| |
[1881]
7 augustus
In Kopenhagen! O, het is zoo goed; en dat is reeds lang zoo. Het is goed met mij, mijn leven is rijk en heerlijk, mijn geest is kalm en opgewekt.
| |
| |
Daarom geniet ik van deze reis, zooals ik nooit te voren van een reis genoten heb. Er liggen weer bloemen in het boekje, rozen en korenbloemen en ze zullen heerlijke droomen opwekken, alleen daardoor weemoedig dat zij voorbij zijn.
| |
18 augustus
Ik geloof dat er weder leven zal komen in deze bladzijden. Het is duidelijk waarom ik zoo lang zweeg. Vroeger waren dit uitsluitend liefdesannalen en dat kan het nu niet meer blijven. Er is nog wel liefde maar er is geen strijd meer en dan zijn annalen onnoodig en bovendien zijn mijn brieven getuigen genoeg van mijn vrede en mijn geluk. Een welvarend en vreedsaam land heeft geen historie, al zijn er genoeg getuigen van zijn welvaart.
Maar mijn zelfstudiën wil ik op schrift zien, zij worden er wellicht belangrijker door. Het is iets dat niet in brieven geheel kan gezegd worden, ik kan niet geheel objectief zijn zonder een zekere koelheid. Objectiviteit is koel, liefdeloos. Toch wil ik objectief zijn in de hoogste mate en dat kan alleen hierin. Misschien brengt Eliot mij er toe, ik begin haar te vereeren.
Er was zooveel dat ik zeggen kon, maar dat slechts even in mijn geest opflikkerde om dadelijk weer te verdwijnen. Ik wil dat vasthouden. De onbeduidendste gedachten kunnen beteekenis krijgen in een menschenleven. En daar mijn leven nu niet overvloeit van ongewone gebeurtenissen of gedachten moet ik mij wel tot onbeteekenende bepalen. Ik moet mij troosten in den stand waarin ik leef. ▫ Hier ligt geen ontevredenheid in. Ik ben gelukkiger dan de meesten, ik ben volkomen bewust van mijn voorrechten maar toch - ik heb Ahnung van iets hoogers, ik heb de voorsmaak gehad van het genie en de onmogelijkheid om meer te krijgen geeft mij vaak een zekere onrust. ▫ Ik heb wel dingen gemaakt die een beteren dan ik waardig waren, en dat heeft mij eerzucht gegeven die wel altijd onbevredigd zal blijven. Die laatste overtuiging bestaat nog niet lang in mij, ze is met de jaren gekomen, onbemerkt zooals iedere verandering die de tijd met zich brengt. ▫ Toch voel ik dat die eerzucht niet dood is, maar zij zal zich met lager wenschen tevreden moeten stellen. Het is een koud, teleurstellend gevoel zooals vroeger het bewustzijn dat er geen feeën waren en geen God.
Nog weet ik niet wat mijn ware richting is. Soms twijfel ik wel of mijn karakter wel in een zekere richting is aangelegd. Ik heb nooit berouw gehad van mijn keuze, ik heb over 't algemeen zelden berouw over het inslaan
| |
| |
van een of anderen weg. Ik heb veel liefde voor mijn studie, maar zij blijft altijd eenigszins opgedrongen. Als ik mijzelven niet noodzaakte, zou ik misschien eenige oppervlakkige kennis van deze vakken verzamelen en mij aan iets anders wijden. Niet blijvend. Ik gevoel evenmin roeping mijn leven aan de litteratuur te wijden/ vooral door mijn overtuiging, die exacte wetenschappen veel hooger stelt. Misschien zou psychologische studie mij het meest aantrekken, ik verval altijd daarin als ik mij niet tot iets anders dwing. Maar ik ben tegen een beschouwend, mijmerend, onvruchtbaar leven - en zoo zou het mijne zijn als ik alleen mijn neigingen volgde. ▫ Ik zie in dat ik alleen dan voldoening kan vinden wanneer ik een zekere overtuiging/ een levenstheorie voorop stel en daaraan mijn neigingen onderwerp. Ik kan mijn geest niet in vrijheid laten dwalen, ik vrees voor doelloosheid en onvruchtbaarheid. Ik moet stevig de leidsels houden en één richting op sturen. Er waren wel groote mannen, die zich lieten rondleiden door hun neigingen en na een langen tijd van lediggang en mijmerij van zelf tot groote werksaamheid kwamen, maar ik ben te oud geworden om nog aan een dergelijke geniale luiheid te gelooven, mijn luiheid is van het soort dat doe-nieten voortbrengt en daartegen moet gestreden worden. ▫ Mijn overtuiging is gelukkig vast bepaald, wellicht zijn alle motieven alle fijne toepassingen niet geheel omschreven maar zij laat mij hoe langer hoe minder te vergeefs om raad vragen in moeielijke punten. En ik heb de beste verwachting van mijn levensbeschouwingen. Natuurlijk vind ik haar de beste, maar ik heb ook uit ervaring kunnen leeren dat zij werkelijk goed is. Ik sticht vrede, ik win liefde, ik vind voldoening als ik haar volg.
| |
6 september
Soms gevoel ik iets, dat mij doet denken aan vroegere droomen. Angstige/ akelige droomen. Daarin zag ik mij omringd door vele bekenden, vriendelijke gezichten, ik sprak met hen, het waren mijn huisgenooten de menschen die ik het liefste had. Maar plotseling overkomt mij een angst, ik weet dat mij iets kwaads zal overkomen/ ik zie rond, steun en hulp zoekende - en zie, het zijn nog dezelfde gezichten maar met een vijandige uitdrukking en ijzig lachende. Dat plotseling besef van volkomen eenzaamheid en hulpeloosheid bracht mij dan tot het sterkste gevoel van angst en ellende waarvoor ik vatbaar ben. ▫ En nu bespeur ik nog <een> enkele maal een flauwe weerschijn van dat gevoel. Dat word ik op eenmaal gewaar,
| |
| |
dat ik toch eigenlijk alleen sta met mijn kleine eigen wereld te midden van millioenen die mij nooit kunnen begrijpen/ waar tusschen ik door moet worstelen, behoedzaam en voorzichtig om niemand te stooten of op de teenen te trappen. Wat geeft het of ik hen kwets of beleedig, ook al is het tot hun bestwil. Zij worden niet wijzer en willen het niet worden. Ik moet mij dan voorstellen dat ik in een groot gekkenhuis ben. Altijd tact gebruiken, zorgen niemand driftig of droevig te maken en vooral niet te laten blijken dat ik iemand voor minder verstandig houd dan mijzelven. ▫ Ik ben vol liefde voor allen en de zwaarste opoffering die ik aan mijn liefde doe, is dat ik mijzelven steeds tot tact dwingen wil.
Mijn ideaal van liefde zou zonder dat treurige hulpmiddel zijn. Maar dat is een hersenschim. Altijd de menschen ontzien, vermijden de hartstochten op te wekken, angstig zorgen niemand die men lief heeft door te veel openheid te kwetsen. Is het te verwonderen dat zij zich allen in mijn oog vernederen. Ik gevoel mij hooger dan de meesten, niet omdat ik rijs, maar omdat zij dalen, naarmate mijn ondervinding grooter wordt. ▫ Hoe dikwijls heb ik niet van iemand de persoon gemaakt in staat om mij te begrijpen als hij mij kende, in staat om mijn volle openhartigheid te verdragen. Dat is mij nog nooit meegevallen - ik zie er tegen op zulke menschen nader te leeren kennen, dat geeft maar teleurstellingen. Wat heb ik niet verlangd naar een Mentor, een werkelijk wijs verstandig man vol ondervinding en vol liefde, zonder vooroordeelen en prikkelbaarheden - Och, als ik hem nog ooit vind zal het wel te laat zijn. Ik voel mij nu reeds lang in de rol van helper en bemiddelaar en de hulp die ik noodig heb, moet ik slechts in mijzelven vinden.
Al had ik deze keuze van leven niet gedaan, dan zou mijn geheele wezen mij toch tot de werkkring van een docter brengen. Ik ga langsamerhand de meeste menschen als zieken behandelen en de kalmte en objectiviteit waarmede een docter een patiënt toespreekt en behandelt, begint langsamerhand de hoofdfactor van mijn omgang met anderen te worden. Is het niet hard? Tact is slimheid en zoo wordt liefde leugen. ▫ Altijd stond een ‘leugen om bestwil’ mij tegen, in beginsel verwierp ik de geringste oneerlijkheid van dat soort. En ik moet nu, het kan niet anders. O dat ‘bestwil’.
Wat is leugen voor een docter? Het is gift, heilzaam voor enkele krankheden, ja in sommige gevallen onmisbaar, maat toch wekt het mijn weerzin. ▫ Elkeen de volle open waarheid te zeggen, zou even dom zijn als een zieke krachtige spijzen voor te zetten. Er zijn weinig geesten zoo gezond dat ze die waarheid kunnen verdragen. Ze voelen er zich altijd min of meer
| |
| |
door gekwetst en gelooven ook niet, dat zij zonder bijbedoelingen gezegd wordt. Dit geschrijf zou zelfs voor een vreemdeling vol bijbedoelingen schijnen, hij zou de punten voelen die juist hem troffen en de rest niet begrijpen.
Het bestaan van George Eliot schijnt mij bovennatuurlijk. Zij zou mij wellicht ook wel tegenvallen.
Nu ben ik lang niet ingenomen met menschen, en dingen/ zou dit nu zijn zooals zij is? Er is iets tusschen ons op 't oogenblik. Zij wil weer niet spreken of schrijven en het is mogelijk dat daardoor deze gedachten ontstaan. Het is martelend voor mij, haar om een woord te smeeken en te hooren ‘wat zal ik je zeggen?’ O zij heeft het niet makkelijker dan ik - ik ken haar strijd/ maar ik wilde haar zoo graag helpen en verlichten.
Ik begrijp mijzelven niet recht in die vorige bladzijden. Waar is Martha daar? Ik heb van morgen op haar gezicht een uitdrukking gezien die mij die oude droomen voor den geest bracht. Het was gelukkig niet zoo erg, maar ik zag dat er iets gesloten was in haar en dat kan mij zoo ongelukkig maken. Zie dan mag ik ook geen lucht geven aan mijn radeloosheid, want zij vertrouwt zoo vast op mijn geduld. En als dat vertrouwen geschokt werd, dan was ik verder van mijn doel dan ooit en zij ongelukkiger dan ooit. ▫ Ben ik daar dan niet de docter die gif toedient? ▫ Daarom heb ik zoo even haar naam niet genoemd als troost en steun. Ik was onder den indruk van van morgen - ▫ Toch heb ik in werkelijkheid zooveel hoop en zooveel goeden moed. Als ik bedenk hoeveel ik genoten heb dezen zomer en hoe opgewekt zij was. Maar zij is nu weer in Haarlem en wij gaan een wintercampagne te gemoet. Arm meisje! 't is wel dwaas zoo neerslachtig te schrijven van mij, nu reeds en bij zoo weinig reden. ▫ Toch vind ik mijzelven bij het overlezen niet bizonder moedeloos of somber. Maar de ernstige waarheid uit een jonge pen heeft altijd iets neerslachtigs. Dat ligt in den aard der waarheid en der jeugd.
(door Martha geschreven: Hoe kon ik je op die gedachten over takt brengen)
| |
15 september
Door je vrouwelijke fijngevoeligheid, kindje. Ik durf nu wel, maar het kost mij steeds angst, ik moet mij er toe dwingen ‘zij wil het zelf’ herhaal ik mij. Het zou mij een groot genot zijn als ik dit straffeloos doen kon/ maar bij het minste teeken van smart dat ik in je bespeur, wordt mijn genot
| |
| |
bedorven door de gedachte aan je verdriet. ▫ Zie nu ga ik weer kalm redeneeren over je, niet tegen je maar geheel neutraal. ▫ Wat is er veel dat je verdriet kan doen in de wereld. Je bent als een aardwurm in een bak met spelden gegooid en je mist de noodzakelijkste wapens. Kalmte en berusting.
Ik heb wel eens bedacht dat ik alle verdriet eigenlijk gemakkelijk zou kunnen weerstaan door er in te berusten. Er zijn dingen waaronder ik bitter zou kunnen lijden, doch die mij niet deren omdat ik er eenvoudig in berust. Ik wil niet. Ik geloof dat ik de grootste smart in mijn leven, het verlies van Henri, niet gevoeld zou hebben als ik niet wilde. Maar toen wilde ik van haar houden en genoot in mijn smart. Zoo is het met vele dingen, ja somtijds vind ik die wil gevaarlijk, omdat als ik slecht zou willen zijn, of wreed of gevoelloos dat mij mogelijk toeschijnt. Ik kan willekeurig goed zijn, waarom niet slecht? ▫ Is dat niet typisch mannelijk, of liever onvrouwelijk? Vind je dat akelig? Ik geloof het wel, maar ik vind het voor mijzelven heerlijk. Niet omdat het mij leed bespaart - maar omdat het mij een sterk gevoel van vrijheid en onafhankelijkheid geeft, ik zou mij door dat denkbeeld zelfs in ketenen vrij gevoelen (zegt Schiller niet zooiets) ▫ Als ik alleen aan mijn inborst mijn neigingen toegaf zou er misschien veel goeds komen maar nog meer kwaad. Het veiligst is mij steeds aan mijn wil te onderwerpen, want ik wil vurig het goede. ▫ Maar de meeste vrouwen willen niet, kunnen niet willen. Daardoor lijden zij meestal meer, trekken zich alles meer aan - het zijn meer gevoelsmenschen. ▫ O ik heb ook gevoel. Goddank. Maar ik kan het pantseren door onverschilligheid. Waarschijnlijk is liefde uitgesloten - maar ik heb nooit liefgehad tegen mijn wil, of willen liefhebben tegen mijn hart/ daarom weet ik het niet. ▫ Ik denk echter dat ik voor zulke smarten niet beschermd zou zijn. Maar tegen omstandigheden, kan ik zoo gemakkelijk mijn veeren opzetten of koude kleeren aantrekken waar ik ze langs laat loopen. Ik heb mij reeds
getroost in het besef dat ik geen genie ben, dat mijn leven kort is, dat ik niet alles zien zal wat ik graag zien wou, dat er zulke massa's nare en vervelende menschen zijn en nog zooveel meer.
Ik wil mij alleen niet troosten met mijn eigen gebreken, dat zou misloopen, maar ik zal er toch niet ongelukkig door worden. Dan moet er heel wat meer gebeuren. ▫ Die zekere veerkracht tegen ongeluk beschermt mij ook b.v. tegen alle gedachten aan zelfmoord. Ik geloof niet dat ik ooit tot wanhoop zal vervallen - maar laat ik niet te veel zeggen er komen soms mogelijkheden bij mij op die mij doen sidderen. Maar nu wil ik die niet zien.
| |
| |
Ik wil alleen de zon zien en die aan jou wijzen. Never say die. Take the best of it.
Ik ben aan 't boetseeren gegaan en er zweven mij heerlijke visioenen voor 't oog. Grootere beelden maken/ afgieten. O ik zou als ik kunstenaar werd zeker beeldhouwer worden. Ik hou zoo innig van mooie beelden, van Thorwaldsen van Canova en Michel Angelo. Daarin is niets wat mij onbevredigd laat. Wel in Schilderijen. Nooit hebben de oude Hollanders een schaduw van de bewondering in mij opgewekt die Thorwaldsen deed ontstaan. ▫ Rembrandt heeft licht maar geen vormen die mij boeien. Rubens is wanstaltig, Rafael is bont/ glad en zelfs vervelend. De landschappen van Ruysdael en Hobbema vind ik naargeestig, koud en kleurloos. Jan Steen is walgelijk en heeft niets edels of welgemaakts in zijn schilderijen, evenmin Ostade of Teniers en al de rest. Geen edele vorm, geen lijnen, geen verheven gedachten - ik ken die schilders en vind hen interessant, maar ik bewonder hen bijna geen van allen. ▫ Maar een beeld als de David van Michel Angelo kan mij in verrukking brengen. En ik voel bij het zien van de mooiste antieken en Thorwaldsen iets onbeschrijfelijks. En nu boetseer ik een leeuwenkop en geniet bij het grijpen in die weeke klei, alleen door de gedachte dat ik precies zoo doe als Thorwaldsen gedaan heeft, natuurlijk alleen in schijn. Zoo zijn die schoone gedachten werkelijkheid geworden, zoo knedende, duwende, en ik zie des beeldhouwers blauwe heldere oogen schitteren als de vorm die zijn geest vervult overgaat op de weeke, bruine, ziellooze massa.
Wat is vorm? Ik heb mijn vader eens verweten dat hij van de vorm een godheid maakte die hij aanbad. Maar begrijp ik dan wat vorm is?
| |
16 september
IJdelheid der ijdelheden. Mama zegt dat Busken Huet daar zoo mooi over preeken kon. Ik kan het mij voorstellen. Als ik mooi preekte, zou het daarover zijn. Maar de mooie preek zelve zou ook ijdelheid zijn. Schoonheid, preeken, dominées, beeldhouwers, alles is ijdelheid. ▫ En zoo mijn boetseerwoede. Wij kennen ons. Veel ambitie, schoone verwachtingen, luchtkasteelen - bezwaren, machteloosheid, peuterwerk, moedeloosheid. Ik ben nu eenmaal niet ‘breed genoeg aangelegd’. Het is het oude ‘Alle woorden zijn afgemat.’
| |
| |
8 A.J. van Eeden. (links boven)
9 F. van Eeden. 1874. (rechts boven)
10 Nicoline van Eeden. 1965. (links onder)
| |
| |
11 Schetsboekblad.
|
|