Dagboek 1878-1923. Deel 1: 1878-1900
(1971)–Frederik van Eeden– Auteursrechtelijk beschermd[1888]7 februariKom nu! - is het uit? - Wat gekheid allemaal. Ik heb pijn in mijn hoofd van die drukte in Amsterdam. Akeba! - Ik ben het ongelukkige paard van Reynout van Montalbaen, - er hangen geen molensteenen, maar gouden tientjes en zieke menschen aan mijn vier pooten. Mijn meester staat aan den kant met van Renterghem naast hem, zijn hart breekt, maar hij laat toch nog meer (Verso:) gouden tientjes aan mijn pooten hangen. De drie broers zijn er van door. | |
[pagina 139]
| |
20 maartNog altijd dagen met hoofdpijn van het werken in Amsterdam. Toch nog wat aan Winfried gewerkt, met enkele oogenblikken van voldoening. Maar zoo kom ik er niet. Ik troost mij met het voornemen mij vrij te maken zoodra ik leven kan. O als ik nog twintig jaar in die gevangenis moest zitten! En ik kan niet bevrijd worden zonder groot verdriet. Maar ik moet erkennen dat dit werk mij goed doet. Ik krijg een vaste, gemakkelijke/ zelfbewuste houding - ik ben nooit meer verlegen met mijn figuur in de wereld - in de gewone wereld. Ik bega minder kleine domheden, minder kleine oneerlijkheden, omdat ik niet bang meer ben. Ik ga mij veel vrijer, grooter en rustiger voelen tegenover de menschen. Het raadgeven, helpen/ terechtbrengen valt mij gemakkelijker. Niet omdat ik zooveel wijzer ben, maar omdat ik beter vertrouw op de wijsheid die ik heb, en haar beter kan mededeelen. (Verso:) Ik ben nu bezig in een lasterzaak. Mijn weifelingen worden minder en ik pak zooiets met meer moed en zekerheid aan. Het zal nog moeten blijken of mijn onbewuste ik er op vooruit gaat. ▫ Ik geloof niet, dat ik meer in ernst heftig, strijdvaardig of eerzuchtig zal zijn. - Neen! neen! Winfried zal mooier worden dan ik eerst gezegd heb. Winfried krijgt een broeder, en tusschen die beide broeders staat de vrouw Hedwig. En ik zal van dat drietal iets maken dat groot en eenig is. | |
[pagina 140]
| |
18 aprilAl mijn plannen weer spoorloos weg. (Verso:) | |
23 juliIk ben aan zee. - Ik heb nog altijd verdriet. Nog altijd die wolk. Het is hier weemoediger, mooier. Maar als ik zoo stil zit is het alsof mijn hoofd wordt saamgedrukt. ▫ Toch voel ik mij beter dan den ganschen winter - beter haast dan ooit na mijn huwelijk. Twee dingen ontbreken mij - het bezig zijn aan een mooi, goed werk, - onbezorgdheid voor mijn toekomst. Ik ben nu angstig en verdrietig omdat ik weer weg moet van hier. Ik heb gehuild op weg toen ik de omnibus zag die terugging - het was als een wagen van 't abattoir daar leek het ding op. Ik wil niet mee! - Niet mee! ▫ Toen ik hier pas kwam was ik zoo gevoelig, - ik kon niets lezen wat mooi was, zonder tranen. Ik voel dat ik hier geheel zou herstellen van mijn ziekte, als ik tijd had. (Verso:) | |
[pagina 141]
| |
| |
5 oktoberKloos heeft hier verzen gemaakt. Een heel boek vol verzen er plotseling uitgeworpen in twee dagen. Het was heel prettig voor mij, - ik was er in en 't was me alsof ik er deel aan had. Nu is hij sinds gisteren weer weggebleven en ik ben ongerust. ▫ Wat een wonderbaar maaksel is Kloos. Hoe heeft God het omhulsel ruw en slordig afgewerkt om daar binnen in met al zijn scheppingskracht een wonder te kunnen maken van teeder-bevend, doorzichtig-lichtend schoon. Ik ben in den laatsten tijd veel gelukkiger. | |
17 decemberZoo is het. ▫ Er gebeurt iets in mij dat lijkt op het terugkeeren van mijn jonge Zelf. Het is als een lichte terugslag na het moreele en ethische radicalisme der laatste vijf, zes jaren. ▫ Ik heb jaren geleefd leerend van anderen, accepteerend van anderen die ik voor beter hield dan mijzelven. Dat heeft mij zeker goed gedaan - maar nu voel ik mij langsaam aan weer vrij worden. Mijn oude ik komt opgroeien, en nu sterker nu onbuigbaar. Van anderen heb ik geleerd wat mooi en leelijk is, wat ernstig en wat ridicuul is. Maar uit mijzelven weet ik wat goed en kwaad is, dit nu zal ik mijzelven vragen en mijzelven alleen, want ik voel dat niemand dat beter kan weten dan ik. Ik kan ook zóó zeggen - want alles wat wij zeggen is benadering -: Ik zie nu mijzelven zooals ik was voor tien jaren. Ik zie mij goed, omdat ik goed zien geleerd heb van anderen. En dan zie ik dat de anderen van wie ik leerde en die ik voor mijn meerderen aanzag, wel wijzer waren dan ik en beter oordeel hadden over mooi en leelijk, maar niet beter waren dan ik. ▫ In het gevoel van kracht en zelfstandigheid dat ik nu ken, doe ik een keuze, een vrije keuze naar mijn eigen welbehagen, uit alle harten die ik gekend | |
[pagina 142]
| |
aant.
En ook anderen zal ik het zeggen: vertrouw dat. En ik wil sterk en goed zijn, zoodat er kracht en goedheid van mij uit zal gaan. (Verso:) Want wat toen in mij is geweest is het mensch-instinct in groote zuiverheid. Geen jaren en geen wijsheid kunnen dat zuiverder maken - daarom zal ik zoeken hoe het geweest is voor dat de jaren en de wijsheid kwamen. En ook zal ik niet wachten tot ik het ‘waarom’ weet, want ik weet en wist en heb altijd geweten dat het zoo zijn moest. |
|