Dagboek 1878-1923. Deel 1: 1878-1900
(1971)–Frederik van Eeden– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
gehad. ▫ 't Is een bezoek aan een graf. Maar toch ligt mijn liefde niet geheel hier begraven. Ik heb wel geen kist noodig zoo groot als die van Heine, maar er sluimert toch nog wat in mijn hoofd ook, want ik droom nog. ▫ Als de tijd heelmeester is voor alles zooals men zegt, dan zou hij nu bezig zijn mijn wonden te genezen. Ik merk het niet, ik geloof dat ze alleen verdoofd, gechloroformiseerd zijn, genezen zijn zij nog niet. | |
27 juliEen nieuw boek! ▫ Wil dat zeggen dat ik een nieuw leven begonnen ben, dat het oude, dwaze, kinderlijke leven ver achter mij ligt, dat ik mij gesterkt gevoel, gelouterd, man geworden? ▫ Wil dat zeggen dat die liefde die bijna alleen onderwerp was van deze boekjes/ dat troetelkind van mijn vroeger leven verdwenen, uitgestorven is? ▫ Nog niet. ▫ Ik voel mij nog even dwaas, onstandvastig en onberedeneerd nu en dan, en diep op den bodem van mijn hart slaapt het oude heilige gevoel nog, gereed om te ontwaken bij één blik, één handdruk, dat weet ik. ▫ Toch ben ik veel veranderd. ▫ Ditmaal heeft het lijden niet voordelig gewerkt. Er zijn allerlei omstandigheden gekomen, die mij het leven onaangenaam maakten. En het lijden had mij de vroolijkheid ontnomen om mij te verzetten en mij toch gelukkig te voelen. ▫ Ik ben onverschilliger en onafhankelijker geworden. Onafhankelijk ... ja, behalve van mijzelven. Ik heb een harden strijd met mijzelven, en ik heb zooveel levensmoed verloren. ▫ En toch heb ik een fijngevoelig degelijk dichterlijk hart gevonden, dat zich aan mij gehecht heeft met al de liefde die ik verlangen kon, en ik heb haar ook innig lief, omdat ze zoo goed is. ▫ Het is geen gevaarlijk spel, en ik voel niets meer dan vriendschap. ▫ Misschien wordt het anders, als ik getoond heb dat ik werken kan, als ik gezond blijf; maar nu ben ik meestal melancholiek gestemd. Ik voel dat ik invloed begin te krijgen op sommige menschenharten. Men vindt mij zoo ‘lief’, en zoo ‘aardig.’ ‘Aardig’ ben ik, o zoo geestig | |
[pagina 82]
| |
vooral in sommige brieven, waarin ik mij verbeeld te willen gaan spelen met harten. ▫ En ‘lief’? och! ik ben nog altijd dezelfde jongen, die het goed meent maar (hier volgt een zucht) ... kracht? | |
29 juliDit is geen vroolijk begin. ▫ En heden kan het niet vroolijker zijn. Ik weet, ik voel dat op dit oogenblik weer een lief en trouw hart verdriet heeft om mijnentwille. Ik voel haar tranen. ▫ Zij is zwak en eenvoudig. Ze heeft gedacht te kunnen volhouden en nu is ze gebroken nu ze merkt dat het niet kan. ▫ Maar ik had sterker kunnen zijn, ik ben niet eenvoudig meer. Ik lijd haar leed mee, maar eigen leed voel ik niet. ▫ Heden morgen rekende ik mij nog geheel in staat haar geheel uit mijn gedachten te kunnen bannen. Toen ik haar daar zag, toen die groote betraande oogen mij zoo droevig aanzagen, toen voelde ik wel mijn liefde voor haar. Maar het was nog niet dat groote, diepe, machtige gevoel dat ik eens gekend heb. ▫ Daarom scheen het mij bedrog toe, haar aan mijn hart te drukken en zooals ik dadelijk wilde doen uit te roepen: ‘Kind, wij hebben elkander gevonden.’ ▫ Ik kon niet, en het is wellicht beter zoo. ▫ Als het blijft, als het de proef kan doorstaan dan eerst hebben wij recht aan ons gevoel toe te geven. Wij kennen elkaar niet, en zijn beiden nog erg jong. ▫ Laat ik maar flink werken dan ben ik tot alles gerechtigd. Dan zien wij elkaar nog eenmaal anders weer. ▫ ‘Laat ons nu maar zeggen nooit’ zei het lieve meisje snikkend, ‘dan valt het misschien nog mee.’ ▫ Wat mij het meeste hindert is dat soezen en redeneeren over de toekomst door mezelven. Ik reken soms als een koffiekoopman. ▫ Ik moet het heiligste niet zoo beduimelen. | |
1 augustusIk ben nu voor 't eerst weer opgewekt genoeg om te schrijven. Somtijds ben ik zoo lam en ellendig, dat ik niets beginnen kan en er niets met me te beginnen is. ▫ Dan val ik altijd languit op tafels en canapés en dan voel ik dadelijk warme druppels die langsamerhand koud worden. Lugt is dood. ▫ Hij zelf zou niet erg ontsteld zijn geweest als men het hem voorspeld had. Maar wij hadden toch weinig gedacht dat hij juist zou ontbreken als wij elkaar weer zouden zien. ▫ Waarom hij niet evengoed als een ander, evengoed als ik; het was één kans op de tweehonderd. ▫ Arme Lugt, waar is nu je kennis, je welsprekendheid/ je geestigheid. Gelukkig dat je plezier in werken had, dan heb je niet voor niet gewerkt. | |
[pagina 83]
| |
4 augustusWat een rust, een kalmte bij mij. Ik soes weinig meer/ Zelfs over Jan begin ik minder te denken. Mijn ikheid schijnt begrepen te hebben dat werken het eenige middel is om een oplossing te vinden voor al mijn vraagstukken. Martha heeft gelijk: dat het niet verkeerd voor mij is, maar dat het mij dwingen moet te zorgen dat ik mijzelven niets te verwijten heb. ▫ Merke dir das, Paul! ▫ Wat schrijft dat kind vlot en geestig! het rolt er hals over kop uit met uitweidingen afdwalingen tusschenzinnen om dol van te worden maar altijd even gemakkelijk. Zij kan willekeurig gemakkelijk schrijven. Zij schrijft zooals ze denkt. Dan moet ze erg geregeld denken, want hoe verward het nog is toch haalt het niet bij de zonderlinge roezemoes in mijn hoofd. ▫ Maar zij denkt met meer beteekenis. Ik vind altijd diezelfde groote nederigheid in meisjeskarakters. Hetzelfde gevoel van onwaarde, en daarbij het verlangen om iets te zijn. ▫ Ik begrijp niet waarom wij toch zoo gaarne wenschen ‘iets’ te zijn. Bij slot van rekening zijn wij toch niets. Van waar dan dat welbehagelijk gevoel, als wij hier of daar iemand vinden die tegen ons opziet als iets buitengewoons. ▫ ‘Obscuur zijn en je plicht doen’ verkiest Martha. Ik ben het met haar eens, maar kan daar niet zoo in berusten en dikwijls komen de woorden op mijn lippen: liever sterk dan rechtschapen: Dat is een uitroep die getuigt van kracht die voor een oogenblik erg aan 't aftakelen is en roept ‘mijn koninkrijk voor een paard’, om er weer boven op te komen. ▫ Maar rechtschapenheid en vooral eerlijkheid is zelf kracht en het weggooien van dat koninkrijk zou erg dom zijn. ▫ Zulke uitroepen en ideeën hangen af van plotselinge indrukken. Als ik de woorden ‘eerlijk, krachtig’ naast elkaar schrijf dan krijg ik onwillekeurig een geestdriftig gevoel, terwijl de beschrijving van sommige sterke sluwe menschen mij met een zekeren eerbied kan vervullen, die mij soms doet verlangen ook zoo te zijn. ▫ Maar ik heb dien eersten geestdrift liever. ▫ Ik moet waar zijn tegen haar. Men kan haar immers alles zeggen. ▫ Ik kan dat niet geheel. ▫ Ten eerste zijn er altijd punten waarover ik wellicht te veel denk en waarover men niet kan spreken tegen een vrouw. 't Is jammer want het zijn moeielijke punten, en mijn vrienden hebben te weinig fijngevoel om mij te begrijpen. ▫ Ten tweede heeft zij te veel fijn gevoel en is zij te subjectief om sommige dingen goed op te vatten. ▫ Dat heb ik bijvoorbeeld meenen op te merken uit dien brief, die zoo'n naren indruk maakte. Zij heeft de indruk die zij daarvan kreeg, blijkbaar niet genoeg ontleed. ▫ Iemand die dit leest zal moeten besluiten dat ik juist genoeg | |
[pagina 84]
| |
fijn gevoel heb. Ach! zoo is ie, hij beschuldigt anderen van te weinig zelfkennis en is op het punt zijn eigen verwaandheid die juist verrassend duidelijk tusschen de regels door komt kijken over 't hoofd te zien. | |
7 augustusEr is hier een lief kind aan huis gekomen, met heldere oogen en glinsterend goudblond haar. Het is een ideaal kind voor mij. Ik had wel gedacht dat het meisje indruk op mij zou maken, dat gebeurt mij meer met kinderen van haar leeftijd. Maar zij heeft nog iets bizonders. ▫ Ze boezemt mij iets angstigs in alsof ze veel verdriet zal hebben of vroeg sterven zal. Hoe kunnen die ouders zulk een kind van zich heen laten gaan. ▫ Als ik ooit voor een menschelijk wezen moest knielen, in oprechte aanbidding knielen: dan zou het voor zulk een kind zijn. Het is de reinheid die ik zoo hoog en heilig acht. ▫ Er ligt zoo iets treffends in de vrije, onschuldige blik van het kind, dat ik er haast door van mijn stuk geraakte. ▫ Het was niet zoozeer schuldbesef van mijn kant, als wel eerbied voor de onschuld. | |
12 augustusWaarom staat hier die klacht nog niet in, die mijn geheele tegenwoordige bestaan toch verbittert. Er waren oogenblikken waarop ik zei: als dat er niet was, dan was ik volkomen tevreden; ook met mijzelven. ▫ Ik ben zoo lui. Is 't anders niet zou menigeen uitroepen. Daar is nog wel een middel voor. ▫ Ja, maar toch. Als ik bedenk dat er geen minuut voorbij is gegaan waarop ik mij die luiheid niet verweet en mij stellig voornam mij te beteren. Als ik bedenk dat ik grondig overtuigd ben dat het al mijn levensvreugde kan bederven en mij ongelukkig kan maken, en dat het toch nog weinig veranderd is, dan wordt het me wel eens angstig om het hart. ▫ Als ik teeken of voor mijn plezier schrijf, dan werk ik wel, lichamelijk lui ben ik ook niet, maar physica te werken en niet de helft te versoezen en uitvluchten te zoeken valt mij ontzaggelijk lastig. ▫ Als ik slapen ga (meestal vroeg) dan leg ik met het grootste gemak, mijn zorgen op het nachttafeltje, of liever op de beddeplank, want ik heb het eerste meubel niet. 's Morgens bedenk ik me dubbel en dwars voordat ik ze weer opneem, en als ik niet het vooruitzicht heb van een afwisseling kan ik heelemaal niet werken, en als ik het wel heb, dan denk ik er weer te veel aan. ▫ Nu moet ik komende week weer absoluut naar Noordwijk. Als er ge- | |
[pagina 85]
| |
lawntennist wordt blijf ik zeker niet thuis. Dat was alles niets, ik kon nog veel meer uitgaan als ik zorgvuldig mijn tusschenuren verbruikte. Laat ons hopen dat ik nog veel zal leeren. O dat soezen! aimables illusions ruk uit. | |
14 augustusWie das wohlthut! ▫ Zoo'n karakter heb ik noodig voor mijn omgang. ▫ Hij moest mij nog beter kennen, en toch mij zijn vriendschap niet onthouden dan was het misschien nog beter. ▫ Nu heb ik nog een reputatie bij hem op te houden, die ik niet verdien. De reputatie van werkelijk iets degelijk te weten. Bij zijn kennis beduidt de mijne niet veel en alleen door een soort handigheid moet ik nu en dan mijn onkunde verbergen. ▫ Maar wat een voldoening. In iemand met zooveel kracht en onafhankelijkheid, nog dat gevoel en die goedheid te vinden. Als hij mij geheel leert kennen en blijft toch van mij houden, dan passen wij voor elkaar. Hij werksaam en flink, ik meer gevoelig en dichterlijk maar beide vervuld met den wil voor het goede. Er lag een sombere waarheid in zijn beschouwingen over jeugd en ouderdom. ▫ De jeugd kan voor een beginsel leven, kan goed doen om het goede, eerlijk zijn om de goede trouw, waar zijn om de waarheid, en liefhebben uit onbaatzuchtige liefde. ▫ Worden wij ouder dan doen wij alles uit welbegrepen eigenbelang, uit overleg en uit zorg voor de toekomst. Dan wordt men verstandiger. ▫ Wij schrikten beiden eenigszins voor het verstand dat ons te wachten staat. ▫ En hij sprak over Schiller. ▫ Er zijn maar twee dingen die ons leven blijvend kunnen steunen, zegt deze, dat zijn Freundschaft und Arbeit. En niet alleen daarin helpen die beiden ons. ▫ In de moeielijke twijfel die ons nu en dan bekruipt of werkelijk ‘life worth living’ is, is er maar één uitkomst: Arbeit. ▫ Zoover voor hem. Voor mij is het: Freundschaft. Ik zou zeggen ‘liefde’ als ik niet vreesde daarmee ook de mannetjes-wijfjes liefde in te sluiten, hetgeen slechts een geillustreerde uitgaaf van Freundschaft moet zijn. ▫ Somtijds is de text, ‘de freundschaft’ geheel weggelaten en zijn alleen de prentjes over/ dan is het boek gauw uitgekeken. ▫ Ook daarover hebben wij het gehad, en hij was dezelfde. Hij is nu wat ruimer van blik geworden, daarom zou ik hem over mijn ‘Grüblereien’ ook kunnen spreken. Hetgeen ik echter uit een soort schuwheid niet deed. ▫ Ik voel zoo goed, hoe hoog hij boven mij staat. | |
[pagina 86]
| |
16 augustusIk heb veel te schrijven, maar ik mag niet. ▫ Als ik met mijn gedachten ga dwalen, loop ik als in een sterrebosch. Welk paadje ik insla, hoe donker en aantrekkelijk het er uit moge zien, altijd voert het mij naar één punt, waar het wel wat ongezellig is omdat er slechts papier groeit, met inkt bedauwd en met cijferbloemetjes bezaaid. In 't midden echter verheft zich iets, slechts bereikbaar langs een smallen hoofdbrekenden trap uit boeken gevormd met leuningen van stalen pennen. Dat iets is ... ▫ Ik moet er op, slechts van daar kan ik den uitweg vinden in mijn verwarringen. Alles, alles is slechts door die beklimming te verkrijgen. ▫ Ik voel zeer moedig en ik zal er wel op krabbelen. | |
22 augustusWat zal het Katerliesje zeggen? Ik ben geheel oprecht geweest, en evenmin als ik haar uitvoerig mijn toestand meedeel, pluis ik dien voor mijzelven uit. Dat mag en wil ik niet. ▫ Ik voel zoo slecht tegenover Jan, ik ben zoo onvoorzichtig geweest en op weinig na was het geheel misgegaan. Wat ik op dat oogenblik voelde is zoo gauw weer voorbij gegaan. Alleen diepere karakters kunnen een diepen indruk maken. En toch heb ik al veel te veel doen merken. Zou zij geen bitterheid tegen mij voelen? Zou haar pijn lang duren? Ik geloof dat ik werkelijk mijn geluk gevonden heb. Ik denk natuurlijk niet te diep door. Maar de rust en de veerkracht die deze nieuwe overtuiging in mij gebracht heeft, schijnen mij de voorteekenen van een gelukkigen tijd. | |
24 augustusZij heeft geantwoord. Mijn vroolijkheid heeft een knauw gekregen. Maar nooit heeft een brief mij zoo getroffen, door de schoonheid van het karakter dat er uit sprak. ▫ Welk een edele gedachten, wat een innige liefde en hartstocht, en toch zulk kalm en bedaard verstand waar het mijn geluk betreft. Ik geloof dat zij te hoog boven mij staat en toch heeft ze mij zoo lief. ▫ Ik weet niet wat ik doen moet, het wordt mij angstig. Dat staat vast, dat ik nimmer meer een nieuwe genegenheid zal zoeken te winnen. Ik wil mijn levensweg niet geteekend hebben door een spoor van ellende. ▫ Kan het geluk waarvan ik twee dagen droomde niet verwezenlijkt worden, | |
[pagina 87]
| |
blijkt het ons tot ongeluk te zullen worden, dan zal ik toch iets goed maken en mij dat andere bedroefde hart toewijden. | |
26 augustusAanstonds komt ze. Ik ben rustig en kalm. Ik weet nog niet wat ik zeggen zal, maar ik zal wel verstandig zijn. ▫ Ik heb haar werkelijk lief. ▫ Ik heb mij gisteren alles afgevraagd, mijn diepste gedachten nagegaan. Ook de gedachte dat zij drie jaar ouder <is>, kan mij geen oogenblik afschrikken. Een hart als het hare wordt niet oud en ik <heb> haar alleen om haar hart lief. Maar hoe ik tegenover Jan moet zijn, dat kan ik mij niet denken. | |
2 septemberEr is niets meer wat ons geluk in den weg staat, het is al liefde en sympathie in ons, al zonneschijn om ons, maar dat ééne droevige is er nog. ▫ Ik denk er even veel aan als <aan> mij<n> geluk, het is niet vroolijk/ maar het is toch goed van mij dat ik in mijn geluk niet haar droefheid vergeet. ▫ Dat zal mijn Katerliesje mij niet kwalijk nemen. Het moet vreesselijk hard zijn geweest dat van haar te hooren, zoo'n plotselinge, onverwachte, snerpende pijn. En het arme kind weet dat Katerliesje hoog boven haar staat, wat een bittere wanhoop. ▫ Ja zegt ze nu, 't is ook waar/ ik was ook te eenvoudig en te dom voor hem. Zij kan hem alles geven wat hij verlangt en ik niets als mijn liefde. ▫ En dan snikt ze en denkt toch dat ze hem wel gelukkig had kunnen maken. ▫ Ben je niet bedroefd, Martha? wij weten beiden wat dat lijden is. ▫ En duizendmalen vraag ik mezelven af: jij bent oorzaak, wat had je moeten doen? Wat kan je doen? En ik kan niet antwoorden, want ik herinner me geen oogenblik waarop ik haar bedrogen heb, waarop ik niet waar ben geweest tegen haar, en toch moest het zóó veranderen. En nu kan ik niets zeggen of doen, ieder woord van mij zou haar heviger smarten. Martha, ik wou dat wij engelen waren om haar in ons midden te nemen en weg te vliegen, ergens heen waar alles goed kon zijn. | |
[pagina 88]
| |
16 septemberWordt dat dan nooit beter, 't is om radeloos te worden. ▫ Ik wil, ik moet er komen, ik heb nog zooveel te doen en het nadert gauw. Maar die zwakheid tot werken is nog niet weg. Het gaat zoo stroef, zoo moeielijk/ als bezwaard door een aanhangsel van nuttelooze gedachten. ▫ Uren kan ik zitten suffen over mijn werk, met de ernstigste wil om werkelijk iets te doen. Ik denk aan alles waaraan ik niet denken mag en het werk boezemt me weerzin in. ▫ Het is niet door Martha, ik denk volstrekt niet zoo uitsluitend aan haar en haar beeld geeft me meestal juist kracht. Enkele uren gaat het goed, dan voel ik lust en ijver en kalmte. Maar dat komt gewoonlijk eerst laat, als ik al uren versoesd heb. ▫ ‘Wel doen en blij zijn’ ik wenschte het zoo vurig en heb zoo'n waarachtig verlangen naar een ijverig, werksaam leven. Maar ik kan mijn gedachten niet bepalen, ik kan niet denken aan hetgeen mij niet aantrekt. Ik moet overleeren hetgeen ik oppervlakkig en verkeerd geleerd heb en ik wil nieuwe kennis. Ik verlang naar ... ▫ Onder het schrijven ben ik beter geworden. Ik kan nu weer uitsluitend aan mijn werk denken. Onder het zoeken naar redenen verdwijnt gewoonlijk de neerslachtigheid, want anders is de stemming niet te noemen. ▫ Ik weet niet zeker of ‘wel doen’ oorzaak is en ‘blij zijn’ gevolg, dan wel omgekeerd. | |
maandag 20 decemberIederen dag nieuwe punten van licht en geluk. Ik heb verdriet gehad, spanning, teweeg gebracht door haar eigenaardig karakter. Maar ik heb gezegevierd, zij is fijngevoelig en echt vrouwelijk. Haar oordeel verandert soms met haar stemming, maar de rustige achtergrond is altijd waarheid, edele/ reine waarheid. Ik heb geleerd dat ik door goedheid moet heerschen. Ik behoef nooit te schromen, verstandig te zijn, al moest ik vreezen haar poëtisch gevoel of haar eigenliefde te kwetsen. Ik kan haar oprecht alles zeggen, wat in mij opwelt. Want alles wat ik dan zeg spruit voort uit mijn groote liefde. Het | |
[pagina 89]
| |
valt mij nu zoo licht en het is zoo heerlijk goed te zijn. ▫ Die tinteling, als plotseling de gedachte mij door het hoofd gaat, zoo ben je goed, jongen! ▫ Nu maar uit één stuk blijven en oprecht zijn. Nooit twee tongen, nooit twee aangezichten, al is het ook uit vrees iemand te mishagen. Amazone! Kunst! Weer een nieuw leven voor mij geopend. Het is mijn wensch/ mijn ideaal, ik ben er goddank vatbaar voor. Altijd leven daarin! heerlijk. | |
maandag 27 decemberIk heb een terugblik geslagen op mijn geheele leven. ▫ Het is mij, alsof ik na lange dwalingen en worstelingen een punt heb bereikt, van waar mijn weg zich verder effen en geleidelijk voortzet en van waar uit ik rustig kan terugzien op vroegere jaren. Wat maakten de boekjes uit die oude tijden nu een vreemde indruk. Niet zoo aangenaam meer. Zij schijnen zoo onbeduidend, alledaagsch en kinderachtig in vergelijking met mijn tegenwoordig leven. De alleroudsten dan. Waarin het gemoedsleven dat toch werkelijk in mij was geen uiting in woorden vond, waarin ik meende mijn wijsheid te toonen als 16-jarige jongen door zoo onverschillig en schertsend pedant over ernstige kwesties te spreken, waarin ik iedere gevoelige uitdrukking als sentimenteel bespotte. ▫ Later werd het beter maar toen kwam het verstand wel wat in de achterhoede. 't Schijnt mij haast onbegrijpelijk hoe ik weinige bladzijs van elkaar dingen opschrijf die geheel tegen elkaar indruischen, hoe ik telkens weer een ernstig besluit kan nemen, nadat dat reeds tallooze malen te vergeefs gebeurd is. Maar in die tijd begon ik te leven. Toen vulde ik de bladzijden niet met te verhalen wat ik gegeten en gedronken had, toen kreeg ik gevoel voor kunst en schoonheid, toen was ik niet bang aan mijn gevoel in woorden lucht te geven, die geheel mijn stemming weergaven. ▫ Ik lees zoo graag die tijden nog eens over. Het is nu oneindig schooner en beter, maar toen was er strijd en het is een aangename bezigheid, op den afgeloopen strijd terug te zien als men overwonnen heeft en de heerlijkste vruchten van den triomf geniet. Er zal nog wel eens strijd komen, natuurlijk daarvoor ben ik mensch. Maar moedig en krachtig kan ik die tegemoet gaan. ▫ Al het goede waarvoor ik vatbaar ben is in mij herrezen. De dwaze redeneeringen van vroeger, waardoor ik tot het besluit kwam dat egoïsme, slimheid en veinzerij eigenlijk het hoogste was, beschouw ik ja! met een medelijdend glimlachje en | |
[pagina 90]
| |
aant.
(door Martha geschreven: Ja lieveling maar mijn ongelukkige natuur zal je nog veel strijd en verdriet kosten; ik zal doen wat ik kan, en als ik niet ben zooals ik zijn moet dan kan ik niet, zul je dat nooit vergeten? ik ben zoo'n verward samenstel van binnen; en niemand dan jij alleen kan mij in rust houden.) |
|