Dagboek 1878-1923. Deel 1: 1878-1900
(1971)–Frederik van Eeden– Auteursrechtelijk beschermd[1884]vrijdag 11 januariIk ben alweer gewend aan mijn toestand. Ik herinner mij nauwelijks hoe het was toen niemand wist dat ik ‘een comedietje’ had geschreven, toen ik hunkerde naar het oogenblik dat mijn naam in een krant zou staan. ▫ Ik heb nog al een vuurproef moeten doorstaan. Ik heb mij willen harden tegen het pijnlijke gevoel dat men kwaad van mij denkt en schrijft en dat ik vijanden heb. Tot nog toe ben ik veilig gegaan en heb geen berouw gehad van mijn brutaliteit. Maar ik heb er toch uit geleerd. Wie een glazen dak heeft gooi zijn buurman niet met steenen. Wie anderen wil terechtwijzen moet zelf zorgen onkwetsbaar te zijn. ▫ Een zwakheid was het dien wensch te maken. Hij had goed kunnen zijn, maar toen ik zag dat ik het niet goed | |
[pagina 115]
| |
aant.
Eigenlijk bestaat de dood niet voor onszelven. We zien hem om ons, we voelen hem aankomen maar als hij er is zijn we weg. | |
13 februariEen der zeven zomerdagen in Februari. ▫ Mijn kamer was warm en zonnig, buiten op het gezellige Amstelgrachtje lawaaiden de musschen in de iepenboomen die alle bruine knoppen toonden en de heldere Amstel weerkaatste de zonnestralen in mijn kamer, waar ze een eindeloos trillende lichtplek op mijn plafond vormden. ▫ Alleen koffiegedronken. Een pijp, een mooi boek en een uur ongestoorde rust, met mijn beenen bakerend in de zon en mijn blikken van de helder blauwe lucht en de bruine knopjes zwervend door mijn vroolijke kamer om weer tot rust te komen in het mooie boek. ▫ Hoe rijk is zoo'n uur. Rijk aan wisselende gedachten, aan stemmingen, herinneringen en plannen. Ik voel mij volmaakt gelukkig maar heb dan behoefte aan eenzaamheid. Ik ben opgewekt en vroolijk maar de aanraking met ieder mensch zou mijn stemming bederven. Ik wil alleen zijn met de stille, warme zonneschijn. ▫ Zonneschijn is voor mij een bron van genot, vergetelheid, denkkracht en poëzie. Ze maakt mijn stemming hoog en harmonisch, mijn gemoed rustig mijn geest vruchtbaar. ▫ Ach! en ik moest naar het sombere gasthuis en een sectie bijwonen te midden van ellendig vervelende collegeploerten bijeengehoopt in een kille, donkere zaal. ▫ Nog een tijd lang bleven de zonnebeelden, terwijl ik eenzaam droomend in een hoek zat, toen verbleekten ze langsaam als een dissolving view en een nuchter medicus liep om half vijf uit het gasthuis om op de Bloemgracht snijboonen te gaan eten. | |
[pagina 116]
| |
Reusachtig schijnt het nu het nog onbegonnen ligt. ▫ Hoe het aan te vatten? ▫ Welk een zaligheid, als mijn kracht zich in alle volheid zal moeten inspannen, als dan de last meegeeft aan de trillende spieren en in zegepraal geheven wordt. ▫ Evoë! |
|