Volledige werken. Deel 5. Verwoesting van Maastricht
(1879)–Pieter Ecrevisse– Auteursrechtvrij
[pagina 126]
| |
VIII.
| |
[pagina 127]
| |
lag, zich gretig van die schuld te kwijten. Geheel het tegenovergestelde van den grooten vader, scheen de zoon als geboren om in paleizen roemloos zijne dagen te slijten, (in den zin, welken de wereld aan dit woord hecht) tusschen de bezigheden der kunst en eene kapel. Filip was kunst- en godsdienstoefenaar op zijne manier, en wijders niets! De avond van den 25 April 1579 had zijnen zwarten sluier over Spanje's hoofdstad en het reusachtige paleis uitgestrekt, wanneer koning Filip II van de gewoone wandeling terugkwam met de koningin, de jonge Isabella en den gunsteling Ruy-Gomez-da-SilvaGa naar voetnoot(1). Geen stoet, geene wachten omringden den koninklijken wagen; hadde men de waalsche wachten niet zien te wapen snellen; hadde men den stilzwijgenden eerbied, welke overal getoond werd, niet bemerkt, men zou gedacht hebben, dat eene gewoone familie van den Madridschen adelstand de straten doortrokke en zich ten hove begave. Zoodra eventwel de voorrijder op het voorplein des paleizes aankwam, liet zich een trompetgeschal hooren; de hellebaardiers snelden te wapen en schaarden zich in gelederen op de beide zijden van den ingang. Met trage stappen kwam de koning uit den wagen en besteeg den grooten steenen trap op den arm van Ruy-Gomez leunende, terwijl de koningin met de Camera Major en de jonge Isabella volgden. Zonder eenige rust te nemen, ging Filip II met Ruy naar zijne werkkamer en weldra werd Escovedo, de geheimschrijver des konings, geroepen. Toen deze laatste binnentrad, droeg hij eene groote brieftassche van rood spaansch leder onder den arm, welke hij ontsloot en naast den koning legde. Filip en Ruy zaten voor een scribanum zonder versiersels en zonder pracht; op hetzelve lagen hoopsgewijze gestapeld eene menigte boeken, handelende | |
[pagina 128]
| |
over godsgeleerdheid, geschiedenis, aardrijks- en sterrekunde. Hier en daar, tusschen de papieren, bevonden zich halfvoltooide figuren.... schetsen van gedierten en proeven van meubelschilderingen: men ried al aanstonds, dat de koninklijke handen en gedachten aan dit tijdverblijf niet waren vreemd gebleven. Escovedo stond onbeweeglijk de bevelen des meesters af te wachten. Deze scheen een gebed tot God te richten; want, na eene poos stilzwijgens, sloeg hij een kruis op voorhoofd, borst en schouders; dan vroeg hij, zich tot den geheimschrijver wendende: - Zijn er, sedert mijn vertrek, nog al smeekschriften toegekomen? - Slechts weinige, en ik zal de vrijheid nemen daarvan verslag te doen, indien dusdanig het welbehagen is van Uwe Majesteit. - Laat hooren, Escovedo, met wat beuzelingen men mij al wederom den kostlijken tijd doet verspillen, welken ik geheel en al aan mijnen God en aan de groote staatsbelangen zou wenschen toe te wijden, zonder éénen oogenblik te verliezen. Daar Escovedo gelast was, altoos den inhoud der smeekschriften, voor gewoone vragen, in 't korte op den rand over te schrijven, duurde dergelijke lezing nooit lang. Wij zullen hier slechts een paar staalkens aanhalen van Escovedo's doenwijze. - Mondego-di-Campo - zoo las hij - arragonisch edelman biedt zijnen dienst aan om, in de nieuwe wereld voor Uwe Majesteit, nieuwe landen te ontdekken en onbekende volkeren aan den koning en den roomschen godsdienst te onderwerpen; hij vraagt voorloopig eenen geldelijken onderstand. - Welke berichten bestaan er nopens den smeeker? Vraagde de koning? - De man is dertig jaren oud, ongehuwd, van adelijken bloede, ijverig voor den godsdienst, verkleefd aan Uwe Majesteit. Hij heeft onder den hertog van Alba in de Nederlanden dapperlijk tegen de geuzen gevochten, en is ter oorzake van bekomen wonden naar Spanje wedergekeerd. Hij is wel genezen, maar weinig begunstigd zijnde door de fortuin, vraagt de man, om zijnen spaanschen moed en zijne spaansche trouw voor zijnen koning te benuttigen. Dit alles is op echte getuigschriften gegrond: sedert veertien dagen wacht de trouwe dienaar het goeddunken Uwer Majesteit in de hoofdstad af. | |
[pagina 129]
| |
De koning wierp eenen ondervragenden blik op Ruy; deze eventwel loste geen woord: soortgelijke beslissingen liet hij gaarne aan den koning, welke dan ook tot den gunsteling zegde: - Mijn Ruy, zorg dat die brave man morgen zijne benoeming hebbe als hoofdman eener bende, welke hij mag aanwerven ten onzen dienste en op onze vloten overbrengen naar Amerika. Doe hem drie honderd dukaten tellen, ter bestrijding der eerste kosten, en voeg de noodige inlichtingen bij, rakende onzen koninklijken wil. Ruy maakte eene onderwerpende nijging, ten teeken dat hij 's konings bevelen zou uitvoeren. - Zijn er nog vragen van dien aard, Escovedo, gij ziet het, wij zijn in goede luim! De geheimschrijver ging voort: - Don Miguel-da-Estaban, een kastiljaansche geneesheer, biedt zich aan, om Uwe Majesteit te genezen van jicht, maagpijn, steen, graveel.... in één woord: van alle lichaamlijke ziekten en ongemakken, indien men hem twee jaren tijds wil verleenen. Bij deze woorden schoot de koning in toorn; zijn gelaat verduisterde; eene zwarte wolk pakte zich op zijn schoon voorhoofd samen; hij sloeg de oogen hemelwaarts; doch hunne straal viel op een Kristusbeeld, uit elpenbeen kunstig gesneden, hetgeen tegen den muur hing boven het scribanum! Eensklaps scheen hij zich wat te bedaren; niettemin sprak hij driftig: - Wie heeft dien bastaardzoon van Eskulaap aan den neus gehangen dat ik ziek ben; dat ik aan alle deze kwalen lijde! O, daar steekt nog een overblijfsel in van die helsche begeerlijkheid naar mijne erfenis, gedurende mijn leven; de geest des kwaads zwerft nog rondom ons! Duivelsche listen worden verzonnen, om ons leven te verkorten, niet waar mijn Ruy? - Het welvaren Uwer Majesteit - antwoorde deze - is al te nauw verknocht met dat van zoovele millioenen onderdanen, met den bloei van den waren godsdienst, en vooral met de liefde der Spanjaarden, dan dat de goede God zulk dierbaar hoofd niet bescherme en aan den besten koning niet eenen waardigen troonopvolger schenke! - Gaven God en zijne H. Moeder, dat gij waarheid zegdet mijn Ruy! - hernam de koning - terwijl hij andermaal een kruis sloeg, en de blikken beurtelings op het elpenbeene kruisbeeld en op eene rijke Madona wierp. Wat zoudt gij aan den kwakzalver antwoorden! - Ware het mij geoorloofd, in naam en in plaats van mijnen | |
[pagina 130]
| |
geëerbiedigden heer en koning te beslissen, (bemerkte Ruy glimlachende) ik zond den koninklijken heelmeester tot den gedienstigen Eskulaap, om hem eene goede lating toe te dienen: hij schijnt overvloed aan bloed te hebben. - Escovedo - zegde Filip - vaardig de noodige bevelen uit, in dien zin: mijn lijfarts beproeve den pols van zijnen confrater in Hippocrates en behandele denzelven, ingevolge de voorschriften der echte geneeskunde! Geef voor eenig antwoord aan den kwakzalver: (voegde de koning lachende bij) medice cura te ipsum! dat wil zeggen, mijn Ruy: geneesheer help u zelven! - Is er nog iets, Escovedo, zoo lees voort! - Pietro-di Mendoza, zoon eens edelen stams uit Burgos, smeekt Uwe Majesteit, om in dienst te worden opgenomen en onder den hertog van Parma in de Nederlanden zijne proefjaren te mogen doorstaan. Er bevonden zich nog drie soortgelijke vragen, en daar ze allen hetzelfde doel beoogden en op dezelfde gronden steunden, naamlijk op den iever voorden dienst deskonings, de onderwerping der opstandelingen, de uitroeing der ketterij en de begeerte van in eene zoo befaamde oefenschool te worden opgenomen, had Escovedo dezelve te zamengevoegd, ten einde tijd te winnen. Als de lezing ten einde was, wachtte hij op de bevelen des konings. Na eenen oogenblik peinzens, vraagde deze: hebt gij inlichtingen nopens hunne persoonen? - Echte Spanjaarden, (antwoordde Escovedo spreuksgewijze) die eventwel meer moeds in het hart dan realen in de beurs hebben. - Ruy, (zegde de koning) het schijnt, dat onze neef Alexander eenen ruimen oogst roem inzamelt! gij hoort 't, men stelt zijne krijgshoedanigheden, zelfs hier in Spanje, op zoo hoogen prijs, dat al onze goede onderdanen bij hem wenschen ter school te gaan! Allen willen naar de Nederlanden; alsof elders niets meer te doen ware; dan, het zij zoo, het noodigste het eerst, niet waar mijn vriend? - Uw dienaar denkt, (bemerkte Ruy, op heuschen en indringenden toon) dat Uwe Majesteit slechts behoeft op den grond te stampen om een spaansch leger ten voorschijn te doen komen! De ridderlijke trouw der Spanjaarden, hunne verkleefdheid aan den vorst zullen altoos voor overvloedige strijders waarborgen. De mannen eventwel zijn niet het moeilijkst om vinden; het geld is de groote zaak! De oorlog is een kolk, die schatten verslindt: men smijt het geld daarin met gesloten oogen! Aan den moed, de dapperheid en het wijze beleid des | |
[pagina 131]
| |
hertogs van Parma mag uwe Majesteit, mijns dunkens, de hoogste belangen van den staat toevertrouwen. Met bekrompene middelen deed zelden iemand veel af, in oorlogstijd; de hertog van Parma heeft kop, en moet ruimschoots ondersteund worden; anders kunnen hem zijne krijgsdeugden niet baten. Uwe Majesteit gewaardigde zich nog onlangs, aan zijnen dienaar te bewijzen, door Hannibal's voorbeeld, welke noodlottige gevolgen 't gebrek aan onderstand na zich sleepte, toen hij Rome en Italië deed beven: nooit zouden de afgunstige Karthagers de wet van Scipio den Afrikaan hebben moeten ondergaan, hadden zij hem ondersteund! - Mijn Ruy is dus ook van gevoelen, dat men de dappere jongelingen naar de Nederlanden zende? - Uw dienaar is van gedacht, dat 't wijslijk handelen is, den edelmoedigen dienstijver der spaansche jeugd niet in te toomen; zij stelt immers goed en bloed ter beschikking Uwer Majesteit. Maar zegde onze groote vader niet, - God hebbe zijne ziel - dat ik mij steeds moest wachten van aan de klachten der ouden en aan de raadgevingen der jongelingen gehoor te schenken? De jeugd is bekwaam, om alles, zelfs de edelmoedigheid en dienstvaardigheid te overdrijven! - De wil Uwer Majesteit geschiedde: het zij uwen dienaar alleenlijk geoorloofd aan te merken, dat het leger, onder den hertog van Parma, eene uitmuntende oefenschool is, waarin nieuwe veldheeren dienen aangekweekt te worden, om de ouden, onder den grooten Karel gevormd, te vervangen. De hertog is al te edelmoedig van zin en te innig aan Uwe Majesteit verknocht, om aan het leger andere gevoelens dan die van plicht trouw en onderwerping in te boezemen: hetgeen men niet geheel en gansch zeggen kon van zijnen voorganger. Deze laatste bemerking moest bij Filip bittere herinneringen doen geboren worden; want zijn gelaat verduisterde en zijn lichaam werd overvallen door eene ligte trilling. Hij overwon eventwel zichzelven en zegde, een weinig bevende tot Escovedo; - Schrijf dat hunne vraag is toegestaan; maar dat zij zich ter beschikking moeten stellen van onzen neef, die hen zal plaatsen en gebruiken, daar en waar het onze belangen vorderen. Dan zich tot den gunsteling wendende, sprak de koning: niet waar, onze neef van Parma toeft langen tijd, alvorens ons tijdingen te zenden. Niet éénen bode, sedert hij van Antwerpen naar Maastricht is opgebroken! ik ben niet al te gerust over die beweging; valt ze slecht uit, zoo neem ik | |
[pagina 132]
| |
God en de H. Maagd Maria tot getuigen, dat de schuld niet op ons, maar op onzen neef moet vallen? Ons gevoelen was, dat men eerst Vlaanderen moest onderwerpen, De geheele krijgsraad omhelsde dit gevoelen. Onze neef alleen wilde eerst Maastricht innemen: hij heeft zijnen wil gedaan, God geve hem de zege! - En wie zou durven verzekeren, dat het gedacht des hertogs met het beste zij; (Hernam Ruy met deftigheid), het hoofd, dat beseft en ontwerpt, moet dicht bij den arm staan, die uitvoert. Uw dienaar durft gelooven, dat de dappere en voorzichtige krijgsman goede redenen moet hebben, om die groote verantwoordelijkheid op zich alleen te nemen. Hij is ter plaats en ziet de zaken van het ware standpunt: wachten wij den uitval met vertrouwen af. - Ja, Ruy, wachten wij de eerste tijdingen af; deze kunnen toch niet lang meer uitblijven. - Zegde de koning. Dan vroeg hij: - Escovedo, er zijn geene zaken meer af te doen? Nauwelijks had de geheimschrijver zijne ledige handen getoond, of een licht geklop liet zich op de ingangdeur hooren en de dienstdoende kamerheer trad binnen, dragende op eene gouden schotel een verzegeld paksken papieren, hetgeen den koning met de grootste oplettendheid beschouwde, alvorens hetzelve aan te nemen. Eensklaps sloeg hij met de rechter hand tegen de borst en riep verheugd uit: Ruy, mijn vriend, het zijn tijdingen van onzen neef, Alexander van Parma! Tegen zijne gewoonte brak hij met eigene handen het zegel; doorliep in aller ijl en met zichtbare ontroering eenige brieven, welke hij, na de lezing, aan den gunsteling overgaf. Eindelijk viel hem een eigenhandige brief van Alexander onder de oogen; hij doorliep denzelven traagzaam; hernam zelfs de lezing ten tweede male en werd bleek als een lijk. Ruy-Gomez lette op 's konings minste bewegingen; maar achtte het niet raadzaam, hem te onderbreken: hij wist zeer wel, dat hij over alles zoude geraadpleegd worden. Op denzelfden oogenblik sloeg de klok van het paleis acht ure; dan volgde een heen en weergaan voorbij de koninklijke werkkamer, waaruit men kon opmaken, dat de talrijke bedienden van het hof zich in beweging zetteden. Nauwelijks ook viel de klepel voor de achtste maal op het geluidverspreidende metaal, of dezelfde kamerheer opende de deur met de woorden: - het avondeten wacht zijne Majesteit! Bij deze woorden stond Filip op en zegde tot Ruy: - er zijn belangrijke tijdingen uit Nederland aangekomen; onmiddelijk | |
[pagina 133]
| |
na het avondeten zullen wij over dezelve beraadslagen. Dan zich tot Escovedo keerende, voegde hij bij: ‘neem de noodige maatregelen, opdat de staatsraad tegen negen ure vergaderd zij!’ De koning verliet zijne werkplaats; aan de deur werd hij afgewacht door twee majordomi en fakkeldragers die hem tot in de eetzaal vergezelden. Nauwelijks was de koning in het vertrek, of van de tegenovergestelde zijde verscheen de koningin met de camera major en eenen stoet hofjuffers. Het koninklijke paar plaats genomen hebbende, begonnen de tafeldienaars (gentilhuomini della bocca), met eene zonderlinge deftigheid, spijzen bij te brengen, voor te snijden, te dienen, af te nemen en wijn te schenken. De koning en de koningin hadden ieder twee geneesheeren aan hunne zijde, die gelast waren, de spijzen te keuren, alvorens ze de koninklijke lippen mochten aanraken! Tegenover de eerste stonden twee tafellieden en sneden voor; een derde stond naast hem, gewapend met waschwater en handdoeken, welke de koning menigmaal gebruikte. In dezelfde orde en ten zelfden einde stonden twee hofjuffers tegenover, en eene derde naast de koningin. Gedurende den maaltijd gingen de hofjuffers en edellieden, die niet moesten dienen, zich langs den muur scharen, om onder elkander hunne zoogenaamde cose venere aan te knoopen. Zoohaast het eerste gerecht ten einde was, ging op 's konings inwilliging de deur open en eene ontelbare menigte poetsenmakers (buffoni) hofnarren en muziekanten traden binnen de eetzaal; begonnen te jokken, te kwinkslaan en te spelen. De koning scheen er weinig genoegen in te scheppen; de koningin integendeel, volgde al de kwasterijen met eene bijzondere gretigheidGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 134]
| |
Filip toonde zich buitengemeen matig aan tafel; at geene andere dan ligte spijzen; dronk bijna geenen wijn, terwijl hij 't weinige wat hij dronk, met water geeselde; hij wierp zich eventwel met de grootste gretigheid op de pastijen; verslond alles, wat hem in dit soort van spijzen werd toegediend! Hij was deftig, ernstig en stilzwijgend onder het tafelen. Slechts vier Grooten van Spanje genoten de eer van met de koninklijke familie te spijzen; het maal duurde niet langer dan drie kwartieren. De koning stond op en werd naar zijne werkkamer geleid met de gewoone plechtigheid; Ruy volgde hem oogenbliklijk. De koningin verliet eveneens de eetzaal en trok zich in hare bijzondere vertrekken terug, met hare hof- en staatsjuffers, Zij werd onmiddelijk opgevolgd door de talrijke poetsenmakers, hofnarren, muziekanten en zangers, die bij het avondeten tegenwoordig waren. Bij haar werden poetsen, kwinkslagen, muziek en zang tot laat in den nacht voortgezet. Zoohaast de koning met Ruy alléén was, reikte hij aan dezen den brief over, welke hem een uur te voren had doen verbleeken, met de woorden: - Lees en zeg mij dan uw gedacht! Onder den tijd dat de gunsteling het geschrift met de grootste oplettendheid overliep, werd de staatsraad aangekondigd. Op 's konings bevel, traden de grijze ambtenaars binnen het vertrek en gingen hunne gewone plaatsen innemen. De koning bekleedde het hoogeinde; aan zijne rechter zijde zat Ruy, dan volgde Feria, vervolgens Mendoza; aan de linker bevond zich de geheimschrijver Escovedo, naast dezen volgden Antonio Perez en de overige leden. | |
[pagina 135]
| |
De raad voltallig zijnde, werd de zitting geopend verklaard en de koning maakte bekend, dat er belankrijke tijdingen, van wege den hertog van Parma, waren aangekomen; hij gaf aan Escovedo bevel, om verslag te doen van den geheelen inhoud der zendbrieven, betreklijk tot de krijgs- en staatsbewegingen. Dadelijk begon de geheimschrijver de lezing van alles, wat er gebeurd en verricht was, sedert het vertrek van Borgerhout, van de schermu seling bij Herenthals tot de insluiting en den storm. Na de opgaaf van 't getal en de namen der gesneuvelden, had Alexander met eigene hand bijgevoegd: ‘In het legergasthuis bevinden zich nog 400 zwaar gewonden; 130 dergelijken heb ik, uit hoofde van plaatsgebrek, naar Luik op schepen doen vervoeren, en 200 anderen worden in mijne tent, op mijne kosten, verzorgd en genezen. Ik kan niet lof genoeg aan het leger Uwer Majesteit toezwaaien: de soldaten hebben met leeuwenmoed gestreden; velen, eilaas te velen! zijn als helden gesneuveld! Het grieft mij eventwel te moeten bijvoegen, dat verscheidene bevelhebbers grove onkunde of plichtige zorgloosheid aan den dag gelegd hebben! Voor alsnu zal ik dezelve bij de namen niet noemen; wijl ik de hoop voede, dat zij bij de eerste gelegenheid hunne misslagen zullen herstellen Mijne rechtvaardige gramschap moet ik voor den oogenblik verduiken, ten einde de wenschelijke eendracht te behouden. Ik moet, ik zal de vesting nemen; maar meer met delven en ondermijnen, dan met stormen. Eerst Maastricht, dan zal de beurt van Vlaanderen volgen. Wat ik eventwel met onderhandelen kan winnen, mag ik niet aan de onstandvastigheid van het wapengeluk overlaten. Toen de eerste lezing ten einde was, liet Filip aan de raadsheeren eenigen tijd overig, om hetzij eenen bloedverwant of eenen vriend te betreuren; hetzij om hunne gedachten te vormen. Dan stelde hij de vraag: - Zal men het beleg doen opbreken, ofte niet? De beraadslaging aldus geopend zijnde, begon de raad de verschilligste gevoelens te opperen en zulks met de meeste vrijheid. De groote meerderheid was voor het opbreken des belegs; Ruy-Gomez bestreed deze meening, met zoo veel vuur in den beginne, en langzamerhand met zooveel drift, dat de koning aan den redetwist een einde stelde met te verklaren: dat de opbreking des belegs het leger zou ontmoedigen en aan den vijand, integendeel, een groot gedeelte weergeven van het vertrouwen, wat de opeenvolgende zegevieringen des hertogs van Parma hem hadden ontnomen; dat Alexander ter | |
[pagina 136]
| |
plaatse zijnde, het beste moest weten, wat er te doen stond, en dat Maastricht een kwaad nest was, hetwelk men moest poogen uit te roeien. Dit punt mocht als afgehandeld beschouwd worden: de koning steunde op dezelfde gronden als Ruy-Gomez; de meester had gesproken en niemand repte nog éen woord. Aanstonds begon de onderhandeling over de Keulsche vredesvergadering. Filip II had, wel is waar, in het afgeloopen jaar omstandige onderrichtingen en voldoende macht (op een ultimatum berustende) aan den spaanschen afgezant, den hertog van Terra-Nova, gegeven; maar met iederen oogenblik kwamen omstandigheden den toestand van zaken veranderen; van beide kanten zochten de partijen groote voordeel te trekken uit de middelaarschap van keizer Rudolf.Ga naar voetnoot(1) Naarmate deze door de | |
[pagina 137]
| |
fortuin begunstigd werd, stemden hij den toon hooger; scheelde er iets aan, dan stak den eenen de schuld op den anderen. De koning maakte aan den raad het grootste gedeelte der geheime artikelen bekend, alsmede Alexander's voorzichtige handelwijze: deze en andere punten werden in allen deele goedgekeurd; men was het eens, dat men aan den hertog van Parma de handen moest ruim laten, om naar bevind van zaken te handelen. Over de vraag om geld - waarop Alexander bijzonderlijk had aangedrongen - werd langen tijd en wijdloopig beraadslaagd; - maar hoe ernstig Filip zelf wilde onderstand zenden, moest hij toch onderdoen, wanneer Perez bewees, dat de schatkist ledig was. Men besloot eindelijk met niets te besluiten: met andere woorden: met een verschuivend antwoord: niets beslissen viel in Filips inborst! - Eindelijk - zegde de koning - gaan wij handelen over een vraagpunt, hetwelk wel is waar onzen stam van nabij aangaat, maar ook in nauw verband staat met het leven onzer getrouwe onderdanen. Ofschoon wij uitsluitlijk bevoegd en machtig zijn, om over hetzelve te beslissen, hebben wij toch goedgevonden, onzen staatsraad in zijne wijze van denken te hooren. Het is slechts eene veronderstelling, welke wij gaan doen: wat zoudt gij oordeelen, indien éen der leden van onzen stam (uit loutere liefde voor onzen persoon en ten gemeenen beste onzer onderdanen) het ontwerp smeedde.... zijne hand en zijnen naam aan eene vlaamsche edelvrouw te bieden, met de gegronde of minstens waarschijnlijke hoop, van langs dien weg den vlaamschen adel en het vlaamsche volk te winnen? Indien 't nu eens onze neef van Parma zelf ware, die ons dit nieuwe blijk van verknochtheid moest of wilde geven? Indien de bedoelde edelvrouw eens gekozen werd juist in den stam van den ongelukkigen Lamoraal, prins van Gavere? Zegt allen uw gedacht rechtuit! | |
[pagina 138]
| |
Onder 't uiten dezer woorden had de koning beurtelings op al de raadsheeren eenen ernstigen blik geworpen, als wilde hij op hun gelaat lezen, welken indruk deze aankondiging op hun gemoed te wege bracht. Maar al deze gerimpelde en verbronsde wezens bleven aan wassen beelden gelijk; geen gelaatstrek verried, wat in hunne ziel omging: zij scheenen veeleer te willen 's koning denkwijze raden dan de hunne zeggen. Wanneer de raadsheeren eventwel hun gevoelen moesten uiten, geschiede dit met buitengewoone omzichtigheid: men vreesde, aan den meester te mishagen. Eensklaps kwam Bernardino Mendoza met zijne vleitaal voor den dag; wanneer hij dien kruipenden toon aansloeg, dan kon niemand zeggen, of het vlei- of verraadzucht was, wat die strenge, nijdige zoowel als booze en gierige hoveling in 't oog had. Met zijne buitengewoone geestvermogens trok hij zich uit den neteligsten toestand, en het was niet ligt voor eenen zijner makkers, hem het hoofd te bieden! Volgens hem wist de koning het beste, wist hij alléén, wat er te doen viel: - Maar (voegde hij met zijnen gewoonen, nijdigen toon bij) Uwe Majesteit zou voorzichtig handelen met zich vooruit te overtuigen, of de neef niet even zoo heerschzuchtig is, als de oom Don Juan. Feria op eenen wenk van zijnen vriend Ruy, koos partij voor den hertog van Parma; verhief dezes belangloozen, oprechten en ridderlijken zin hemelhoog. Die twijfelt - zoo eindigde hij - aan 's hertogs edel gedrag en groote diensten, gevoelt niet in zijne ziel, wat een groot man, wat een deugdzaam man is; een en ander is de hertog van Parma Mendoza, die zich aan dezen uitval niet verwacht, en den wenk van Ruy gadegeslagen had, trok zich zooveel hij kon uit den slag en opperde het gevoelen, dat men zulke verbindtenis zoo aanzien als een bewijs van zwakheid; als eene stilzwijgende bekentenis, dat men zich jegens den stam van Lamoraal wilde ontslaan van eene grove schuld! Hij durfde zelfs (spelende op de woorden) bijvoegen, dat langs dien weg wel de mooglijkheid konde intreden, dat de kroon van Spanje op Egmonts schouders geplaatst wierde. Hier snauwde hem Ruy bitter toe: - Een spaansch edelman moest geleerd hebben met eerbied van een grooten man te spreken. Was Egmont nalatig, zelfs plichtig: hij was 't noch te Grevelingen, noch te Sint-Quentyn! onze geëerbiedigde heer en koning is ooggetuige geweest van 's mans dapperheid en krijgskunde! jammer, dat er Mendoza niet is geweest, hij zou eenen anderen toon aanslaan! | |
[pagina 139]
| |
De nijdigaard beet op zijne tong om de gramschap in te toomen; want hij wist in hoeverre Ruy in Filip 's gunst stond. De beraadslaging dreigde stormend te worden; daarom brak de koning kort af, met te zeggen: - Escovedo heeft van ieders denkwijze nauwkeurige aanteekening gehouden; ik zal dezelve in rijpe overweging nemen en beslissen naar bevindt van zaken, altoos uitsluitlijk beoogende het geluk onzer onderdanen, de zege van onze Moeder de H. kerk en de glorie van God, Welken ik bidde, dat hij u allen zegene en bescherme! Deze woorden gaven het teeken, dat de zitting was geëindigd. Al de raadsheeren stonden op om te vertrekken; Ruy alleen bleef, op 's konings wenk. Zoodra de beide boezemvrienden tusschen vier oogen waren, hernamen zij de vorige beraadslagingen, op den vertrouwelijksten voet. Filip klaagde bitterlijk over sommige raadsheeren: - zij poogen, (zegde hij) eerst en vooral mijn gedacht te weten; als zij hetzelve meenen bespied te hebben, dan uiten zij zich in dien zin. Wat licht hebben zij over de beraadslaging verspreidt? Waartoe hebben zij besloten? Tot niets; nochtans hoe begeerig steken zij den neus in alles, wat den staat betreft; in alles wat wij toch alleen moeten beslissen! Wel, mijn Ruy, laten wij ons onledig houden met staatsbelangen; schrijf gij de onderrichtingen aan onzen neef van Parma, in den zin onzer beslissing van straks. Zeg hem, dat wij alles toestaan; maar wat het geld betreft, wakkeren wij hem aan, om het leger, zooveel als mooglijk is, op kosten van den vijand te onderhouden. Voeg bij, dat wij veel geld noodig hebben, om onze uitzichten op Portugaal werkstellig te maken. Onder dien tijd ga ik, met eigene hand, eenige aanbevelingen schrijven voor onzen dapperen neef. Het is schier ongelooflijk, (bemerkte Filip, terwijl eene lichte huivering hem overviel) dat hij met piek en zwaard zich op de bres wilde werpen, en dat wij het aan Serbellon en Tasso te danken hebben, dat hij zijn vermetel voornemen niet heeft uitgevoerd. Wij zouden het niet gelooven, indien het ons Serbellon, de getrouwe, niet eigenhandig had geschreven. - De hertog van Parma is de ieverigste en nuttigste dienaar Uwer Majesteit. - Zegde Ruy met overtuiging, en met opzet om den koning gunstig te stemmen. - Dit is waar; (antwoordde Filip met gulhartigheid) met u willen wij hem niet vergelijken; gij zijt eerder voor mij een teedere vriend, dan een trouwe onderdaan. Ruy boog onderdanig het hoofd om te bedanken, en begon te schrijven. | |
[pagina 140]
| |
De koning, van zijnen kant, vervaardigde onder dien tijd het volgende briefjen: ‘Ik kan niet nalaten u, mijn dierbare neef, op nieuw te vermanen, opdat gij met uwen eigen persoon wat spaarzamer omgaat en uw leven - gelijk mij van ginds bericht wordt - niet zooveel aan alle vermoeinissen en gevaren blootstelt. Gij hebt immers meer dan doorslaande bewijzen van uwe liefde jegens ons en van een dapper gemoed gegeven. Draag voor u zelven diegene zorg, welke aan eenen voorzichtigen opperbevelhebber betaamt. Hoe groot zou het verlies niet zijn, en hoe groot niet onze smart, indien gij aan het heir kwaamt te ontbreken? Herinner u steeds, hoedanig groot onze liefde uwaarts is, gedraag u dientengevolge.’ Hij teekende met de gewoone woorden: jo el rei. Behalve dezen brief vaardigde de koning eenige ontwerpen uit; trok op het papier eenige lijnen en figuren; Ruy's aangenaam en zuiver gevormd hoofd kwam sprekend van gelijkheid voor den dag. Onder dien tijd was de gunsteling met zijne onderrichtingen ten einde; hij reikte ze aan den koning over, die dezelve met veel aandacht doorliep en, ten bewijze van goedkeuring, teekende als voren: jo el rei. Dan begon Filip met meer dan gewoone opgeruimdheid: - Wat zegt gij van 't voorval, mijn vriend? Deze Maria van Egmont moet een paar scherpsnijdende oogen hebben, om met dezelve het stalen gemoed van onzen neef van Parma gewond te hebben; denk eens, op eene bedevaart! Ik moet het morgen aan de hertogin van Eboli verhalen: zij zal er hartlijk om lachen, Samson voor de voeten van Dalilah; welk afstekend tafereel! - Bij deze woorden stiet hij een luid gelach uit. - Behoudens het welbehagen Uwer Majesteit, schijnt mij de zaak ernstig genoeg, om geheel de wijsheid en doorzicht van mijnen koninklijken heer en meester te verdienen: aan den eenen kant staat misschien Neêrlands bevredeging; aan den anderen Spanje's toekomst op het spel! Mendoza wierp zich zoo aanstonds op (misschien zonder 't te weten) als de tolk der nijdigaards, die aan niemand het recht eener grootmoedige handelwijze toekennen; omdat mets grootmoedigs in hun hart schuilt! In hunne oogen was Lamoraal plichtig, en Alba heeft de wet gestrenglijk doen uitvoeren. Ik wil van Mendoza's waarschuwing niet eens gewagen: ze is hoonend voor den hertog van Parma ze is niet waardig, in aanmerking te worden genomen! Van den anderen kant verdienen de Neder- | |
[pagina 141]
| |
landers wel, dat men iets voor derzelver herwinning doe, daar heerschten sedert eeuwen uwe beroemde voorouders; daar stond de wieg van den grooten Karel; aan deze landen was hij verkleefd, gelijk men het is aan zijn geboorteland en aan een rondborstig volk, dat zelfs in zijne wederspannigheid nog groot is! Jammer maar, dat men tegen zulke natie moet kampen! Bij deze herinneringen was de koning ernstig geworden; duistere beelden speelden zekerlijk voor zijnen geest: want hij zegde op eenen doffen toon: - Mijn vriend Ruy, het zou mij zoowel ter harte gaan, indien ik aan Egmont's stam een blijk van mijne welwillendheid kon geven; indien ik aan denzelven zooveel geluk mochte schenken, als hij verloren heeft! Alba, Alba, wat hebt gij gedaan? Moest gij zoo strenglijk te werk gaan? Moest gij mij, den Raad en geheel de spaansche natie tegen de Nederlanders in het harnas jagen? Moest gij ons de noodzaaklijkheid opdringen van zoovele edele hoofden te doen vallen, die minder plichtige onderdanen, dan ongelukkige en blinde werktuigen waren, in de handen van den ketterschen huichelaar van Oranje? De brief, welken mij Lamoraal in den morgend zijner onthalzing schreefGa naar voetnoot(1) - gij kent den inhoud - kan niet door een bedorven | |
[pagina 142]
| |
brein verzonnen en samengesteld worden! Dit zeggende liet Filip het hoofd moedeloos op de borst zinken; geheel zijn lichaam beefde en zijne verbleekte lippen murmelden een gebed!! Ruy liet den koning eene poos aan zichzelven over, dan zegde hij met nadruk: - Waartoe nog die kwellingen, mijn goede heer en meester? Uw geweten en God spreken u vrij van alle schuld! Filip verhief het hoofd: in elk oog perelde nog een traan. Ruy, mijn vriend, (zegde hij met meer kalmte dan men moest verwachten) mijn geweten is niet zoo gerust als gij wel denkt: ik alleen moest der diensten indachtig zijn, die Lamoraal aan mij en mijn huis had bewezen! Ik had met eigene oogen 's mans heldenmoed en beleid gezien in den bloedigen slag van Sint-Quentyn.... ik mocht ze niet uit het gedacht verloren hebben! Mijne lotgevallen zijn wonderbaar, en God beproeft mij hard! Mijn vader, zaliger gedachtenis, gebogen onder den last der kroon en der jaren, werpt nog gedurende zijn leven de regering op mijne schouders; de haat der partijen verwijt mij, dat ik begeerig zou zijn geweest naar het erfdeel van mijnen vader, voor zijne dood! Men legt mij ten laste, dat ik hem het noodige onderhoud zou hebben geweigerd!! Mijn gemoed is vòor den vreden gestemd: ik wenschte den godsdienst te zien eerbiedigen, kunsten en wetenschappen aan te moedigen; mijne onderdanen gelukkig te maken; maar hoe speelt het Opperwezen met den mensch en zijne ontwerpen? Ik erf de uitgestrekte landen, de talrijke volkeren, die aan den scepter mijns vaders onderworpen waren juist op den oogenblik, dat de godsdiensttwist op het ergste woelt; dat alle levenskrachten verzwolgen en geheel de bronaders van den staat uitgedroogd worden door eenen eindeloozen oorlog! Ik was voor rust geneigd, en op de éene plaats ontvolken zich mijne staten, door landverhuizing en burgeroorlog; op de andere, moet ik onophoudelijk geld en mannen lichten, om het overige te redden! In de plaats van het stille kunst- of huisleven, heb ik bij dage en nachte aanhoudende kwellingen; ik moet den oorlog voeren, en versta er weinig of niets van! Ik waande, trouwe dienaars en deugdzame bloedverwanten rondom mij te hebben; en de eenen zijn vleiers, gierigaards, heersch- en eerzuchtigen; de anderen, ondankbaar, verbasterd van aart en inborst! Ik had eenen zoon.... o Ruy, mijn vriend.... (zich herbijtende) gij toch zijt een trouwe vriend.... blijf altoos bij mij, om mij met raad en daad bij te staan! Zeg mij alles pnbewimpeld.... ik ben geneigd om alles te aanhooren! | |
[pagina 143]
| |
Nogmaals verviel de koning in de grootste neerslachtigheid; zijn hoofd zonk moedeloos op de tafel en men zag, dat de last te zwaar woog op het zwakke gestel. Plotsling sprong Ruy op van zijnen zetel; liep naar den muur; maakte daar het elpenbeenen kruisbeeld los, en ging met hetzelve in de hand, zich voor den koning plaatsen, roepende: Mijn meester, mijn koning, werp uwe oogen op dezen spiegel! Bij het hooren dier woorden, verhief Filip het hoofd en zijne blikken vielen op het kruis; oogenbliklijk zonk hij voor den zetel op de knieën; zijn gelaat kreeg eene heel andere uitdrukking; kalmte en gelatenheid volgden op de hevigste ontroering. Met de rechter hand sloeg hij driemaal op zijne borst onder het uitspreken van een driemaal herhaald ‘mea culpa!’ Wanneer hij opstond was hij een ander man geworden; want hij zegde tot Ruy met de grootste gelatenheid: - Ja, mijn vriend, gij hebt gelijk: de Heiland heeft zooveel geleden en nooit gemord, en waarom zou ik dan niet geduldig lijden. Mijn God, vergeef het mij, nooit zal ik meer klagen of morren over het kruis dat gij mij oplegt; morgen zal ik mijne biecht spreken en boete doen! Filip was van dien oogenblik af, in alles gelaten: kroon, landen, onderdanen, magen en bloedverwanten, alles maakte plaats voor den kristen, voor den godsdienstieveraar! De beraadslaging herbegon; maar op een kalmtevollen toon; het vóòr en tegen werden rijplijk getoetst en bepleit. Men wilde noch durfde Farnees tegen het hoofd stooten; want hij was onontbeerlijk aan het hoofd des legers. Ruy sloeg een middenweg, een uitstel voor; Filip scheen tot dezen maatregel genegen te zijn. Diensvolgens werd aan den hertog geboodschapt, dat men de handen te vol had met de ontwerpen tegen Portugaal; dat hij zelf voor Maastricht te veel werk had om, voor den oogenblik, aan 't voltrekken van een huwelijk te denken; dat deze vesting ingenomen zijnde, men zulk een geschenk naar waarde zou weten te beloonen. Wanneer de zaak was afgedaan, kreeg Ruy oorlof om zich te verwijderen. De koning was nauwelijks alleen, of hij zette zich voor het seribanum, vervaardigde nog een schrift uit voor Alexander, waarbij hij hem de geheime artikelen (aan Terra-Nova toevertrouwd) bekend maakte. Vervolgens schreef hij eenen brief aan Serbellon, den grijzen en voorzichtigen krijgsman aanbevelende, dat hij toch het onmooglijke zoude doen, om den ontembaren moed en de ongestuime dapperheid des hertogs binnen de palen te houden! Hierbij voegde hij | |
[pagina 144]
| |
eenige geheime onderrichtingen; schreef nog eenige regels op een fijn perkament, dat hij in den brief sloot, die voor Serbellon bestemd was. Hij raapte al de uitgevaardigde papieren te samen; vouwde dezelve met de grootste omzichtigheid in een paksken, dat hij verzegelde en in eenen lessenaar sloot. Dit alles afgedaan zijnde, trok de koning aan eene zijden koord: een fijn geklink zich in eene voorkamer hooren liet. en aanstonds opende een kamerheer de deur. Er verschenen eenige bedienden met fakkels; de koning verliet de werkplaats en werd met de gewoone plechtigheid naar zijne slaapkamer geleid. Daar ontkleedden hem de lijfbedienden; hij onderging, niet zonder ongeduld, al de formaliteiten, waartoe zich het lijf van eenen spaanschen koning moet leenen! Juist sloeg de klok twee ure, toen hof- en lijfbedienden zich terugtrokken: eenige minuten later, hoorde men anders niets meer in het ruime paleis, dan de afgemeten en eentoonige stappen der hellebardiers, die aan de uiteinden der gangen op- en afwandelen, als schildwachten. De meester, alleen zijnde, genoot nog geene rust; want nauwelijks was de deur achter de bedienden gesloten, of hij ging voor zijn Oratorium op eene voetbank knielen; ondervraagde zichzelven nauwkeurig, wat hij dien dag verricht had; rekende af met zijn geweten, zonder de minste kleinigheid over te slaan! Dan nam hij eenen missaal, die voor hem op de kniebank lag; opende denzelven, juist ter plaatse waar de avondgebeden stonden, en begon die met innigheid af te lezen. Men kon aan het gebedboek bespeuren, dat het niet weinig door de koninklijke handen was gegaan; want de gouden kram sloot niet meer; de band was versleten en de bladen hielden nog ter nauwernood te samen, Meer dan één half uur duurden de gewoone gebeden; als ze ten einde waren, beklom Filip zijne legerstede; kwelde nog eenigen tijd zijn hoofd met de zaken van den dag, tot dat het zwakke lichaam weigerde, nog langer ten dienste van den rustloozen geest te staan! Filip viel weldra in een gerusten slaap, en geen wonder: hij had den dag wel vervuld en op welvervulde dagen volgt lichaams-en geestesrust. |
|