Dagboek 1878-1923. Deel 1: 1878-1900
(1971)–Frederik van Eeden– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
[1882]2 januariDit dunne boekje omvat drie jaren, terwijl vroeger een jaar nauwelijks in twee dikke boeken ging. Toen scheen mij alles belangrijk genoeg om het neer te schrijven; nu zou ik mij dikwijls verwijten dat ik een half uur in dit boekje heb zoek gebracht. Maar nu mag het toch wel - ik heb altijd bespiegelingen genoeg. Ik heb uitgemaakt dat de kalmte van mijn karakter voornamelijk bespiegelend is. Die engelsche dame die mijn handschrift bestudeerde was er niet achter - ik ben wel kalm maar niet accuraat, bespiegelend maar niet berekenend. Van daar dat ik een soes ben geen man van zaken. Het is anders alles goed. Ik heb geen zorgen, geen bezwaren, geen verdriet. Als ik zoo van alle zijden hoor dat het leven toch altijd een last en de wereld een ellendige boel is, dan begin ik te gelooven dat ik een zeldsame uitzondering ben. Ik kan niet ontkennen, het is zoo, er is meer verdriet dan vreugde onder ons menschen, maar mij heeft het lot niet tot voorbeeld daarvan gemaakt. ▫ Ik weet nog lang niet wat ik aan het leven heb. Ik bemerk wel dat het niets anders is als onze stemming. Een vroolijke gelukkige stemming is een vroolijk gelukkig leven en omgekeerd. Treurige omstandigheden werken op onze stemming en bederven daardoor ons leven. Maar ook zonder treurigheden kan ons leven bedorven worden alleen door die stemming. Als ik neerslachtig ben dan helpt geen redeneeren, geen beschouwen dan is het leven een last. Het geluk is niet te beredeneeren. ▫ Er zijn echter dingen die een onfeilbaar weldadigen invloed op ons leven hebben. Dat is liefde, studie en productie. Studie en liefde staan ver van elkaar. De liefde verhoogt onze gevoeligheid, onze vatbaarheid voor indrukken en daarmede het genot van ons werkelijk dagelijksch leven/ maar studie leidt alle indrukken af heft alle zorgen en bezwaren op, brengt ons in een toestand van ongevoeligheid voor alle kwellingen van het dagelijksch leven. ▫ Liefde is positief genot/ studie is negatief verdriet. Heerlijk is ook het voortbrengen van iets blijvends. Dat geeft een rust een voldoening die ons geheele levensinzicht kan vervroolijken en veraangenamen. En bij mij zijn die drie voorwaarden van geluk vervuld. Het verste heb ik het in de eerste voorwaarde gebracht. Dat is mijn grootste kracht en mijn grootst geluk. Het is zoo heerlijk, zoo onbegrijpelijk onvermengd heerlijk, dat samenleven met haar. Dat samen genieten in boeken, die wij beiden zoo goed begrijpen en waarin wij elkander begrijpen, dat wandelen door de heerlijke streken hier waarbij elke gedachte in mijn hoofd dadelijk een uitweg | |
[pagina 98]
| |
vindt en door haar begrepen wordt. Dat begrijpen - o dat is de voorwaarde van het levensgeluk van twee menschen die samen willen leven; begrijpen! Ik moet kunnen zeggen wat ik denk zonder vrees dat ik niet begrepen word. Dat kan ik, gelukkige. Het is nu guur en somber weer. Al wat ik gehad heb schijnt poëtischer dan hetgeen ik nu heb. Dat is altijd zoo. Maar ik heb wel hoop dat er nog veel komen zal. ▫ Zullen die drie jaren snel gaan. Wat is 81 voorbijgevlogen. ▫ Dit jaar is beslissend in velerlei opzicht. ▫ Dit examen is veelzeggend. Zou het goede gevolgen hebben. Ik wil toch een knap man worden niet waar. Ik moet daar veel aan opofferen. | |
18 februariHaar verjaardag! ▫ Het begon als zulk een schoone dag en het eindigde zoo ellendig. Ik had vroeger wel goede uitingen van mijn innerlijk. Ik heb eens gezegd: O als ik Henri was, dan bad ik God iederen dag dien drukkenden last van mij af te nemen die mij kwelt en pijnigt en nimmer rust laat. Het is een afschuwelijke slang die ik aan mijn borst moet koesteren. Het is mijn zinnelijkheid. ▫ Wij zijn nu drie of vier jaren verder en hoewel mijn pen weigert die woorden te herhalen zijn zij nu helaas nog volkomen van toepassing. Ik had den ganschen dag gewerkt en mijn hoofd meer dan gewoonlijk ingespannen. Tegen den avond kon ik eindelijk niet meer rustig blijven - de oude slang die mij zoo zelden verlaat en nog steeds even afschuwelijk schijnt begon mij te martelen. Het is een vreesselijk iets. Ik heb uren door de straten geloopen, onophoudelijk strijdende en onophoudelijk schrikkende bij iedere vrouwelijke gedaante die mij voorbijkwam. ▫ Ik durfde niet naar mijn kamer te gaan niet kijken naar al de lieve dingen die mij aan haar herinnerden. Ik schaamde mij zoo en voelde mij zoo diep vernederd. ▫ Ik streed. Tegen de gedachten en plannen die in mijn hoofd opkwamen. O zij die zoo rein is, als zij in mijn hoofd had kunnen lezen op zulk een oogenblik, zou ze mij vergeven? Driemalen ben ik naar boven geloopen om te werken maar telkens vloog ik weer op de straat en liet de wind langs mijn wangen suizen, die gloeiden van ergernis en schaamte. ▫ O Martha, lees dit niet voordat een groote opvatting u zacht leert oordeelen over mijn kleinheden. Nu zou het u grieven, misschien een duldelooze pijn veroorzaken. O jammer! o ramp o droevig menschenbestaan. Waarom is groot en | |
[pagina 99]
| |
klein zoo onafscheidelijk in mij gemengd. Ik verfoei, ik veracht mijzelven - en niettemin komen de walgelijkste visioenen in mij op en trekken mij omlaag tot het peil van menschen die ik ver beneden mij stel. En de snerpendste pijn wordt door de gedachte gewekt, dat het haar ideaal is dat daar jammerend en zichzelf verwenschend rondloopt, strijdend tegen gedachten die hij niet vermag te onderdrukken. ▫ Ik weet dat als ik nimmer Amsterdam had gezien en de toestanden hier, mijn innerlijk in grooter harmonie zou wezen. Mijn toestand is wellicht normaal, dat ik er altijd laagheden en gemeenheden bij verbind is het gevolg van al wat ik heb moeten zien en hooren. Goddank! haar beeld staat hoog boven die donkere schaduwen in mijn gemoedsleven. Ik zou haar knielend om vergeving en steun willen smeeken; ik zal het niet doen. Iederen dag wordt de wensch minder dwaas, háár, háár alleen gekend te hebben. Het zou niet goed zijn geweest, maar het schijnt mij zoo heerlijk toe. Niemand invloed op mij te laten uitoefenen, behalve haar. Dan zou er harmonie zijn tusschen geest en lichaam. Nu ben ik wellicht nog lang tot dien bitteren strijd gedoemd. Ik zal het niet laten lezen. Later, veel later. Ik heb mijzelven nu rust willen geven, zonder die aan haar te ontnemen. Ik heb die rust nu gevonden/ ik heb mijzelven misschien te veel vergoelijkt. En dat verdien ik niet! ik verdien het niet! Als ik maar gewild had, herhaal ik steeds. Ik had mij tot mijn werk moeten bepalen. Zeg nooit dat ik niet kan willen. Dat is het begin van alle zwakheid. ▫ Zou ze mij minder lief hebben daarom? Zij heeft mij lief om mijn deugden. Dit is een zedelijke mismaaktheid in mij. Het is wellicht buiten mijn schuld, ik doorzie en veracht het lage er in. Toch is het er, en geen macht kan die zedelijke mismaaktheid wegnemen en mijn gedachten de vroegere reinheid teruggeven. Zou zij mij minder liefhebben daarom? ▫ Als het mogelijk is dat iemand van mijn hartstochtelijke natuur die zooveel laags en gemeens gezien heeft, dat buiten zijn gedachtenkring kan houden, dan heb ik gezondigd of beantwoord niet aan haar ideaal. ▫ Bitterheid rijst in mij op bij de gedachte dat zooiets haar schoonste illusie zal moeten bezoedelen en bederven. ▫ Ik kan mij het vreesselijk gevoel voorstellen dat mij zou overvallen als ik zooiets van haar moest hooren. ▫ O zou ik mogen rekenen op een liefderijke vergeving en vriendelijke steun? ▫ Ik zal wachten tot wij ouder zijn. Er zal wel eenmaal een tijd komen dat mijn beter ik geheel de overhand behouden heeft. Ik ben het zelf niet, die zoo denkt. Het is de moeielijke plaats waar geest en lichaam ineenvloeien. Ik kan immers op mijn droomen toch geen invloed hebben en | |
[pagina 100]
| |
daarin komt hetzelfde. Het is een physiologisch verschijnsel. Het zou mij niet zoo tot ergernis zijn als het mij niet zoo feitelijk naar de laagte trok. Ik verafschuw wat laag en gemeen is en wil mijzelven niet verafschuwen. ▫ Mijn lieveke, werkelijk kun jij die gedachten verbannen. Ik wensch zoo vurig dat je terug komt. Als ik bij jou ben is alles rein en helder in mij. Dat is werkelijk zoo, mijn kind. Dan huiver ik bij de plotselinge herinnering aan oogenblikken als van avond. ▫ Ik weet nog niet wat ik doen zal. Ik kan niet langer met het gevoel rondloopen dat er iets is in mij dat je niet weet, en ik heb dat toch eigenlijk gedaan. Zou ik je lief edel hart weder op de proef stellen - ik kan immers niet zeggen dat er iets is en verzwijgen wat het is. Dan wil je het weten. O denk dat ik, jouw Friedel rein ben. De ongelukkige mensch die daar door de straten van Amsterdam dwaalde had niets met hem gemeen. Wat zou je doen als ik ziek werd? ▫ De jaren brengen genezing voor mijn ziekte, lieveling. ▫ Och laat ik het je maar zeggen mijn kind, wij zijn immers één, wij kunnen immers alles samen bespreken eenvoudig en ernstig. | |
30 maartNiet zoo snel, zoo duizelingwekkend snel/ vluchtige tijd! Spoedig heb ik den langsten tijd geleefd. ▫ Hoe ouder ik word hoe kwellender de gedachte aan mijn onbeduidend, kortstondig bestaan wordt. En daarvoor zooveel inspanning en leed en strijd. Om die enkele jaren. Ik denk nauwelijks: wanneer zal dat komen of het is reeds voorbij, wat ik vroeger in een eindeloos verschiet zag ligt reeds ver achter mij, ik hol voort, ik kan geen oogenblik stil staan om terug te blikken/ om adem te scheppen, ik hol voort rusteloos en reddeloos naar mijn einde. Welk een bestaan toch! ▫ Hoeveel troostgronden, uitvluchten, sofismen heeft men bedacht om die al te diep besefte waarheid te bedekken, te verzachten. Het is alles gezocht. Onze ellende is dat wij weten. ▫ Nu zie ik nog een langen tijd, met geluk en vreugde voor mij. En het zal een oogwenk zijn, totdat nieuwsgierige nakomelingen in mijn papieren snuffelen en zich amuseeren met dit geschrijf. Als ik 's morgens wakker word, dan gevoel ik troost. Dan is het sterven mij onverschillig, het leven een merkwaardig schouwspel/ 's avonds komt al het menschelijke in mij boven/ mijn gehechtheid aan de wereld en het leven, dan wilde ik nooit geboren zijn om niet de zekerheid van die scheiding voor oogen te hebben. ▫ O het is met den avond van het leven als met die van den dag. Hoe ouder men wordt, hoe heftiger ons wezen in opstand | |
[pagina 101]
| |
komt tegen het denkbeeld van scheiden en dood. ▫ Wie dit leest, raad ik, zoo weinig mogelijk te denken aan zijn leven, als hij dat kan. Laat de dood hem plotseling overvallen midden in vreugde en zorgeloosheid. Het is niet het sterven maar het denken er aan dat vreesselijk is. ▫ Kunt ge u een leven hiernamaals voorstellen, des te beter. Is dit Weltschmerz? | |
11 aprilDe lente komt. Wat heb ik in dit boekje te vergeefs naar de vorige lente gezocht, die staat in brieven en op een berkeblad. Het is zoo heerlijk alle indrukken te bewaren. Het leven wordt er langer door en rijker. Al schrijf ik nu maar eenvoudig neer, dat het helder weer en Oostenwind is, dat zij hier heeft koffiegedronken alleen met mij, dat ik Gine's huis heb gezien, dat ik Wahrheit und Dichtung lees, Kinder der Welt lees met haar en een comedietje maak, dan blijft deze tijd mij helder voor den geest en dat wensch ik juist. Ik ben nog dikwijls moedeloos, maar als ik ernstig wil verdwijnt de neerslachtigheid. ▫ Het vooruitzicht op een afwisseling in de toestand werkt weldadig. Ik wil naar Parijs naar het centrum der beschaving/ als zoon mijner eeuw wil ik daar geleefd hebben. Ik heb gemerkt dat men ook te objectief zijn kan. Men kan uit al het goede door overdrijving iets verkeerds maken. In dit geval komt er verveling voor den evenmensch en maatschappelijke ongeschiktheid voor zichzelven uit voort. Chap is een jongen die het goed meent, maar zijn theorieën zoo tot in 't belachelijke doorzet dat hij voor iemand die hem niet recht kent onverdragelijk schijnt. En nu komt bij mij een groote moeielijkheid boven. Ik gevoel aandrang aan ieder mijn meening te zeggen omtrent zijn fouten. Dat zit in mij, het schijnt mij toe alsof ik hem en de menschheid een dienst bewijs. En toch is het meestal niet goed. ▫ Wanneer ik een overigens verstandig man in een zekeren waan zie, dan kan ik het bijna niet nalaten hem dat onder 't oog te brengen. Ik zou het van een ander ook verlangen, al verdroeg ik het nu meer of minder gelaten. Het is goed voor mij, ik wil het hooren. ▫ Waarom kan het niet. ▫ Ik weet echter dat het een hoofddeugd is, de fouten van anderen op bepaalde tijd ongemoeid te kunnen laten; en velen missen die deugd tot groot verdriet van anderen en hunzelven. | |
[pagina 102]
| |
12 aprilJa het is een goede leerschool hier voor mij. O die twee ongelukkige echtgenooten met hun dagelijks wederkeerend getwist en getob. Twee moeielijke karakters vaak hemelsbreed uiteenloopend en beiden den tact missend die dat verschil zou kunnen aanvullen. Wel zijn die voortdurende botsingen pijnlijk, ook voor mij. Maar het is zulk een voldoening voor mij ze te kunnen verzachten en verminderen. ▫ Zij gelooven mij beiden en hebben mij lief. O welk een dag vol zaligheid. Echte jeugdige lentezaligheid. Het onbestemde weemoedige onbeschrijfelijke gevoel, als van een bloesemknop die zich opent. ▫ En die heerlijke zang, die zoele lucht, dat lieve lieve paar oogen naast mij, het was al liefde teederheid en geluk in mijn binnenste. Ik voelde weer de oude droomerijen de oude lenteweelde. Wel voel ik mij ouder, ik zie alles scherper en juister, en ik voel mij helaas minder in staat de vluchtigheid van mijn geluk te vergeten. ▫ Jammer! Het is zoo wonderbaar heerlijk anders mijn leven! Fräulein Prölss gezien. | |
16 aprilMama ligt met erge hoofdpijn en er is nu wel vrede in huis, maar ik wenschte het liever zonder hoofdpijn. Het werken gaat niet al te best, er wordt nog steeds veel verdouweld in allerlei andere boeken, maandwerken, eigen producten. ▫ Hier ligt weer een kindje mijner muze. Het wordt eenigszins als stiefkind behandeld en ik geloof toch niet dat het dat verdient. Het heeft mij een half uur uit den slaap gehouden, ik heb het Martha gebracht die wel geloofde dat het goed was en toen had het al weer afgedaan. Wat wil ik er ook meer genoegen van hebben? ▫ Aan menschen als ik ben worden dergelijke ontboezemingen alleen veroorloofd wanneer ze die voor zich houden. Objectieve waarde hebben ze toch niet. Subjectieve alleen voor mij, en soms voor Martha. Maar hierin kwam niets van liefde voor. ▫ Voor Chap is het natuurlijk veel te begrijpelijk. O Foei Friedel Friedel! | |
[pagina 103]
| |
teit. Zij zal iets niet mooi vinden al vindt ze het aangenaam voor haar om te hooren. Neen het was wel ongemotiveerd; maar toch prettig te begrijpen dat het niet waar was. Die gewaarwording ondervindt zij ook wel zegt ze dikwijls. O ik zou zoo graag willen, dat al haar gedachten van zelve en ongedwongen tot mij kwamen. Maar dat gaat niet zoo gemakkelijk. Het is zulk een eigenaardig karakter - ik heb soms zulk een onbegrensd medelijden met haar, en zulk een dankbaar gevoel dat ik in staat ben haar leven te verhelderen. Er zijn in haar twee verschillende werkingen in voortdurenden strijd, die beiden in een ander afzonderlijk veel goeds zouden kunnen voortbrengen, maar te zamen voortdurend dissoneeren. Het is of uit de vereeniging van twee zulke uiteenloopende personen als haar ouders nimmer een harmonisch rustig geheel heeft kunnen voortkomen. Maar dat is niet meer dan een opmerking zonder grond. Want van haar moeder heeft zij al zeer weinig, behalve haar groote goedhartigheid en zachtheid misschien. En dat zwijgen, die angst om haar binnenste met de menschheid in aanraking te brengen, die schuwheid en weerzin zelfs tegen de menschen in 't algemeen, hoe zijn die eigenschappen in haar gekomen. ▫ Is dat haar aangeboren? Of heeft ondervinding, gebrek aan wezens die haar begrepen, pijn die haar gevoelig karakter telkens ondervond, die teruggetrokkenheid langsamerhand veroorzaakt? ▫ Is haar hart van den beginne af gesloten geweest, of hebben ruwe handen het aangeraakt toen het zich wilde openen. Voor mij zelfs is het maar al te vaak gesloten. ▫ Maar die eigenschappen doen niets geen afbreuk aan mijn liefde. Het geeft mij moeite en soms verdriet, maar veel minder misschien dan haar. Ik ken baar willen en streven en weet hoeveel goeds en edels daar binnen schuilt. Er is een ding dat mij meer hindert. Wanneer ik een opinie zeg of schrijf dan moet ik altijd vreezen, dat zij die niet deelt. Ik weet dat ik in dat geval altijd onaangenaam getroffen zal worden door de wijze waarop <ze> dat verschil in opinie opneemt. De oorzaak ligt in haar aangeboren zwak om zich te ergeren als iemand het niet met haar eens is, en vooral komt dat uit als ik in dat geval ben. Ze mist het vermogen een denkwijze die niet met de hare overeenkomt kalm te overwegen, ze gaat er dadelijk heftig tegen in. ▫ Dat is iets wat mij soms veel verdriet kost. Het is onmogelijk dat twee menschen in alles hetzelfde denken en dat zou ook zeer vervelend zijn. Er is niets leerrijker en aangenamer dan een kalm gevoerd dispuut, het geeft wrijving/ leert helder uitdrukken en eigen gedachten beter ordenen. Het is een voorwaarde voor aangenaam samenleven, dat men punten waar | |
[pagina 104]
| |
men het over oneens is op rustige wijs kan bespreken. ▫ En er is niets dwazer dan zich te ergeren aan verschil van opinie, zelfs niet met dengene van wien men het meeste houdt. Wie is zeker een volstrekt juiste opinie te hebben? Hoe meer men denkt hoe meer men gaat twijfelen aan de zekerheid van een eenmaal vooropgesteld oordeel. Er zijn dingen waarop men zou meenen dood te kunnen blijven en die toch later onjuist blijken. Wie van de meening uitgaat dat zijn oordeel altijd het juiste moet zijn, kan nooit wijzer worden dan hij is. En wie het niet doet, mag zich nooit ergeren als een ander anders denkt. ▫ O zij weet al deze dingen maar toch ... als zij nu iets van mij hoorde waarmee zij zich niet direct kon vereenigen zou ze toch weer ‘warm worden’ en die warmte is de dood voor een verstandig gesprek en een helder oordeel. ▫ Zou dat kunnen veranderen. Ja, ik geloof het wel maar langsaam en met inspanning. O zij zal wel willen. Want ik mag er niet aan toegeven en mijn meening verzwijgen of nog erger veranderen, als ik weet dat het de hare niet is. Het nageslacht - ja dat zal zeker niet het juiste begrip van ons krijgen - ik kan je ook onmogelijk weergeven lief kind, met je duizend soms zonderlinge soms zoo lieve eigenaardigheden. Maar ik wil er in elk geval voor hen bijzeggen dat je een onbeschrijfelijk goed en edel hart hebt en dat ik daarom ook onbeschrijfelijk veel vanje houd. | |
2 meiWe hebben het Begijnenhof doorgeloopen met de dikke poezen en stille tuintjes, het was er heel aardig. We hebben na den eten het Vondelpark door gedwaald, Toby laten zwemmen. Dingen gekocht voor het huishouden. Het was een aardige vroolijke dag. Ten slotte gezongen in de Damnation. Het comedietje is weer af. Ik voel mijn productiviteit toenemen. Mijn hart kan opengaan bij de gedachte aan allerlei dingen die ik denk te maken. O ze kunnen wel aardig worden. Er zijn goede gedachten bij. Eerst moet dat examen achter den rug. Moed gehouden jongeling. Nacht lief kind, o dat aapje! | |
[pagina 105]
| |
belangrijke rol speelt. Ook met het vertoonen van aardigheden geniet de vertooner de meeste voldoening. Ik amuseerde mij er, niet omdat ik wat vertoonde maar omdat ik vroolijk was een vloeienden toast hield en voelde dat ik niet te veel was. ▫ De gastheer of vrouw kan eigenlijk niet zoo veel doen om het hun gasten aangenaam te maken dat ligt aan de gasten zelf. ▫ Er was wel veel heerlijks in die bruiloftomgeving, die vroolijke stemming, dat gezellige huisgezin en dat wandelen na het diner in de verlichte tuin alsof het zomer was. | |
29 meiTweede Pinksterdag. Er zijn nog heerlijker dagen gevolgd, waarbij al het vorige in 't niet zonk. Van daag was de heerlijkste. Een lentefeest voor ons beiden. De pinksterdrukte ontloopen hebben wij beiden feestgevierd op de oude, lieve duinen te midden van duizenden geurige duinrozen, terwijl de meikevers door de zoele avondlucht snorden. ▫ Oude herinneringen komen dan en ik wist niet of het oogenblik zelve ofwel de herinneringen mij deden genieten, maar het was onbeschrijfelijk. Ik heb vele pretjes achter den rug, een promotiediner en de bruiloft te Rotterdam/ er was geen genot zoo ingrijpend als dat van gisteren avond. Dit is slechts een herinnering. Ik heb veel lust maar geen tijd tot bespiegelingen. Over weinig tijd doe ik examen. Ik ben buitengewoon kalm en gelukkig er onder. Wel bekruipt mij vaak een angstig gevoel dat mij mijn zelfvertrouwen ontneemt en zijn oorsprong vindt in vroegere ervaringen, maar de rust in mij komt door het bewustzijn van werkelijk mijn studie lief te hebben. Niet door de overtuiging dat ik er zooveel van weet, maar door het gevoel dat ik voor mijn genoegen studeer omdat ik er behoefte aan heb. Wanneer ik mocht zakken zou ik volstrekt niet moedeloos of wanhopend gaan twijfelen aan mijzelven zooals bij van der Waals. Toen heb ik voor van der Waals gewerkt, nu voor mijzelven. | |
12 juniBoe! wat groote woorden - over een paar uurtjes zit ik te transpireeren - en wat hiervoor geschreven staat lijkt mij erg gek. Daar ga ik! Alle goden helpen mij! ▫ Mijn geweten is vrij gerust, maar o jé! daar kom ik er niet mee. ▫ Als ik aan alles denk wat ze vragen kunnen en wat ik niet weten kan/ brrr!! Vooruit! herwin je filosofische kalmte, | |
[pagina 106]
| |
aant.
| |
23 juniBijna twee weken om in een voortdurende roes van vreugde en geluk. Het is alles zoo vroolijk om en in mij - ik weet bijna niets wat ik anders of beter zou willen hebben. Martha is zoo gelukkig. Wij loopen los en genieten onbeschrijfelijk - en toch moet het heerlijkste nog komen, het is hier wel jolig en gezellig in Amsterdam maar als een vredige achtergrond vol kalme rust en ongestoord genot doemt Mijnsheerenland op. ▫ Het zullen de 14 paradijsdagen zijn van mijn leven - mogen het geen 10 dagen van Keizer Seged worden. ▫ Wij hebben heerlijk gelegenheid tot het maken van opmerkingen en beschouwingen. We kunnen zoo gezellig door die feestelijkheden heen wandelen en ons uitsluitend toch met elkaar bezighouden zonder ons af te zonderen. We hebben uitgemaakt dat het meeste feestgenot op voldane ijdelheid berust. Wordt de ijdelheid bevredigd dan is er genot, anders niet. Dames genieten wanneer ze met heeren van eenig aanzien dansen, wanneer ze ‘gefêteerd’ worden, wanneer hun toilet boven dat van anderen uitmunt. Heeren hebben plezier, wanneer ze bespeuren aardig gevonden te worden, wanneer ze veroveringen maken, of wanneer ze in de een of andere deftige positie als commissaris of zooiets gezien worden. Ook als ze met voorname lui in aanraking komen. Ik oordeel, zooals altijd het meest naar mijzelven. De meeste menschenkennis put men uit zichzelven. Men heeft van de meeste deugden of ondeugden wel een klein restje in zich en daaruit kan men de handelingen en uitingen van anderen verklaren. ▫ Ook dit verschijnsel, dat men alles uit zichzelven put, heb ik bij mijzelven waargenomen. ▫ Maar al berust mijn genot voor een deel op ijdelheid (in dit geval op mijn beteekenis in het corps en op Martha) toch is het genot en is dit een week die ik nimmer zal vergeten waarvan het eigenaardig karakter bij iedere herinnering mij weer voor den geest zal komen. Al was het alleen door een air uit de Damnation. ▫ Maar in Mijnsheerenland zal het reiner genot zijn. | |
[pagina 107]
| |
schien komen ze nog eens terug. Dan hoor ik de karkieten en de roerdomp weer eens en zie het riet wuiven aan de oevers van de Maas. Alles schijnt mij nu een vluchtige droom toe, het schijnt mij zoo kort sinds ik hier kwam en nu moet ik al weer weg. | |
3 augustusAl drie weken - schijnbaar veel langer - is die tijd voorbij. Ik heb oogenblikken van grooter bevrediging gekend dan daar. Ik heb niets degelijks voortgebracht of in mij opgenomen daar, en al heb ik nog niet hard gewerkt tot nog toe er is toch een meer productieve geest in mij gevaren en dat schijnt mij de hoogste voldoening. ▫ Ik heb weer een gelegenheid gezocht, al wat zich langsamerhand in mij verzameld heeft en begon te gisten, bijtijds een behoorlijken uitweg te banen. De vergelijking is niet mooi maar juist. Ik zoek naar onschuldige scherts maar er komt meestal spoedig iets heftigs in. Het is ook zoo hard, zoo weinig edele en ruime karakters om je heen te vinden. O hoe meer ik het ontbeer hoe meer ik de waarde van het begrip ‘edel’ leer kennen. Er zijn er die het hebben maar hoe weinigen! En de meesten hebben het slechts onbewust, bij tijd en wijlen in zich en dan nog gepaard aan allerlei bijgeloovigheden en bekrompenheden. Maar een waarlijk groot en edel gemoed dat zichzelven bewust is, waar vind ik dat? Van Martha en mij wil ik niet spreken. Wij weten beiden wat wij er onder verstaan, wij streven er beiden naar. Maar de strijd met onszelven geeft ons zooveel te doen dat wij het niet wagen ons met het ideaal te vergelijken dat overwinnaar moet zijn in die strijd. Langsaam gaan mijn oogen voor Shelley open. Juist in hem zie ik die zelfbewustheid, die overweldigende grootheid van gemoed en gedachte die geheel in zichzelven kracht en steun vindt. Ik leer Goethe kennen tegenwoordig, uit zijn eigen schriften. Die reus neemt in dimensies af naarmate men hem nadert. Zijn scheppingen verminderen niet in schoonheid, maar zijn karakter wordt verduisterd door allerlei ‘Kleinlichkeit.’ Hij heeft echter een krachtig wapen in zijn helderen blik, die hem in staat stelt zich zelven onpartijdig te doorzien, en vooral in zijn zelfvertrouwen. Als hij een nederig en bescheiden man geweest was, zoude hij relatief veel meer van zijn roem er bij hebben ingeschoten. Hij is een ijdel man geweest die zich gaarne hoorde prijzen/ hij wist bovendien hoe ver hij zijn omgeving in scherpte van geest en inzicht vooruit was en zag er daarom minder bezwaar in zijn bewonderaars door een zekere ver- | |
[pagina 108]
| |
aant.
| |
[pagina 109]
| |
aant.
Ik heb Iphigenie gelezen dat mij heerlijk trof. Het is schoon, edel, waar zonder eenige opgeschroefdheid, zeldsaam welluidend van taal en rein van gedachte. Het is wel moeielijk nog zelf iets te durven produceeren bij het lezen van zooiets groots/ maar hijzelf zegt het men moet tevreden zijn met het eigen bestaan al is er zooveel beters en grooters. Ik ondervind steeds groote moeielijkheid in het beoordeelen van mijn werk en daarmee van mijn persoon. Ik tast eenigszins in den blinde rond - ik weet dat men datgene meestal het beste vindt wat ik met de meeste liefde schreef/ soms echter komt dat ook niet uit. Dikwijls zie ik eerst in hoe mijn werk is wanneer ik vergeten ben wat ik er bij voelde toen ik het schreef. Het Rijk der Wijzen is gedrukt en komt in Nederland - ik vier vele triomfen tegenwoordig. Mijn studie is gelukkig, mijn Martha is gelukkig, mijn finantiën staan goed in de toekomst, en mijn liefhebberijen hebben succes, ach jongen! waarom moet je bij dit alles steeds aan de reactie denken die komen zal. Wanneer het tooneelstuk dat ik nu schrijf niet aan de verwachtingen beantwoordt die ik er nu onbewust van koester dan is een groot deel van mijn vreugde weg. Natuurlijk - iedere triomf vermeerdert mijn illusies en dat gaat toch niet. ▫ Bedenk echter wat ik heb willen stellen boven eer en kennis en geluk: de voldoening een goed mensch te zijn. | |
16 augustusHeden avond bij Ortt geweest. Ik word er altijd stil. Het is er vol verhalen van vroeger, - alles spreekt van vroeger. Ik begrijp nu eerst recht den invloed die dat huisgezin op mij gehad heeft. Pijnlijk doet het mij aan als ik denk hoeveel ik verloren heb in den dagelijkschen omgang met hen en hoezeer ik eigenlijk ben achteruitgegaan op dat punt. Er heerscht geen geestvol of leerrijk discours en toch schijnt elk ander gezin klein en laag bij den grond, bij hen vergeleken. ▫ Nooit ben ik meer geneigd edele gezindheid en een rein en liefdevol hart boven een verlicht hoofd te stellen dan daar. ▫ Het kan echter samengaan. Ik bespeur nog meer wanneer ik bij Ortt ben. Ik heb aan van Deventer over Stimmungspoesie geschreven en naar voorbeelden gezocht van kunstwerken die zulke poëzie voor mij inhielden. Welke waren het? Ekkehard als dichtwerk, Schumann als muziek. En Ekkehard las ik van Henri en | |
[pagina 110]
| |
Schumann speelde Mevrouw Ortt voor mij. Neen de poëzie lag niet zoozeer in die werken als in mij op die leeftijd. Ik gevoelde nu, dat die leeftijd voorbij was. En dat nooit een nieuw kunstwerk mij zou kunnen geven wat ik Stimmungspoesie noem. Die ziet men alleen als men haar in zich heeft. Dat had ik alleen in die tijd toen het groote gevoel: liefde, in mij ontwaakte. Dat wordt het nimmer weer. | |
28 augustusIk ben een weinig ontstemd door een beuzelavond anders heb ik het nog al goed. Mijn grootste voldoening ligt in het maken van iets. Wanneer dat goed gaat ben ik tevreden anders niet. Het Poortje vordert langsaam, ik word er te vaak uitgehaald en als ik een goed eindje gehad heb, wil ik er zelf uit. Het eerste bedrijf moet op rijm, daar helpt niets aan/ hoe vind ik er nog den tijd voor? Ik heb nog wel vele plannen gehad maar er zijn er maar weinige onder die kans hebben op verwezenlijking. Ik wil een filosofischen grondslag leggen voor mijn leven, kalm/ ernstig, zonder een overbodig of onoverdacht woord/ het zal mij het gemakkelijkst vallen er een dialoog van te maken dat klinkt ook minder droog en gedwongen en is van zelf minder eenzijdig daar men zich voortdurend moet inspannen een zaak uit twee oogpunten te bezien. Ik weet niet of ik er nu reeds aan beginnen moet. ▫ Mijn leven wordt wel ‘rijker’ en dat is toch nog grooter voldoening dan geluk. Ik ben zoo dankbaar Homeros nog te kunnen lezen, dat was mij een voortdurend gevoeld gemis, het is mooier dan latijn/ veel mooier. ▫ Ik heb veel geleerd en genoten in de dagen dat van Deventer hier was. Het is heerlijk te kunnen wandelen en te gelijk geestelijk werksaam te kunnen zijn. Mijn beschouwingen zijn in die dagen heel wat helderder geworden. Vandaag bij mevr. Schorer geweest. Een merkwaardige vrouw. Een vrouw in den volsten zin van het woord. Een rijk gemoedsleven, veel gevoel, veel geest, goeden wil voor al het schoone en goede, maar weinig logica, weinig zuiverheid van gedachte en geen philosophie. Martha zag dat in haar. O Martha is ook een echte vrouw Goddank maar zij heeft begrip van alles waartoe zij zelve niet is aangelegd, zij waardeert het zooals ik haar gemoedsleven ontzie en waardeer. ▫ Daardoor kunnen wij samen gelukkig zijn. En wij zijn het. Onbegrijpelijk, onvergelijkelijk gelukkig. | |
[pagina 111]
| |
24 oktoberEen kort rustpunt voor mijn gedachten. Het is mij onmogelijk alles op te schrijven wat mij sinds 28 Aug. is overkomen dat invloed heeft gehad op mijn leven en denken. ▫ Ik ben een recht Zondagskind daar alles mij medeloopt. Als ik op dit oogenblik zeggen moest wat mij ernstig bezwaarde zou ik werkelijk verlegen staan. Ja de onophoudelijke gedachte dat ik nimmer misschien zal kunnen zeggen: ‘nu kan ik bevredigd sterven’ en dat niets overgedaan kan worden. O mijn studie! dat is een heerlijke voldoening. Als ik mijn leven, mijn belangstelling in mijn werk, mijn geheele bestaan vergelijk met het vroegere, wat schijnt mij dit dan rijker, gelukkiger en zorgvrijer. Want wat zorgen zouden kunnen zijn, zijn mij genoegens. Mijn werk is uitspanning, waarvan ik slechts door onaangename dingen word afgehouden. Ik verlang naar de colleges en ik leer alles met veel meer gemak omdat het mij meer belang inboezemt dan iets anders. Maar ik word nooit uitsluitend medicus - ik ben altijd idealist geweest en ik zal dat blijven. Mijn studie is mooi, maar het grondbegrip er van: anderen helpen en zelf beter worden, is hoofdzaak. Als het geen menschen waren, zouden geen patiënten of ziektegevallen mijn kunnen schelen. Want studie zonder filosofische of sociale beteekenis stel ik niet het hoogste. Ik wil nader komen aan de kennis van Spinoza's God, ik wil trachten naar de wijsheid van Socrates en ik wil de menschen liefhebben naar de leer van Jezus. ▫ Mijn idealen zijn niet laag gesteld, maar waarom zou ik niet naar het hoogste streven al kan ik het nimmer bereiken. En die drie wegen zijn voor ieder, ieder mensch begaanbaar met een ernstigen wil, een goed hart en een helder hoofd. | |
zaterdag 23 decemberHet zijn maar weinige minuten die ik voor het arme boekje afzonder. Maar er komt toch meer uit mij dan vroeger, maar in andere boeken. Ik begin langsamerhand op gevaarlijke hoogten te geraken. Mijn schrijvers ijdelheid speelt in deze dagen meer den baas dan ooit. Ik schaam mij over de groote spijt die mij vervult als ik aan het gemis van mijn naam onder het Rijk denk. Ik vang nu en dan woorden op die slecht deugen voor mijn zielsrust. Want mijn arm hart gaat zich weer illusies scheppen die het zich met veel moeite reeds had leeren ontzeggen. ▫ O als ik neer moet ploffen uit de ingebeelde hoogte dan zal ik pas bemerken hoe hoog die wel is. Als ik dat nog eens beleven kon | |
[pagina 112]
| |
Heden avond Kom! al kreeg mijn ijdelheid nu eens dien knauw. Heb ik niet genoten bij het maken? Ik zou nog een triomf kunnen noemen bij de andere. Misschien de grootste die ik tot nog toe behaald heb. Men (en Kees zelf) verbaast zich er over hoeveel ik afdoe en hoe ik tijd vind voor al wat ik doe. Had ik dat ooit durven denken? Ik de soeskop nu woekeren met minuten! Er is geen heerlijker besef. Het vindt wellicht zijn oorzaak in de toenemende bewustheid van mijn kort leven maar er komt toch ook verhooging van energie bij. Er moet echter in Godsnaam niet geslabakt worden. Rector zijn is zeer streelend voor ijdelheden, maar ik zou het niet meer willen wezen als ik het nu niet was. Men is slaaf van zijn waardigheid. Er is echter een zekere voldoening in, flink met bekrompen tradities te breken en het corps dat mij nu moeielijk weer afzetten kan aan een andere opvatting van ‘waardigheid’ te gewennen. ▫ Rijk, rijk is mijn leven. Ik kan niet opsommen wat ik leer en geniet. |
|