensass waar Bjerre ons tegemoetkwam met graaf Ehrensvärd. Vandaag bij prachtig, frisch zonnig weer een heerlijke wandeling met Hjalmar naar Sterzing, het aardige, kleurige stadje, in het Eysachdal. ▫ Het was zoo vreedig en genoegelijk en wij hadden jongensachtige pret. De opschriften op de deuren van het hotel ‘Alte Post’: ‘bewohnt von Kaiser Frans Jozef’ en dan daaronder ‘besetzt’. ▫ Het stadje heeft Bernsche kolonaden en al een Italiaansch aanzicht. Een vreedsame bedrijvigheid, vreemden, toeristen, Tirolers met bruine bloote knieën en bloote halzen. ▫ Rondom de statige bergen in de stille zon - de toppen al besneeuwd. Bjerre praatte lang met mij oover de psycho-analyse. Het volgend jaar zullen we weer samenkoomen. | |
[pagina *57]
| |
63 David Edström, F.v. Eeden
| |
[pagina *58]
| |
64 Paul in zijn laatste levensjaar
| |
[pagina 1335]
| |
14 septemberAan 't station te Frankfurt/ 's morgens 6 uur. Het is een heldere herfstmorgen en ik zit in de vroege wachtkamer op mijn trein te wachten. Een moment van zalige, onuitspreekelijke rust en vreedigheid in mij. Een van die zeldsame heerlijke diepe gelukkige oogenblikken. Gisteren deed ik een berg-toer met Hjalmar. O mijn lieve dierbare Hjalmar - ik zal hem missen. Hij is zoo zacht en zoo fijn en toch zoo sterk. Hij begrijpt de fijnste stemmingen eeven als ik. Hij is zoo vatbaar voor humor, heeft de bloemen lief, en voelt zoozeer de natuur. In zijn bijzijn kan ik alles zeggen wat in mij opkomt - en ook zwijgen. ▫ En daarbij dat sterke karakter, die bescheidenheid en eenvoud, en het forsche groote lichaam, een hoofd langer dan ik. Wij steegen op den Rosskopf, bij heerlijk weer, en genooten in de berg stilte, de besneeuwde alpen, het water dat ooveral neer bruischte, de gouden zon. Hjalmar had geen bergschoenen zooals ik, maar hij was toch vlugger in 't klimmen. Hij is ook zeventien jaar jonger. ▫ We gingen om 7 uur uit en waren om één uur weer thuis. ▫ Daarna nog een psycho-analytisch gesprek met Bjerre, toen brachten Bjerre, Hjalmar en Ehrensvärd mij naar den trein. ▫ Ik sliep ligt en heerlijk in den slaapwagen, en voel mij zoo gelukkig, zoo wonderbaar gelukkig. De psycho-analyse wordt het begin van groote ontdekkingen. Wij zullen langsamerhand leeren vaststellen welke machten ons leeven beheerschen, zoogenaamd onbewust, wij zullen hun symbolentaal leeren verstaan, hun vast karakter leeren kennen. Dan eerst zullen we het transcendente algemeen geldig kunnen maken, het goddelijk leeven vaststellen met een zeekerheid die tot nog toe alleen de weetenschap geeft. | |
18 septemberWijk-aan-Zee. Tusschen heeden en het laatst beschreevene ligt een waereld. Een schoone, groote, maar bijna verbijsterende waereld. ▫ Mijn geluksgevoel was echter juist, het heeft zich bewaarheid. Ik ben gesteegen, ik ben dieper gelouterd, helderder ontwaakt. Om half acht kwamen mijn vrienden op 't station, om half negen gingen we naar Boppard. Daar logeerde ik in het hotel Hirsch. De Rijn vloeide statig en de atmosfeer was zoel en stil. ▫ Wij wandelden 's avonds naar Vier-Seeën-Platz. Daar sprak mij Kes uit Coblenz aan. Maar hij zag niet wie ik | |
[pagina 1336]
| |
was. ▫ Plechtige uuren op een bank, met uitzicht oover dal en stad, de scheemer viel, de lichtjes begonnen te tintelen. Wij spraken oover hooge dingen. ▫ Vreemde tijd van spanning als men heevig verwacht en angstig de minuten volgt. Alles komt, onfeilbaar gaat de tijd voort - in een oogwenk gaat alles voorbij, en weer nieuwe verwachting, nieuwe aandacht - en ook dat komt en gaat voorbij. ▫ Helaas! dat ik niet kan opteekenen wat er al merkwaardigs door mijn gedachten ging. Maar alles van deeze reis was vol beteekenis en hing te samen. ▫ Ella's droom. De priester die haar liefhad - in de geslooten kerk, het kloppen op de deur en de priester die zeide: Mijn preek begint nog niet. Toen kwamen de drie vroome zusters binnen. En de ster die rustig werd toen hij de vijfde straal kreeg. ▫ De wandeling door de Hunsrück naar Horn en Simmern. Woud en chausseé, lage heuvels, stil, zoel en druilig weer - eindelijk reegen en onweer. Het stadje beklemmend van leelijke kleinsteedschheid. ▫ Het kleine avondmaal met drie kaarsen, blij en plechtig te gelijk. ▫ De Rijntocht, koel, reegenachtig - de twee Hollanders die mij aanspraken. ▫ De maan-lichte avond in het Zevengebergte. Stil, zoel en sereen. Het groote, sombere hotel. De bange nacht, eindelijk het gebed tot Paul en de uitkomst. ▫ Daarna alles licht en goed, met bevrijdende tranen. ▫ De wandeling naar omlaag, onder innige gesprekken. De lieve vrienden in Keulen, de laatste heldere en gelukkige momenten, vrij, oprecht, verligt. ▫ En hier de zelf-verwinning, de volkoomen verloochening en berusting zonder iets van het heilig gegeevene/ de groote liefde, terug te neemen. Een verdiepen en bevestigen van mijn huwelijk met mijn lieve vrouw. Wonderheerlijk stil weer. Voorspoed in mijn werk. Brief van Romain Rolland. De Bride of Dreams verscheenen. | |
dinsdag 23 septemberVoor een week kwam ik 's avonds thuis. Sints dien zwaar bewoogen dagen. Tranen en droefheid, maar ook verheffing en innige liefde en eedele rust. Ik zelf ben geheel rustig en getroost. Ik begrijp nu alles waarom het zoo moest zijn. Het is goed geweest. Allen hebben er door geleerd, zijn er door aangegreepen en innerlijk verdiept en verhelderd. Het is niet geweest - zooals mijn arme lieve vrouw hoopte - een zwakheid, een verdooling. Het is wel deegelijk geweest een voltooying van mijn weezen, die mij onmisbaar was. Het gaf mij juist datgeene wat mij na Paul's heengaan nog scheen te ontbreeken. Dat waarover ik klaagde op 27 augustus. Ik voorzag | |
[pagina 1337]
| |
ook juist hoe het in Homburg zou gaan. De eedele groote natuur van Paul G. is aan't licht gekoomen. Voor hem is het juist een troost dat het géén zwakheid was. Gisteren was ik met mijn lieve vrouw in Haarlem. Wij zochten wat uit in Moeders huis, zaten bij den Hout in het stille herfstweer, en zagen het Frans Hals Museum. Eergister lunch van de Cole's hier met mr en mrs Hunt uit Jamestown. 's Avonds Jaap de Haan. Dit is mij duidelijker dan ooit, dat persoonlijke liefde van mensch tot mensch, van man tot vrouw, in ons leeven de hoofdzaak is. De hoogste realiteit. Alle andere functies dienen om die realiteit te versterken. Ten tweede dat alle wijsheid en zielegrootheid alleen bereikt kan worden door een dieper doordringen in het eigen weezen, het z.g. onbewuste. Dat is de eigentlijke cultuur. En dat is ook de toeleg en de kracht der psycho-analyse. Het onbewuste bewust maken, d.w.z. onder 't licht der ikheid brengen, in de keeten van 't geheugen. En eindelijk zie ik ook in dat de physieke, sexueele dingen in dat liefdeproces een belangrijker rol speelen en een andere beteekenis hebben dan tot nu toe meest gedacht wordt. De geheimzinnigheid er van is nog niet opgelost. Freud is iets op 't spoor, maar niemand weet nog het rechte. Ik heb nooit in mijn leeven iets gekend zoo intens reëel, zoo scherp-werkelijk als de emoties der laatste weeken. Er is een climax in mijn leeven. Ik krijg veel brieven oover het boekje oover Paul. Ik schrijf duitsche verzen en ik begon heeden weer aan Siruis, maar voel weer dezelfde moeite om er in te koomen. Geen boek heeft mij zooveel gekost aan zelfbedwang en inspanning - en ik kan niet schrijven tenzij uit lust. ▫ Ik ben bijna gereed met Tagore. | |
donderdag 25 septemberHet is een prachtige September maand. Elken dag zonnig en sereen. De zee is onbeschrijfelijk mooi - met fijn bleek zilverig blaauw, en de roodgouden zonnebrand op de fraai-omlijnde golven. Ik ben gelukkig in die bewondering. En al het gebeurde van den laatsten tijd wordt tot zeegen. Door smart tot wijsheid en vereedeling. Ella's brief was mij van daag tot grooten troost. Ik voel eeven als zij, dat het heeft moeten zijn, en dat de onzinnelijke kern van het gebeuren niet vergaan kan - en dat wij toch elk ons waarachtig | |
[pagina 1338]
| |
aant.
Ik begrijp nu ook eerst recht waarom het physiek-sexueele zoo gewigtig is, en niet als onbeduidend mag verwaarloosd worden. Want het is niet alleen een functie tot voortplanting maar ook een tot geestelijke samensmelting - en die functie is onmisbaar en als ze ontbreekt of verloopt in liederlijkheid dan is een waar ineenvloeien - het hoogste goed der menschen - onmoogelijk. Vandaag verscheen: ‘Glückliche Menschheit.’ Het schijnt maar een naïef boekje, en toch heb ik een voorgevoel dat het meer zal doen dan mijn andere boeken in Duitschland. Ik vorder weer met Sirius en voel rustig en gelukkig. ▫ Ik weet dat ik mijn lieve vrouw tot vreede zal voeren en tot een hooger beschouwingswijze. Jaap de Haan zond me weer zijn verzen oover de Russen en zijn stuk oover de gevangenissen. Uit dit eigenaardig werk, mengsel van politiek en sentiment - vers en beschrijving - voelt men recht dat dit een groote tijd is. Een persoon die zich zoo naïef oprecht en hartstochtelijk uitspreekt en teevens practisch optreedt - dat is een figuur voor groote perioden. | |
vrijdag 26 septemberHeeden voltooide ik de vertaling van Tagore. Het was een heerlijk werk, dat me veel goed deed. Het weer is steeds eeven glansrijk. Ik geniet van de zon. Er is een groote innerlijke vreede en rust in mij. Er is ook een fijne, heerlijke innigheid tusschen mijn lieve vrouw en mij. Als zij zóó is, zoo teeder, zoo deemoedig, zoo zacht, zoo liefdevol dan is er niets heerlijkers denkbaar en elke minuut met haar een intens geluk. Ik schrijf aan Sirius XVIII. Het wordt toch goed. Roland's Nouvelle journée is eeven als le Buisson ardent niet op de hoogte van het voorige. Het is te veel liefde-roman. Dat kunnen anderen ook. Dat deeden Balsac en Stendhal zelfs beeter, en is niet nieuw. ▫ Ik vermoed dat zijn Jean Christophe een onvoltooid werk zal blijven, omdat de wijsheid ontbreekt die het waardig zou moeten afsluiten. Ach! als ik maar genoeg tijd heb! Als mij nog maar genoeg arbeidsjaren gegund worden! ▫ Ik heb in me - wat onze tijd behoeft. | |
[pagina 1339]
| |
maandag 29 septemberPrachtig herfstweer. Het einde van la nouvelle Journée is toch groot. Er is de wijsheid in die aan Zola en zijn gansche generatie ontbrak. Met deezen man, Roland, wil ik mij verbinden tot grooter werking op de waereld. Niet onmoogelijk dat de voorreede van Oppenheimer voor de Glückliche Menschheit het begin is van een omkeer te mijnen opzichte. Ik ben zeer rustig en gelukkig. Als nu Sirius maar tot voltooying komt. Van middag met de kinderen naar Beverwijk. | |
donderdag 2 oktoberSteeds prachtig weer. Gister naar Giza, bij de Haan gegeeten. Gesprek met Lorentz, oover Freud, oover Paul's ontwaken. Mrs Cole logeert bij ons. De kinderen vieren feest in het dorpje. Ik was gisteren onrustig. Het is verbazend moeyelijk in die diepe sfeeren van onze zelfbeschouwing helder te zien en juist te zeggen. Die gecompliceerde, fijne en teedere gevoelens nauwkeurig te vergelijken, te meeten, en vaste waarde te geeven is onmoogelijk. Soms schijn ik gevangen in zelfbedrog, soms ook voel ik sterk en klaar en helder. Het is natuurlijk alles Maja, dat weet ik, maar de vraag is: hoe moet ik verder zonder iets te verliezen. | |
zondag 5 oktoberOnweer, neevel, meestal zeer stil. Soms prachtig zonnig. Gister was ik op Walden, het was er mooi, in Oktober-pracht. Ik schreef Sirius XVIII, en lees een novelle van Zahn: Lukas Hochstrassers Haus. ‘Ein gutes Buch’ schreef de oude heer Jansen er in. Ik ben nog steeds in kamp en onrust. Er wordt veel van mijn veerkracht gevergd. Een lang verleeden laat zich gelden. Oude fouten wreeken zich. Gelukkig dat ze zich wreeken - dan worden ze vereffend. | |
[pagina 1340]
| |
aant.
Een nieuw boek van Tagore, uit zijn jeugd. Veel minder aangrijpend. | |
dinsdag 14 oktoberGister morgen kwam weer mijn oude vijand Propria Cures met een vinnig stuk, getuigend van bitter verzet. Mijn boek oover Paul was ‘reclame en pedanterie.’ Het irriteerde den criticus en hij hoopte dat het zoo min moogelijk geleezen zou worden. ▫ Dit bewijst hoe de gezindheid nog is teegen mij. Dat het blad dit durft opneemen. ▫ Het gaf mij een goeden schok. Ik dacht eerst de leezingen voor studenten af te zeggen. Maar ik zag dat het een Amsterdamsch blad was en dus zou dat geen zin hebben. Ik was zeer stil gisteren. In Tagore trof mij een uiting van woeste wanhoop - en zeer de oovergang van zinnelijk tot geestelijk liefhebben. Hij heeft de geheele oovergang doorleefd. Hij is zoo vrij, zoo groot-menschelijk mogelijk. | |
zaterdag 18 oktoberNeevel. Gisteren sprak ik in Utrecht, voor 300 studenten. ▫ Iemand schreef me: we hebben geen organisator noodig, we hebben u noodig. Maar de van Eeden van vroeger, niet die van nu. Heeden zou hij meer gehoor vinden. ▫ Er was iets in den brief wat mij trof. Maar ik moet wachten, de tijd is nog niet rijp voor me. | |
[pagina 1341]
| |
moeten afschrijven. Ik was zeer moedeloos. Maar anderhalf uur later was ik er mee gereed. Er moet toch een groote verandering koomen. Het is een warme, zonnige herfstdag. De jonge Duitsche student Schenk uit Greifswald is bij me. Hij reisde hierheen om mij te spreeken. | |
24 oktoberNoordwijk a/Zee. Weer een prachtige, zonnige, warme herfstdag. De zee is windloos, maar deint met zware branding, tusschen de brandingsgolven het water spiegelglad. De voordracht ging zeer goed, gister in Delft. Ik wist het. Ik weet ook dat het van avond in Leiden, en Dinsdag in Weimar goed zal gaan. Ik zie het alles rustig te gemoet. Het is hier een vreedige, rustige dag. Ik at gister bij het jonge echtpaar van der Chijs en kwam 's avonds laat hier op pension Johanna. Ik droeg sommige van Tagore's Wij-zangen voor, en ik voelde sterk de troost, de rust, de vreugde van het leeven in onzen Heer, zijn en mijn Vriend en Vader en Meester. | |
zondagmiddag 26 oktoberWeimar. Ook in Leiden was de voordracht goed. Ik had een rustige dag in Noordwijk en wandelde in 't duin. Ik zag Harden en liep hem na. Hij liep met een dame. Ik vond mijzelven tactloos door hem aan te spreeken. Jongensachtig impulsief. De reis was spoedig om. Ik las Uppie's Metropolis. Knoeiwerk van een genie. Hier is het goed en vreedig. Alleen at ik te lekker van middag. Een kleine zweem van onrust nog. Maar van morgen hoog-sereene momenten. Het is goed en gelukkig lief te hebben, en ik heb veel lief. Ik kan niet zeggen dat Weimar me imponeert door het verleeden. Er is te veel nieuw-steedsch en waereldsch. De Goethe en Schiller herinneringen zien er zoo achteraf, zoo verdrongen uit, ondanks alle eerbied en zorg. Er is geen ooverleeven van hun geest hier. Ze zijn doode tradities, vooral voor de bezoekers zoo goed onderhouden. ▫ Er is ook zooveel veranderd, zij leiden dezen tijd niet meer. Er vormt zich een nieuwe leiding, en tusschen die en hen krioelt het canaille. | |
[pagina 1342]
| |
Ik sprak Else Otten aan. Haar booze demon was bij haar en liep weg toen ze mij zag. Ik had meelij. Ik bezocht baron von Schirach, en hij kwam onmiddellijk een kaartje aan 't Hotel afgeeven, zooals de etiquette dat tusschen vorstelijke persoonen meebrengt. | |
maandag 27 oktoberWeimar. Gister avond zag ik Ariadne op Naxos. Ik vond het geweldig verveelend, nog meer dan Wagner. Eerst een Molière-stuk zonder veel samenhang of dramatiek, aardig, maar ook niet meer, - en dan een lieve muziek, schuimpjes-muziek, en een vertooning waaraan geen touw is vast te maken. Die Italiaansche figuuren van de poppenkast vond ik irritant, en het duet tusschen Ariadne en Bacchus onuitstaanbaar. Wagner, maar nog wat zwakker. En een muziek die niets revolutionnairs had, lief en leenig. ▫ Het meest vermaakte mij de opmerking van Jourdain - tusschen de muziek door - ‘Sie tut nichts als sich beklagen.’ ▫ Dat was best. Ik voelde sympathie met Jourdain. Van morgen was ik in 't Goethe-Haus. Ik herinnerde mij - van mijn bezoek voor twintig jaar, met Martha - het armoedige en burgerlijke van deze Goethe-waereld, - de zakdoek in 't mandje. Iets spiessbürgerlichs dat deprimeerde. ▫ Ditmaal was het nog sterker. Het was een benaauwde, melancholieke, naargeestige impressie. Ik heb dat sentiment hoe langer hoe fijner: het gevoel van de stemming van een omgeeving, of die aanduidt: opbloei of ondergang. ▫ Het ondergaande stemt me onuitspreekelijk naargeestig. Het maximum was wel het stadje Zimmern, in den herfst-namiddag. Het opbloeiende verheugt me met een uiterst fijne lichte vreugde. Dat laatste heb ik in sommige groote steeden, in nieuwe gebouwen, theaters, tentoonstellingen. Het is anders dan de vreugde in de natuur, aan de zee. ▫ Het heeft wel met uiterlijk schoon te maken, maar niet altijd. Ik had de vreugde sterk in het leelijke hotel Central in Berlijn. ▫ De waereld van Frans Hals geeft me géén naargeestige stemming. Daarin was kracht en zuiverheid. Hoe armoedig ook soms. ▫ Maar die van Goethe en Schiller is vol aandoenlijke leelijkheid en uiterst verward. Nooit zag ik zoo'n rare collectie dingen als in het Goethemuseum, een verwarde rommel zonder eenige eenheid van smaak. ▫ Hoe verheugden me daarentegen de romeinsche voorwerpen in het museum te Napels. ▫ Ook Venetië verheugde me. Als ten minste de 18e eeuw onbemerkt blijft. Die was ook dáár luguuber. | |
[pagina 1343]
| |
Ik ben op 't oogenblik zeer sereen en gelukkig. Ik vastte vierentwintig uur en voel wel in eevenwigt. | |
dinsdagmiddag 28 oktoberNog steeds in de lichte, ligte en gelukkige stemming - wachtend zonder ongeduld. ▫ Gister avond de repetitie, aanvankelijk dacht ik er van door te gaan. Maar het werd beeter en het geheel was werkelijk dragelijk. ▫ Ik geloof dat Goethe en Schiller het meer naar hun smaak vonden dan andere moderne zaken. ▫ Vooral in de tweede acte was het decor mooi, de regie handig. Het geheel goed-dramatisch. Van morgen las ik ‘le Combat’ van Duhamel. Zie, dat is nog eens een stuk waar wat in zit. Een groote waarheid krachtig gezegd. Nog niet het diepste, maar toch een goede, groote waarheid. Ik zag ook het museum. Daar waren vooral de Cranach's interessant. Eigenlijk iets van een malle vent, Cranach - maar wat een kleurvermogen, en wat een portret-schilder! ▫ Ook zag ik een curieus schilderij van Strathman, vrouw en slang, iets Toorop-achtigs, maar forscher, meer expressief. ▫ En de bustes van Klauer vond ik goed. Vooral de Schiller. Voor de rest veel prullarie. | |
zondag 2 novemberIn de hut op Walden. Ik heb heerlijke dagen gehad en kwam in vreugd en verheffing terug. Het wonder was gekoomen en de verzoening tot stand gebracht. De opvoering was slecht, door 't slechte spel. Maar het geheel was mij goed en aangenaam. De reis van Weimar naar Frankfort vloog om, vijf vliedende uuren. Ik was nog eens in 't Goethe-huis, en alles was mij dierbaar. Ik logeerde in Homburg in de kamer die ik nooit terug dacht te zien. Ik bezocht Simon in Frankfort en vond hem sympathiek. Ook wandelde ik langs Nice, langs de Main. We zagen den Römer. Lief Frankfort, stad van vrijheid. Ik krijg vasten voet in de Courant. Thuis had ik plezier in de veranderingen, de nieuwe kamer. Huisselijk en smaakvol. Nu nog in rommel, maar innerlijk vreedig en gelukkig. Lioba heeft toch een zeekeren indruk gemaakt. Het komt nog wel eens op 't tooneel. Ik bemerkte nu hoe ik in geheel Duitschland meer vaste vrienden krijg. Uitnoodiging naar Weenen. Ik schrijf oover drama en Muziek voor Simon. | |
[pagina 1344]
| |
zaterdag 8 novemberArtikel: ‘Todeskampf zwischen Musik und Drama’ gisteren af. ▫ Nu Sirius - zonder afbreeking. Het moet nu af. Al het andere moet wachten. Alleen moeten er voordrachten tusschen koomen. | |
maandag 10 novemberGister een slechte dag. Neus-catarrh. Bij mooi weer wandeling naar 't polderhuis met Hans, Marietje, Truida en de kinderen. Niets kunnen schrijven. ▫ Vandaag weinig beeter. De ouderdom brengt me intensiever emoties, maar minder elasticiteit. De intuïtieve productie is niet geringer, niet minder van gehalte - maar wel minder onder controle, eeven als de hartstochten. Het kost mij meer moeite aan't schrijven te koomen, ik moet geduldiger wachten, meer beuzelen en niets doen - maar dan gaat het ook soms sneller, niet te remmen. | |
12 novemberIk begrijp nu beeter, vooral door mijn droomen hoe alle liefde tot menschen oovergaat in liefde tot God. De persoonlijkheeden vallen uiteen, maar de gevoelens blijven. Dat lijkt ons nu droevig, omdat we ons niet kunnen voorstellen hoe die liefde-gevoelens kunnen blijven als de persoon er niet meer als zoodanig is. Maar de verliefdheid toont het. We voelen verliefdheid op een bepaald persoon, en toch, we weeten dat die persoon ons later weer onverschillig kan worden. Dan is het liefde-vuur er nog, maar ‘en Dieu’ zooals Rolland zeide. En wat wij zelf zijn, is dat niet God? Wie op mij verliefd is, bemint God in mij. ▫ In den droom ga ik met totaal vreemde persoonen. Ik heb ze nooit gezien. En toch voel ik dezelfde gevoelens van verliefdheid, van vertrouwdheid, van innigheid. | |
donderdag 13 novemberGisteren sprak ik in Hilversum. Thuiskoomend vond ik een brief van Emons, heftig, onbeschaamd en onbeschoft. Hoezeer heb ik dergelijke menschen bedorven door niet beeter de afstand te bewaren. Jaren lang heb ik het getracht, hem steeds met ‘U’ toegesprooken. Maar eindelijk gaf ik toe en werd meer familiaar, hoewel ik heel goed zag dat elk begrip van zelf- | |
[pagina 1345]
| |
inkeer hem vreemd was, en er daardoor nooit intimiteit tusschen ons kon bestaan. Nu ondervind ik daarvan de gevolgen. Vertrouwelijkheid is alleen moogelijk als beide partijen in staat zijn zich voor elkaar te verdeemoedigen. Bij Emons heb ik steeds zijn ijdelheid gevoed, door mijn vertrouwen. Nu is hij een en al inbeelding en opgeblazen eigenwaan. En het is hoopeloos. | |
zondag 16 novemberTwee dagen lang vervuld van Tagore en van het feit dat hij den Nobelprijs kreeg. Ik schreef er een stuk oover in de Frankfurter, dat mij zeer beezighield. Ik was er meer door verheugd dan ik geweest zou zijn als ik zelf was gekoozen. Maar het is nu wel zeeker dat het oordeel dier heeren ruimer wordt. ▫ Het stormt, maar in mij is het rustig. | |
maandag 17 novemberHet waarneemen van ‘leevensmoeheid’ doet ons denken dat er zoo iets is als noodwendige uitputting van besef, van bewustzijn. Dat we dus maar tot een zeekere lengte van tijd bewust kunnen zijn en dan ons gaan verveelen, moe worden, naar niet-zijn verlangen. Dit is echter onzin, want er is geen ander Zijn dan bewustzijn - en bewustzijnsmoeheid zou beteekenen bestaansmoeheid. Gewaarworden, voelen, zich beseffen kent geen einde. Al wat we leevensmoeheid en verveeling noemen is lichaams-moeheid, lichaamszatheid. Leevenszat kan niemand zijn, wel lichaamszat. | |
zondag 23 novemberNachtvorst, alles wit. Maar zonnig, mooi weer. Donderdag 20 Nov. sprak ik in Doetinchem en logeerde bij de familie Borgstijn, de vrouw was een dochter van den meesterknecht op de drukkerij waar mijn vader zijn boeken drukte, en ik herinnerde mij den man zeer goed. ▫ Ik deed den volgenden morgen een wandeling in het mooie, geldersche land - en ik zag de leerlooyerij van mijn gastheer. Het gaat er nog vrij ouderwets toe, en de huiden moeten négen maanden in't run liggen. Een kapitaal van 70000 en maar vijf arbeiders. Het is meer handel dan bedrijf. ▫ Een huid is een verbazend gecompliceerd orgaan. Kunst-leer kan nooit het echte vervangen. De waereld is mijn waereld. Er kan geen andere zijn. ▫ ‘Bestaan’ zonder ‘mijn bewustzijn’ heeft geen zin, beteekent niets. Ik heb nooit zooiets | |
[pagina 1346]
| |
waargenoomen en kan nooit zooiets denken. ▫ Kan men aan iets dat men nooit heeft waargenoomen en dat men zich eevenmin voorstellen als denken kan, bestaansmoogelijkheid toekennen? ▫ En zoo iets zou toch de waereld - het bestaande - zijn zonder mijn waarneemend ik. ▫ Mijn ik is de grondslag, het eerste, onmisbare element van al wat is. Zoo er dus iets eeuwig is dan is het mijn ik. ▫ Oover deeze stelling, deeze waarheid denk ik onophoudelijk. | |
vrijdag 28 novemberEergister was ik op een concert in Bussum en hoorde Aaltje Reddingius liederen zingen, wat teleurstellend was. Een oogenblik zag ik in de diepste diepte van mezelf, besefte ik hoe alles ruimteloos in mijn ik vereenigd is. Wat later is 't weer weg. Dat duurzaam te bereiken, dat is het doel der meditatie. ▫ Wij kunnen niet nalaten ruimtelijk te denken - dan wordt ruimteloos tot een punt - tot niets. Ik lees Sadhana van Tagore. Het beantwoordt aan zijn gedichten. Ik voel hoe hij wijzer is dan ik. Ik weet dat hij gelijk heeft - en ik kan er toch niet bij. Dat toont zijn meerderheid. ▫ Maar ik moet misschien juist de schakel vormen, van West tot Oost. Wij hoorden ook een trio van Beethoven en een kwartet van Brahms, G mineur op. 25. Zooiets heeft Wagner nooit gekund. | |
donderdag 4 decemberStorm. Ik nader de voltooying van Sirius II. Ik las het oover en vind het nogal rijk en leevendig. Als III en IV beantwoorden aan mijn conceptie, dan wordt het goed, een sterk, leesbaar boek. Allen Upward is beezig een bond van Genieën te stichten. The Angel Club. Ik wachtte hem deezer dagen. ▫ Ziehier nu al de vierde of vijfde. En nu kan deeze weer geen Duitsch leezen. | |
[pagina 1347]
| |
vrijdag 12 decemberZoel, graauw. Eergisteren ging ik naar Middelharnis, ontmoette in den trein het meisje dat voor twee-en-twintig jaar het stuk van Lieven Nijland prees, en met mij bij Betsy ging speelen toen van Hoogstraten gestorven was, Juffrouw van Rosendaal. In Middelharnis logeerde ik bij de familie van den Broek, het ouderlijk huis van Jan, die bij mij op Walden werkte. Hoe hebben de menschen vasten voet gekreegen op zoo'n modderplaat, naauw booven het zeevlak uitsteekend. ▫ Het was er gezellig, ondanks de dorpsche wintersfeer. Men was erg hartelijk. De oude heer goedhartig vermakelijk type, liberaal Hollander, oud zee-officier. De vrouw een nichtje van Bosboom den schilder. Er waren veel mooie schetsen van hem. ▫ Een dochtertje, precies Jan, hetzelfde grofblonde, blaauwoogige, ernstige en rechtschapen type, grove trekken en sterkgolvend haar. ▫ Ik wandelde naar Sommelsdijk, zag het laantje dat Hobbema schilderde. Sprak oover Vrouwenvraagstuk en Tagore - den volgenden dag weer oover Rotterdam terug - een jammerlijke stad, met enkel handel en misère, enkel voorspoed en leelijkheid - vrachtwagens, stoombooten, koopwaren en leelijke, goore wooningen. Maar een wonder is het, hoe uit al die bekrompen leeventjes, elk vervuld met jammerlijke pretjes en een kring van vijandig hard werk - hoe daaruit zoo'n machtige éénheid ontstaat. Al die huisjes, alle met dezelfde meubeltjes, die alle denzelfden doodschen jammer omsluiten, hetzelfde duffe, burgerlijke leeventje, slooven en pingelen, koffiedrinken en op kinderen passen - en daaruit groeit de groote toekomst. | |
zondag 14 decemberGraauw, stormachtig. Ik ben buitengewoon somber. Niet weemoedig, maar saai, doodsch somber. De nachten waren iets minder luguuber. Geen moorddroomen meer. Maar ooverdag is de somberheid verschrikkelijk. Het aan- en uitkleeden al, de herhaling iederen dag van dingen zonder eenige mooiheid. En het voorbij vliegen van leedige uuren, zonder eenige verheffing of glans. Dit alles des te erger door het kennen van beeter. Geen vrees voor den dood, maar erger, vrees dat de dood geen verheldering brengen zal, dat het doffe, luguubere droomleeven zal voortgaan. ▫ En toch - dan weer de gedachte dat dit onmoogelijk is - dat er natuurlijk verheldering moet koomen, dat zulk een scheemer-sfeer niet eeuwig duuren | |
[pagina 1348]
| |
kan, waar zooveel begeerte is naar licht. ▫ Maar de depressie blijft. De omgeeving blijft eeven somber - mijn lichaam de gevangenis. ▫ Een gevangene die in zijn cel een klein voorwerpje gevonden heeft dat van leeven getuigt, een slakkenhuisje, en nu den ganschen dag met dat voorwerpje speelt, tot het hem zelf ergert - maar hij heeft niet anders. ▫ Zoo zag ik mezelven, zooals ik altijd door een zelfde wijsje moet neuriën. Het wijsje ergert me - maar ik heb niet anders. Ik arme gevangene. Ik lees Upwards Divine Mystery. Het is vol nieuwe en origineele wijsheid. | |
maandag 15 decemberDe somberheid neemt nog toe. Het reegent gestadig, mijn oogleeden zijn ontstooken, mijn moeder klaagt en sliep slecht, van Nierop kwam mij teegen en zei dat het slecht ging met de zaak, de directeur is daarenbooven nog ziek. Ik schrijf aan het laatste hoofdstuk van Sirius II. Ik moet voortduurend daaraan denken wat Tagore zegt: dat de Schepping volmaakt is. Natuurlijk is dat zoo, hoe zou het anders kunnen? Dat gevoel van de noodwendige volmaaktheid komt telkens terug, zoo is het - maar bij Tagore is het constant, intensief helder. Bij mij is het weifelend, scheemerig, onzeeker. En toch weet ik dat het niet anders kan - want het is het Alles. Ik zou het begrip Volmaaktheid niet kunnen hebben, als het er niet was. ▫ En dan denk ik weer aan deeze diep sombere momenten, en al het gruuwelijke dat ook mij kan treffen - dat is er toch maar ééns en kan nooit zich herhalen, dus ook nooit meer goedgemaakt worden. Op 't gouden vreugdestrand
vergaan niet onrechts donkere seconden
onaangetast door zee van eeuwig recht.
Maar Tagore zegt ook dat er niet alleen is een worden, maar ook een zijn. Dat gaat direct teegen Bergson. Dan kan het in-den-tijd gebeurende zich wèl herhalen, wèl goedgemaakt worden. Dat zou ook sluiten met het illusionaire van de tijds-eenheid. Dan kan de tijd terug gaan. | |
[pagina 1349]
| |
door het boekje oover Paul, en meenen dat ik bij hen behoor. En er zijn brave, goedwillende bij - zooals mevrouw Teding van Berkhout. Maar met dat al is het een verschrikkelijk gezicht. Vooral zoo een als gisteren hier kwam, een half-cultuur-mensch, van proletarische afkomst, vol onverwerkte lectuur, verwaand, prikkelbaar, welbespraakt, verward - zonder eenige geschiktheid tot discussie. En toch niet anders dan een sterker graad van hetzelfde wat mevr. T.v.B. is. Een jonge dichter, Rozemond, stuurde mij werk dat talent toonde. Allen Upward is ziek, tot mijn teleurstelling. Zijn boek is mooi. | |
maandag 29 decemberSneeuw, doch geen vorst. De Kerstweek was druk en niet ongezellig. Giza was er en Toosje, en de kindertjes genooten van den boom. Ook gingen wij een boom zien in Hilversum bij ter Kuile. Zilver-en-wit. Een Kerstontbijt met twaalf persoonen. Gisteren vergadering voor de Russen, in Amsterdam. Jet Holst presidente, verder al wat Amsterdam aan radicaal en liberaal heeft. Het was een teeken van verzoening dat Jet met mij in die commissie zat. Ze was ook welwillend en heusch. Alleen voelde ik nog nu en dan haar arrogantie. Ook in het feit dat ze zonder iemand te vragen de leiding van de vergadering nam. Haar reede was niet meer dan goed. Hortend spreekt ze, en gerekt. Maar ze heeft meer dan ik het politieke sentiment, het weeten van allerlei zaken die mij niet interesseeren, omdat ze te voorbij gaand zijn. ▫ Op de vergadering waren allerlei politieke en andere bekenden: van Hall, I.A. Levy, de sociaaldemocraten Hugenholtz, Mendels, Kleerekoper enz. Berlage was er. ▫ De jonge Rozemond uit Rotterdam was er en ging met me mee naar Bussum. Een aardige jongen uit het volk, pittig en met natuurlijke beschaving. Geheel autodidact en alleenstaand in zijn omgeeving. | |
woensdag, oudejaar 1913Het omineuze jaar is wel vol beteekenis maar niet ongunstig geweest. Inteegendeel het was vol rijkdom, schoonheid en belofte. Ik heb niet geheel uitgevoerd wat ik mij vóórnam. Wel is Sirius II afgemaakt, maar eerst aan 't einde van 't jaar. De zesde bundel is niet gereed gekoomen - daarenteegen kwamen er twee onvoorziene werken: Paul's ontwaken en Tagore's Wijzangen. ▫ ‘In kenterend getij’ is verscheenen. ▫ ‘Glückliche Mensch- | |
[pagina 1350]
| |
heit’ verscheen in Duitschland. ▫ The Bride of dreams in Amerika. ▫ Ik schreef den tweeden zang van Schijn en Weezen III. ▫ Ik schreef vier artikels voor de Frankfurter: Tagore, Drama und Musik, Kampf und Frieden, Arbeit, Geld und Ehre. ▫ De rede te Gent verscheen als brochure. De ‘Study of dreams’ in de proceedings S.P.R. Opgevoerd werd alleen Lioba, één maal [,] te Weimar en te Rotterdam 2 maal en don Torribio door de studenten. Ik hield veel voordrachten: Te Lund, Göteborg, Stockholm (twee), Upsala, Cambridge, London, Gouda, Oosterbeek, Middelburg, Haarlem, Gent, Hilversum, Doetinchem, Middelharnis, Utrecht, Delft/ Leiden, Wormerveer. Ik vond den kleinen Sirius, Logan Wilshire in Hampstead. Was bij het psycho-analytisch congres te München, met Hjalmar en Bjerre te Gossensass. Ontmoette Rainer Maria Rilke. Kwam in correspondentie met Rolland, Tagore en Upward. Kreeg een bezoek van Rathenau. Mijn moeder kwam op Walden woonen, daardoor verligting van zorg. Ik logeerde met mijn lieve vrouw in Zandvoort, was met het heele gezin in Wijk a/ Zee. Alleen reisde ik door Zweden, Engeland, was eenige dagen in Homburg, in Tirol, München en Weimar. Het was Paul's jaar. Paul en Tagore. |
|