| |
| |
| |
XII.
Een echt Nederlandsch hart.
Nauwelijks was de samenspraak, nopens de huwlijksverbindtenis, afgebroken, of de hertog wendde zich tot Filip met de vraag: ‘de twee maanden zijn verstreken, hebt gij een besluit genomen op de aanbieding, welke ik de eer had u te doen te Scherpenheuvel?’
- Ja, doorluchtige hoogheid; (bejegende Filip) ik aanvaard uw voorstel; doch onder eene bedinging, die ik u rondborstig zal blootleggen!...
- Ik vraag niet beter, dan dezelve te konnen aanvaarden.
- Verschoon, bid ik uwe hoogheid, de rondborstige taal van een vlaamschen edelman; (zoo begon de graaf) gelijk wijlen mijn vader, zaliger gedachtenis, zal ik mijn zwaard ten dienste des konings stellen, zoodra deze zich binnen de palen der wet beperkt. De aanwezigheid der spaansche krijgsbenden is eene schending onzer privilegien; zend hen terug, dan treed ik u ter zijde.
- Ik begrijp en eerbiedig uw vaderlandsch gevoel, mijn vriend; (merkte Farnees aan) maar de tijd is nog niet gekomen
| |
| |
waarop ik deze dappere benden kan wegzenden. Zoohaast de verzoening algemeen is hier te lande, zal ik hunne verwijdering vragen en bekomen; want de koning weet ze elders te gebruiken.
- Op deze wijze blijft het wantrouwen voortduren: (wierp de graaf op) de verzoening is onmooglijk. Wij vrije vlamingen willen zelven onze zaken afdoen; wij dulden geene vreemdelingen naast ons, en nog veel min boven ons. De groote Karel, uw beroemde grootvader, stelde een onbeperkt vertrouwen in zijne landgenoten, omdat hij hen kende. De koning beproeve zijne Nederlanders! hij verwijdere de vreemde soldeniers; hij plaatse een inlandsch leger onder het opperbevel uwer hoogheid, en het zal wonderen tot stand brengen! - Welke mannen gaan op vreemden bodem den oorlog voeren? Loutere gelukzoekers... blinde werktuigen van den vorst, die hen betaalt!
Wat bekreunen zich zulke lieden er om, of zij hier rechten schenden, persoonen mishandelen en overal puinhoopen achterlaten? Voor hen zijn wij muitelingen; onze taal, zeden en rechten kennen zij niet! Onze eigendommen beloeren zij als hunnen buit. Neen, geene vreemde soldeniers op den vrijen, vaderlandschen bodem! Ik vraag uwe hoogheid om verschooning voor de rondborstige taal, die ik voer! gij bemint de waarheid, omdat gij groothartig zijt; een Vlaming zegt de waarheid, omdat hij oprecht is!
- Ja, ik bemin de waarheid; (herhaalde Farnees) zij kwetst mijne ooren niet. Verschoont mij, schoone freules, dat ik van staatkunde spreke. Toen beide gravinnen negen, ten teeken van toestemming, vervolgde Alexander:
Van den eersten oogenblik mijner komst in de Nederlanden tot heden, hebt gij moeten bemerken, dat ik nooit mijne legerbenden gebruikte tegen de burgers; maar altoos tegen den vijand, zoolang hij de wapenen in de vuist had.
Ik heb, tegen den wil des konings en het advies des krijgsraads, niet in Vlaanderen willen vallen; omdat er geene vreemde legers aanwezig waren. Hoe is het mooglijk, dat ik de Spanjaarden wegzende? De noordelijke provincien zijn niet alleen verloren voor den koning; maar bedreigen daarenboven onze grenzen!
De aartshertog Mathias troont nog te Brussel. Frankrijk ligt op den loer om, bij de eerste de beste gelegenheid, zijn voordeel uit onze geschillen te trekken! Hoe wilt gij, dat ik met eene handvol Nederlanders aan zoo vele binnen- en buitenlandsche vijanden het hoofd biede? Geloof mij, zoolang ik het
| |
| |
opperbevel over het leger in handen heb, staat er voor de vrijheid der Nederlanders niets te vreezen. Deze verzekering mag ik u geven,
- Uwe hoogheid plaatst zich al te uitsluitlijk op het grondgebied der belangen van den koning. De Nederlanders zien anders niets, dan hunne geschonden rechten en vrijheden. Ik wil de vraag niet opperen, of het niet beter ware geweest, dat nooit een spaansch soldaat zijnen voet op onzen bodem hadde geplaatst! Men zou wat meer gewoeld hebben; maar geene provincien zouden voor den koning zijn verloren gegaan. Bereken, bid ik u, hoevele duizende krijgers er sneuvelden! Hoe vele duizende slachtoffers aan den beul werden overgeleverd? Hoe vele miljoenen in krijgskosten verspild of door water, vuur en kogelen vernield! En tot wat einde, om welke redenen? Omdat de koning zich het recht van den Paus aanmatigde. Rome is belast met de zaken van den godsdienst; overtuigende maatregelen kwamen alleen te pas; want met geweld heeft nooit iemand een godsdienst gesticht of uitgeroeid! Karel V placht te zeggen: de Nederlanders zijn trouwe onderdanen, maar dulden geene slavernij. De koning trekke zijn voorbeeld uit de les, en roepe de Spanjaarden terug! Met de oorzaak zullen de uitwerksels ophouden. Waar de vorst de wetten schendt, daar mag hij op de trouw der onderdanen niet rekenen. Wanneer de wet niet door vorst zoowel als door onderdanen wordt geëerbiedigd, dan heerscht de sterkste alleen. Voor den oogenblik heeft uw oom de macht in handen.... dank zij aan de dapperheid, het wijs beleid en de gematigdheid uwer hoogheid. Indien hem eventwel deze ijzeren arm en dit alomvattend brein kwame te ontbreken, waar zou de koning er uit geraken! Tot geweldige middelen zijne toevlucht nemen; dit ware gevaarlijk, zelfs vermetel! De schatkist van Spanje is ledig; en het geld is de ziel des oorlogs! Wanneer daarentegen de Nederlanders eendrachtig zijn, dan behoeft men noch de Franschen noch de Engelanders te vreezen!
- Neen, - bejegende Farnees, - op het open veld niet maar beiden smeden kuiperijen, om den twist hier te onderhouden; om 's lands welvaren in den grond te boren! Frankrijk loert sedert eeuwen op de belgische provinciën; geheel uwe geschiedenis geeft getuigenis van deze waarheid. Indien dit volk eenmaal vasten voet hier zette, dan zou het met de veiligheid van Duitschland gedaan zijn!
Na deze bedenkingen, naderde hij Filip, en fluisterde hem in het oor: ‘Ik wil u een geheim toevertrouwen, hetwelk u misschien zal gerust stellen. De Spanjaarden zijn hier ge- | |
| |
vaarlijker voor de Franschen, dan voor de Nederlanders. Het kan wel gebeuren, dat later zich iemand belast, te bewijzen, dat Parijs niet onoverwinlijk is.’
Filip zag zeer wel in, dat Alexander onbuigbaar bleef en hetzij vrijwillig, hetzij onvrijwillig Spanje's staatkunde in de hand werkte; weshalve hij afbrak met deze verklaring: ‘Genadige vorst, het blijkt mij, dat wij voor den oogenblik elkander niet kunnen verstaan. Ik wenschte den koning tot den staat der wetlijkheid te zien terugkeeren; in dezen gevalle zou ik 't mij ten plicht gerekend hebben, onder uwe bevelen te staan.’ De Spanjaarden blijven, zoo wil het de koning; en mijn besluit staat onwederroeplijk vast. Zou het land bedreigd worden door eenen vijand van buiten, dan snel ik onder uwe vaandels. Zoolang vreemde soldeniers tegen mijne landgenoten kampen, blijft mijn zwaard aan den muur hangen. Ziedaar de beslissing, welke ik uwe hoogheid beloofd heb!’
Bij deze woorden reikten zij elkander de hand toe; alhoewel zij 't niet eens konden worden op dit punt, waren zij vrienden voor eeuwig. De eene eerbiedigde den plicht en de overtuiging van den andere.
Van stonden aan, hielden de onderhandelingen op, en maakten plaats voor heusche en geestige gesprekken. Menigen beker werd door de mannen geledigd, op de gezondheid van dierbare afwezigen. Geen hoegenaamde dwang woog op deze edele harten. Toen de zon reeds begon hare schuinsche stralen op het gebergte te schieten, stond men van tafel op, om nogmaals de heerlijke natuurtafereelen te gaan in oogenschouw nemen, Alexander bood zijnen arm aan Maria; zij aanvaardde denzelven zonder schroom. De held bracht zijne vrienden op de schoonste standpunten en wist hun gedurig nieuwe bekoorlijke zichten te doen bewonderen. Hij bemerkte welhaast, dat Maria 's oogstraal onophoudelijk den loop der Maas afwaarts volgde. Toen hij een paar tranen in hare gitszwarte wimpers zag hangen, vraagde hij fluisterend, wat gedachte in staat was, haar tot weemoedigheid te stemmen. - Zij stak hare rechter hand uit naar Maastricht en zuchtte schier onhoorbaar: ginds ligt mijn leven of mijn dood!’
Alexander antwoordde met eene lichte ontroering: ‘daar ook liggen mijne hoop, mijn geluk en mijne verwachting!’
Eensklaps brandden eenige kanonscheuten los op de wallen, nabij de Tongersche poort. Dan riep Farnees uit: ‘Gij ziet en hoort het, mijne dierbare vrienden! Met zulke razende bezetting valt niet te onderhandelen! Het zwaard alleen moet en zal beslissen; gave God, dat de Maastrichtenaren hunne zwakheid leerden inzien, terwijl ik hen nog sparen kan!’
| |
| |
- Genade, genade voor de leeuwenharten! - riep Maria uit, toen Alexander in aller haast afscheid nam; tot zijn paard snelde en naar zijn leger vloog met al de vlugheid van zijnen arabier.
Eenige minuten na zijn vertrek, verlieten Egmonts telgen met den schildknaap Barthel het poëtische klooster van Slavanten. Deze zag er nog altijd droevig, zelfs neêrslachtig uit. Graaf Filip trad tot hem met de woorden: ‘Barthel, gij snijdt een gezicht, alsof gij een lijkbidder waart. Alles is u vergeven, onder voorwaarde, dat gij bij ons blijft en geen woord meer rept over uwe voorgaande misdaden.’
De eerlijke Vlaming liet zich overhalen tot blijven: doch enkelijk, tot dat de hertog van Parma hem tot zich zoude roepen.
Zwijgende keerde het gezelschap terug naar Wolder, tegen den Tongerschen weg, waar zij op een buitengoed met de voornaamste edelen hun verblijf hadden genomen, bij de aankomst der vredesgezanten.
Daar de hertog van Parma de handen vol genoeg had met het bestieren der belegeringswerken, bleven de onderhandelingen tusschen hem en de vlaamsche afgevaardigden, om zoo te zeggen, opgeschorst. Aller oogen en aandacht waren gevestigd op het bloedige drama, dat zijne ontknooping met groote stappen naderde. De vreemde edellieden, zelfs de dames begaven zich bij dage naar de reusachtige belegeringswerken. Tegen den avond grepen feestmalen en daarna danspartijen plaats, waarbij de grooten des legers, ook somtijds Alexander en Serbellon, tegenwoordig waren.
Men zal lichtlijk begrijpen, dat de graven Filip van Egmont en van Mansfelt elkander met geen goed oog bezagen. Menigmaal had Maria voor eene botsing gevreesd; weshalve zij den wensch aan Barthel te kennen gaf, dat tusschen de beide fiere mannen eene verzoening wierde tot stand gebracht.
Een paar dagen later, was een talrijk gezelschap vergaderd bij de gravin van Lalaing, toen Alexander Farnees binnentrad met Serbellon, Barlaimont, Van Mansfelt en Tasso. Na al de aanwezigen gegroet, en tot eenieder een heusch, minzaam woord te hebben gestuurd, nam hij van Mansfelt 's hand en bracht hem tot Filip van Egmont, zeggende op zijn gewoonen toon, waaraan geen ondergeschikte wederstond: ‘Vriend Egmont, ik breng mijnen dapperen wapenbroeder Van Mansfelt bij u, met bede, dat gij elkander de hand drukket, als mannen van eer en als vrienden.’
Zonder éene enkele aanmerking te maken, stak Van Mansfelt zijne hand uit; greep die van Filip en sprak op
| |
| |
eenen hartlijken toon: ‘Graaf van Egmont, ik heb u grovelijk beleedigd, en gij hebt mij te veel vergeven! Toen ik u te Scherpenheuvel ontmoette had ik de eer niet, u te kennen. Thans zal ik maar rondborstig belijden, dat niemand ter wereld grooteren eerbied koestert voor uwen doorluchtigen stam, dan de graaf van Mansfelt. Indien het u niet mishaagt, dan staat mijn woord als edelman te pande, dat gij nooit trouweren vriend zult ontmoet hebben op uwe levensbaan. Op leven en dood, graaf Filip!’
- Zijn ongelijk bekennen, (antwoordde de aangesprokene met deftigheid) is reeds het bewijs eener edele inborst; de graaf van Mansfelt kwijt zich zoo gulhartig van deze deugd, dat ik beschaamd ben, wijl ik zelf niet den eersten stap ter verzoening hebbe gedaan. Ik ook herhaal uwe laatste woorden: op leven en dood, graaf van Mansfelt!
- En ik wenschte de derde te zijn in uw vriendschapsverbond! - sprak de hertog van Parma - op mijne stormvolle loopbaan heb ik meer dan eenmaal ondervonden, dat er meer zuiver genot steekt in ééne verzoening, dan in duizend vijandelijke ontmoetingen; dat al het goud des aardbodems te ligt is om tegen eenen trouwen vriend op te wegen!
Maria en Sabina waren ooggetuigen geweest van de verzoening tusschen deze twee bitsige, fiere edellieden. Deze laatste welke haren onstuimigen, onbuigbaren broeder kende, sprak tot de zuster: ‘Welke tooverkracht bezit toch Alexander Farnees?... Aan een ter nedergeslagen leger weet hij moed, vertrouwen en zegepalmen terug te geven. Op het slagveld zegt men, dat hij de geest der vernieling voorstelt... en na de overwinning bezit hij de zachtaardigheid van een lam. Hij beheerscht de harten en onderwerpt alles aan zijnen wil, zonder den schijn van gebieden aan te nemen. Zou hij een verbond hebben aangegaan met den boozen geest, of een werktuig zijn in Gods hand?’
- Gelijk wij allen Gods werktuigen zijn, Sabina! (fluisterde Maria.) Dat hij een uitgezonderd man is, zal wel niemand betwisten.
- Inderdaad, een wonder man moet hij wezen, om mijne zuster Maria te begoochelen - bemerkte Sabina met eenen fijnen en tevens schalkachtigen glimlach. - En meer dan een wonderman toonde hij zich, toen hij onzen broeder Filip dwong tot vriendschaplijke stemming, ten opzichte van eenen steunpilaar der spaansche heerschappij.
Aan de samenspraak werd een einde gesteld, toen eensklaps
| |
| |
een renbode aankwam met de tijding, dat men eenen uitval der bezetting te gemoet zag. Alexander nam in aller haast afscheid van het gezelschap; sprong met Serbellon, Mansfelt, Barlaimont en Tasso op de aangebrachte paarden, om zich naar het leger te spoeden. Ter plaatse gekomen zijnde, bleek het, dat men een valsch gerucht had uitgestrooid; men was in Farnesens leger ongerust geweest, omdat de hoofden niet aanwezig waren. Ook wist men zeer wel, dat met eenen Tapin niet te spotten viel.
Hoe meer de ontknooping van het bloedige drama naderde, des te heviger werd Alexander aangetast door eene ongekende vrees. In zijn binnenste ontstond er eene schriklijke worsteling tusschen liefde en plicht, die nadeelig op zijne gezondheid werkte. Nauwelijks was hij naar zijne tent teruggekeerd, of hij voelde zijn hoofd gloeien; eene heete koorts wierp hem op zijne legerstede, op het ziekebed
Weldra viel de held in eenen onrustigen slaap; akelige droombeelden matten hem af. Zoo verbeeldde hij zich tot aan de knieën in het bloed stond; gedurig zonk hij dieper en dieper, niettegenstaande al de moeite, welke hij aanwendde, om aan het roode vocht te ontsnappen. Overal, waar hij blikte, stroomde menschenbloed. Plotslijk verscheen Maria van Egmont voor zijne oogen; haar hoofd en aangezicht waren met eenen zwarten sluier bedekt. Zij stak hare hand waarschuwend uit, wijzende op de bloedvlekken, die op zijne kleederen gespat waren. In zijne wanhoop strekte hij zijne arms naar de maagd uit, als om haren bijstand af te smeeken. Doch de geliefde bedekte haar aangezicht met beide handen en verdween voor zijne oogen. Hij poogde dit droombeeld te achtervolgen; sprong buiten zijne bedstede en ontwaakte. Toen hij met beide handen over zijn aangezicht streek, voelde hij het zweet langs zijne vingers druipen. Zich andermaal ter rust begeven hebbende, zocht hij kalmte in het gebed; viel andermaal in slaap, en werd door dezelfde droomen en verschijningen gemarteld. Voor de tweede maal ontwaakt zijnde, voelde hij zich dermate onpaslijk, dat hij zijnen geneesheer liet ontbieden. Deze verscheen en schreef eene volslagene rust voor.
Den volgenden dag vergaderde de krijgsraad; op Serbellon's voorstel, legde Alexander het opperbevel neder. Ten einde eventwel de ijverzucht tusschen de Spanjaarden en Nederlanders niet meer en meer op te wekken, werden Van
| |
| |
Mansfelt (een Belg) en Gonzaga (een Spanjaard) te samen met de leiding van het beleg belast.
De belegeringswerken waren ondertusschen verre gevorderd; terwijl Alexander ziek te bedde ligt, zullen wij het schrikbarende drama, in het volgende hoofdstuk zien ten einde loopen.
|
|