| |
| |
| |
IV.
De verklaring.
Is 't vorstelijk dons gedekt voor slapeloos verdriet?
Boort zelfs de wroeging door de wacht eens konings niet?
Alexander wenschte niets vuriger dan met de vreemdelingen in gesprek te geraken, daarom wendde hij zich aanstonds tot den broeder, zeggende: - Mijn vriend, indien ik niet vreesde Ued. en uwe schoone zuster te berooven, zou ik het als eene groote gunst aanzien, mocht ik uw tafelgenoot worden; het smaaklijke ontbijt bekoort mij uitermate; het doet op mij herzelfde uitwerksel, als op iederen man, die sedert gisteren niets zou genuttigd hebben, niettegenstaande zware vermoeinissen.
- De hertog van Parma bewijst ons te veel eer met zulks te vragen - antwoordde Filip met heuschheid en ongedwongenheid - zooveel gunstbewijs durfde ik van uwe hoogheid niet
| |
| |
verwachten, anderzins had ik het mij tot eenen aangenamen plicht gerekend, het gevraagde aan te bieden.
- Het genoegen van in uw gezelschap te ontbijten, doet mij op eene onweerstaanbare wijze eene stoutmoedigheid begaan. - voegde de hertog bij.
- De eer van met den alomberoemden hertog van Parma te ontbijten valt ons niet alle dagen te beurt. - Bejegende Filip heuschelijk.
- Met verlof der edelvrouw, neem ik plaats. - Zegde Farnees rechtstaande, en diep groetende.
- De vorst van Parma doet ons schaamrood worden, met verlof te vragen voor een gunstbewijs onswaarts. - Sprak Maria, terwijl een lichte gloor op hare ronde kaken kwam.
Weldra zaten de drie bedevaarders rondom het ontbijt, waaraan zij niet weinig eer bewezen. Toonden zij jegens elkander eene uitgelezen beleefdheid, deze bestond eventwel, in den beginne, meer in daden dan in woorden.
De hertog zat, als met stomheid geslagen, tegenover de een-en-twintigjarige schoonheid: hare stem had zijne ooren bekoord, als welluidende muziek; hare zedige houding, haar hemelsch gelaat boezemden hem een dubbel gevoel in: van eerbied en van bewondering. De onversaagde krijgsman, de volmaakte hoveling, de welsprekende redenaar vond niet eenen gepasten volzin, die hij haar durfde toesturen; op honderde toonen had hij reeds eene soort van gesprekaanknooping overlegd, en nooit was hij voldaan over de ontworpen wending. Hij had onder 's jongmans burgerkleederen al aanstonds den echten krijger geraden en besloot met dezen te beginnen, ten einde tot de zuster te geraken langs dien nevenweg. Op den oogenblik dat hij alle zijne denkbeelden had verzameld en het gesprek wilde beginnen, voorkwam hem Filip aldus:
- Doorluchtige heer van Parma, ik ben u duizendmaal dankbaar voor uwe gepaste en grootmoedige tusschenkomst: ik bid u te gelooven, dat ik ten opzichte uwer hoogheid een warm gevoel van dankbaarheid koestere. In de eerste hitte van den twist, deed mij de ontvangen smaad alle nevenbetrachtingen uit het oog verliezen; nu ik er wel op peins, besef ik eerst, in welken toestand ik mij geplaatst had. Ik verloor uit het oog, wat ik behoorde te verdragen, om mijner zuster wille; ik durf diensvolgens, ook in haren naam, uwe hoogheid hartlijk bedanken voor den onschatbaren dienst, dien uwe hoogheid bewezen heeft aan twee nederige pelgrims.
- Mijn vriend, uwe schoone zuster en gij hebt mij het geluk bezorgd, eenen dubbelen plicht te volbrengen: ik mocht aan de
| |
| |
schoone freule den verschuldigden eerbied bewijzen en den ontwapenden edelman beschermen; voor gekweten plicht zijt gij geenen dank schuldig. Van naam en woon zijt gij mij, wel is waar, onbekend; desniettemin heb ik al aanstonds uwe hooge geboorte geraden. Is het nu aan mij, de redenen te doorgronden, (vervolgde hij op insluipenden toon) waarom gij onbekend wilt blijven? Geenssins, en voor mij is het voldoende, dat gij met loflijke voornemens bezield zijt, om u hulp, bescherming en dienst te bewijzen, zelfs om u een vrijgeleide te verleenen tegen alle mooglijke voorvallen. Het grieft mij, dat gij, van wege den graaf Van Mansfelt, onaangenaamheden ontmoet hebt: hij is overdreven in zijnen iever, en ongestuim in den eersten oogenblik, ja, bekwaam om tot het uiterste over te slaan; eene minuut overweging brengt hem tot bedaren, en herschept den leeuw in een lam. Gij zult de waarheid van mijn gezegde ondervinden, zoohaast gij hem nog ooit ontmoet; voor alsnu vraag ik, in Van Mansfelt's plaats om verschooning; hij zal het een andermaal zelf doen.
Noch Filip noch Maria misgrepen zich aan het doel, dat de hertog poogde te bereiken: zij wierpen elkander ten zelfden tijde, eenen blik toe, welke beteekende: ‘Waarom zouden wij eenen grooten dienst niet met een groot vertrouwen vergelden? De rondborstige Vlaming begreep het gedacht der zuster, en bemerkte na eene poos zwijgens: - Indien uwe hoogheid eenen uitstekenden dienst hadde bewezen aan eenen gezworen vijand van al wat Spanjaard is, en het met Spanje houdt?
- Ik zou (zegde Farnees met klem, doch niet zonder een weinig verbazing) de weldaad vergeten gedaan te hebben, en, bood zich de gelegenheid morgen aan, weêrom hetzelfde doen, zonder eerst te onderzoeken of het aan vriend of aan vijand ware. Weldaad blijft weldaad; plicht is in allen gevalle plicht! Wee hem, die niet weldadig en plichtbeseffend is uit overtuiging! Tienmaal wee hem, die de menschen naar den maatstaf zijner driften afmeet, alvorens jegens hen weldaden of plichten te kwijten. O, beken het mij, mijn vriend, het zijn geene gevaarlijke vijanden, die het zoo rechtuit zeggen: ik geloof dat het overschot van gramschap u doet woorden uiten, die uw open en edel hart miskent.
- Uwe hoogheid bedriegt zich, ik ben zeer kalm en heb mijne woorden wel overwogen.
- Maar zeg dan eens, wat redenen gij hebt om zulken blinden haat op te vatten: bijvoorbeeld, tegen mij? Hebt gij aan dezen of genen Spanjaard grieven, zelfs ongelijk ten laste te leggen; waarom dan de geheele Spaansche natie haten?
| |
| |
Waarom mij, ik herhaal het, in dien algemeenen vloek bevatten! Ben ik van vaders kant een Italjaan; mijne moeder, de landvoogdesse, is eene echte Vlaminge en vlaamsch bloed stroomt door mijne aderen! Ik poog, elken dag meer en meer, met den vlaamschen volksaart, met de vlaamsche zeden, gewoonten, taal en denkwijze bekend te worden; hoe meer ik daarmede bekend worde, des te meer leer ik de Vlamingen schatten. Nooit deed ik aan u, noch aan eenen Vlaming het minste ongelijk! Maar kom, mijn vriend, spelen wij eens met open spel, en zeg mij zonder omwegen, wat ongelijk hebben u de Spanjaarden aangedaan: is het in mijne macht, ik zal het herstellen daarvoor waarborgt u mijn eerewoord?
- Tegen mijnen persoon is het ongelijk niet rechtstreeks gepleegd, doorluchtige heer; gave dit de goede God, dan had ik het kunnen vergeven? Maar mijn haat beheerscht mij; hij is machtiger dan mijn wil, sterker dan mijne rede! Te vergeefs heb ik tegen denzelven geworsteld: hij gaat met mij slapen en staat met mij op; overal hecht hij zich aan mij vast: t'huis, buiten, op 't slagveld, tot eilaas, in Godes tempel! Vruchtloos heb ik alle krachten ingespannen, om dit duister gevoel, hetgeen mij den boezem doorknaagt en mijn geweten pijnigt, uit te dooven! Ik heb het gewoel des kamps en het wilde getuimel des gevechts gezocht; doch te vergeefs, te vergeefs!!! (Mismoedig liet hij 't hoofd op de borst zinken; na eene poos vervolgde hij): geloof mij edelmoedige vorst, uwe goedheid, uwe rechtzinnigheid kwellen mij meer dan de vijandelijkste behandeling! Over een paar jaren, bijvoorbeeld, werd ik door de benden van Sanctius d'Avila, met de wapenen in de vuist, gevangen genomen binnen Antwerpen en aldaar in het kasteel opgesloten, als plichtig aan hoogverraad! Volgens de krijgswetten kon de overwinnaar mij doen onthalzen! Ik zag ook niets anders dan den dood te gemoet; maar eensklaps (ik weet niet door welke tusschenkomst) word ik uitgewisseld! Ik mag tot mijne zusters, broeders, tot mijne dierbare moeder wederkeeren, hen zien, hen omhelzen, hun het leven wedergeven! Weet of gist uwe hoogheid, wat mij nu, te midden van dit onverhoopt geluk, loodzwaar op den boezem weegt? Het is de overtuiging, dat ik eenigen dank schuldig ben aan uwen koninklijken oom!! Indien uwe hoogheid geen Vlaming ware, het zou mijn geheel leven lang grieven, dat ik heden van u eene weldaad hebbe ontvangen!
Filip was diep ontoerd, dit bemerkte de listige Farnees, die besloot op het ernstige, maar opene gemoed aanstonds te werken; derhalve vroeg hij: - Deze verongelijking en den
| |
| |
haat, dien gij daaruit geput hebt, verbergt gij ook al onder uwen boezem? Is er dan geen middel, om u tot spreken te bewegen? Of stelt gij misschien geen vertrouwen in mij? Zouden somtijds die verongelijkingen niet op enkele vermoedens gegrond zijn, welke voor eene rondborstige verklaring kunnen verdwijnen, gelijk de nevel voor de zonnestralen?
- Verdwijnen - riep Filip uit op eenen bitteren toon, terwijl twee tranen uit de manlijke en vuurstralende oogen rolden - verdwijnen, zegde daar uwe hoogheid! Tergen wij God niet met wonderwerken te vragen? Kent uwe hoogheid iemand buiten het Opperwezen, die de macht bezitte, om het verstijfde bloed te doen stroomen in de aderen? Die de dooden de om hals gebrachten vermoge te verrijzen? (Maria verborg haar aangezicht en snikte). Die aan eene in rouw en mismoed gedompelde weduwe haren echtgenoot; die aan elf weezen hunnen vader konne wedergeven?.... o, Voor zulk weldadig wezen buig ik de knieën, al ware het de koning zelf! Van dien oogenblik wijd ik mijnen arm, mijnen laatsten druppel bloeds aan Spanje's koning en aan de spaansche zaak toe!
Farnees was door zooveel rouw en eene zoo diep gevoelde droefheid tot in de ziel getroffen; eenen oogenblik bleef hij in gepeinzen verzonken. Dan plotslings opspringende, greep hij Filip's hand en sprak met zichtbare ontroering; - Gij zijt beide kinders van den grooten maar ongelukkigen Lamoraal, graaf, van Egmont en vorst van Gavere, God trooste de ziel des martelaars! Nu begrijp ik uwen haat, uw afgrijzen, uwen rouw; ik eerbiedig dezelve: ze zijn de getuigen van een natuurlijk gevoel! Gij moocht eventwel slechts eenen man haten; wat zeg ik, aan eenen man alleen moet gij vergeven; want God heeft hem reeds geoordeeld, en Gods oordeelen zijn rechtvaardig!
- Noem mij den snoodaard, doorluchtige vorst! Wie was de beul mijns vaders!
- Niemand anders dan de hertog van Alba, de snoodaard, gij hebt hem zoo getiteld en met recht!
- Wat zeggen en denken van uwen koninklijken oom, die de moordtooneelen niet belet heeft?
- De koning (zegde Farnees met aandoening) is op de schandelijkste wijze misleid geworden, Hij gaf aan Alba onbeperkte macht; wijl men den vorst wijs maakte, dat de Nederlanders in 't geheel geene grieven op te werpen hadden, en er slechts eenen hoop oproermakers te straffen viel! Hoe kon de koning iets beseffen van de geschonden vrijheden, privilegien en rechten, daar hij te midden der Spanjaarden anders niets hoorde, zag, noch leerde, dan dat de koning alleen alles is en alles vermag;
| |
| |
dat de onderdanen voor den vorst, en niet de vorst voor de onderdanen geschapen zijn? Alba had het ongeluk, den dienstiever te overdrijven; in zijnen onbegrensden hoogmoed miskende hij den Nederlandschen volksaart en daarvan kwam het dat hij de ruwe macht des zwaards en de moordbijl tegen de vrijheidskreet des volks stelde! Weldra boezemde hij aan de Nederlanders eenen zoo algemeenen als onwederstaanbaren walg in! Weet gij wel, dat uit dien gekrenkten hoogmoed al de rampen gesproten zijn, die Nederland, die Spanje zelf, die uwen stam hebben overvallen? Van den stond aan, dat Alba het zwaard uit de scheede had getrokken, joeg hij slechts een doel na: hij deed aan den koning naamlijk gelooven, dat de Nederlanders, in plaats van voor hunne verkregen rechten, slechts kampten uit blinden haat tegen hunnen vorst en den roomschen godsdienst! Bij middel dezer trouwlooze handelwijze, gelukte het aan den hoogmoedigen en onbuigbaren landvoogd, niet alleen den koning, maar nog al die hem omringden, tegen de Nederlanders in het harnas te jagen? o Mijn vriend - vergun mij dat ik u dien naam geve - had Alba moed en wil genoeg gehad, om aan den koning konde te doen van den waren staat der zaken; had hij den koning overgehaald om in persoon de gemoederen te komen bedaren en recht te doen: nooit zoo het edele neerlands bloed gestroomd! nooit zou men de scheuring des erfdeels van den gooten Karel te betreuren gehad hebben! Zaagt gij ooit in hetzelve redelijke wezen de heerschzucht en de trotsche dweepzucht gepaard? Kunt gij iets rampzaligers uitdenken, dan de gevolgen dier noodlottige hartstochten, wanneer zij in denzelfden mensch gepaard gaan met de uitoefening van een onbeperkt gezag, met groote krijgskundige hoedanigheden en eenen ijzeren wil? Zulk wezen moet eene geesel zijn, die slechts op de aarde geworpen is, om ze te straffen! En zulks wezen was Alba!!
Filip's aandacht werd door 's hertog's taal geboeid: met dergelijke kleuren had hij het tafereel van Neêrlnads rampen nog nooit zien afschilderen. Ontbraken hier en daar stellige betoogen, het denkbeeld, dat Filip van Alba had opgevat, zette aan dit strenge oordeel oneindig veel waarschijnlijkheid bij. Maria volgde met gespannen aandacht de wending, die Farnees aan den gang der zaken gaf: zij hoopte, dat het aan dezen zoude gelukken, de bekeering te voltrekken, waaraan zij eenige uren te voren met den geliefden broeder had begonnen.
Zoodra de hertog ophield met spreken, merkte Filip aan, met eene soort van weemoedig gevoel: Uwe hoogheid poogt
| |
| |
vruchtloos den koning van alle schuld vrij te pleiten; nooit zal de geschiedenis zulk vonnis bekrachtigen! Genomen, dat de koning de moorderijen en gruweldaden niet rechtstreeks hebbe bevolen: wie zal het hem vergeven, dat hij eenen beul in plaats van eenen eervollen krijgsman of wijzen onderhandelaar zond?
- De koning - zegde Farnees - zond Alba herwaarts, met het gedacht, dat er slechts een groote naam noodig was; Alba bezat groote krijgskundige hoedanigheden, dit is onloochenbaar: in Italië had hij het bewezen. Men verbeeldde zich te Madrid, dat geheel Nederland zoude beven en zich onderwerpen, op het hooren uitspreken van Alba's naam! Had de koning den neêrlandschen volksaart gekend, gelijk zijn vader dien kende, hij zou begrepen hebben, waartoe een volk in staat is, wanneer het in naam van eergevoel, van vrijheid en recht (die in gevaar of geschonden zijn) te wapen snelt! Uit dit alles volgt eventwel geenszins, dat de koning niet gedwaald heeft: en wie begaat geene dwalingen? Ik bid u eventwel te gelooven, dat men doorgaans de vorsten in moeilijke tijden te toegevend of te streng beoordeelt. Vele schoone daden en deugden worden als bate op derzelver rekening gesteld, waartoe zij niet het minste recht hebben; daarentegen worden hun ook grove misslagen en schreeuwende verongelijkingen aangewreven, waaraan zij met daad en wil zijn vreemd gebleven! (Dan zich herpakkende en met vuur): De geschiedenis, mijn vriend, gij beroept u op de geschiedenis! o, mochte zij nooit anders dan de tolk der waarheid zijn! Al te dikwijls wordt zij door haat, nijd, onwetendheid, partijgeest en allerlei ongeregelde driften misvormd, verbasterd en tot een werktuig van leugentaal gefatsoeneerd! De jammervolle gebeurtenissen der dertien laatstverloopen jaren zullen, eilaas onder twee uiteenloopende oogpunten beschouwd worden! Want in zulke tijden, blijft zelden iemand onverschillig, en wie partij kiest, ontbreekt aan een van de hoofdvereischten des geschiedschrijvers, de belangloosheid! Zoo zullen 's konings vijanden zeggen, dat Filip II de vrijheid in boeien klonk; de rechten en privilegiën des volks schond; den laatsten penning afperste; de godsdienstvrijheid onderdrukte; den burgeroorlog aanstookte, en stroomen bloeds deed vergieten, om geene andere redenen, 'ten
zij dat hij een dweeper, een menschenhater, een gierigaard, een dwingeland, een bloedgierige was! De bewonderaars des konings zullen hem slechts ééne fout ten laste leggen, zeggende: hij heeft al te lang zachtaardige middelen gebruikt en daardoor den burgeroorlog en godsdiensttwist begunstigd! Uit vredezucht
| |
| |
verzuimde hij het venijnige dier, de ketterij, bij hare geboorte te verpletteren! hij moest Alba vijf jaren vroeger hebben gezonden, en wat dies meer zij! - Later wanneer de gemoederen bedaard, en de driften gekalmd zijn, dan eerst zal de onpartijdige de gebeurtenissen van een meer verheven standpunt beschouwen! In zijne oogen zal de koning een mensch zijn, omringd van menschen, die allen aan dwaling blootgesteld zijn Hij zal de zaken in heuren oorsprong en niet in heure gevolgen alleen doorgronden. Daarbij zal niet worden uit het oog verloren, dat door sommige oproermakers grove uittergingen zijn gepleegd, die wel de rechterlijke en buitenrechterlijke gestrengheden niet geheel en al wettigen: doch deels verontschuldigen, deels begrijplijk doen voorkomen! Onze rechtvaardige naneven zullen den opstand der Nederlanden, in zijnen oorsprong, zijne middels, tegenmiddels en gevolgen, betreuren als een ongeluk, als eenen openbaren rampspoed, dien zich volkeren en koningen soms op den hals halen! In zijn onbedoken en ongehuichelden godsdienstijver, had de koning niets anders in het oog, dan het behoud des waren godsdienstes! Wien is het onbekend, dat hij zijn wereldsch belang uit het oog verliest; dat hij liever schatten, landen en trouwe dienaars opoffert, dan aan den vernieuwingsgeest toe te geven? Hoeveel voedsel uw haat ook in het verledene vinde, wees toch niet harder voor mijnen oom, den koning, dan God zelf voor hem is! Heeft hij misslagen begaan, of niet konnen verhinderen, weet gij, of hij niet door leedwezen wordt gefolterd? Weet gij of hij niet op zijne legerstede en in de eenzaamheid, die hij zoekt, overvloedige tranen stort, welke hij voor de menigte moet verbergen, wijl het volk 's konings gelaat altoos wil opgeruimd zien! Wijl het volk zich inbeeldt, dat koninklijke nachten altijd aangevuld zijn met slaap; wijl het denkt, dat koninklijke oogen altoos droog, altoos tranenloos zijn? Nochtans voor hoevele gekroonde hoofden, voor hoevele
koningshanden wegen kroon en scepter loodzwaar. De menigte in een woord, weet niet hoeveel zorgen en kwellingen er onder een koninklijken mantel kunnen verscholen zijn!
Nogmaals staakte den hertog de lange redevoering, welke hij met meer dan gewoon vuur had uitgegalmd; het bloed naar het hoofd gestegen zijnde, had deszelfs manlijke wezenstrekken buitengemeen opgeluisterd. Wanneer nu Maria heure blikken onwillekeurig op Alexander wierp, kwam hij haar voor als een bovennatuurlijk wezen. In stilte dankte zij den held voor iedere beweegreden welke hij deed gelden om den broeder tot matigere gedachten over te halen; zij was nog al te onschuldig, al te ondervindingloos om te vermoeden, dat een
| |
| |
ander gevoel, dan dat van dankbaarheid door al de zintuigen in haar sloop en zich van haren persoon meester maakte.
Filips 's gemoed was hevig geschokt; zijne denkbeelden liepen als verward door elkander; in het hoofd voelde hij iets dat aan de kloppingen eens hamers geleek; hij wreef met zijne handen over oogen en voorhoofd, als om duistere, onaangename beelden te verdrijven. Plotselings sprak hij tot den hertog: - Maar, doorluchtige vorst, beletten al die beweegredenen, hoe kunstig ze ook op elkander gestapeld zijn geworden, beletten ze, zeg ik, onze familie diep ongelukkig te zijn? Wat heeft de koning gedaan, om de vreeslijke wonden, die hij ons sloeg, te heelen? Heeft hij ooit gepoogd, de smart onzer deugdzame moeder te leenigen? Hij gaf ons de verbeurdverklaarde goederen terug, zal men mij voorwerpen! Maar had hij het recht, om ze aan te slaan? Voor dit herstel zijn wij hem zoo weinig dank schuldig, als 't de uitgeplunderde reiziger aan den struikroover is, die hem een gedeelte van den geroofden schat terugsmijt, met de woorden: daar hebt gij iets voor teer geld! vervolg uwen weg en zorg voor 't overige! Vijandig behandelde ons de koning, vijandig plaats ik mij tegen hem over! Hij boorde ons openbaar en huislijk welzijn in den grond; daardoor gaf hij mij het recht, 't mijne bij te dragen tot knakking zijner macht! Zou uwe Hoogheid (als man van eer, als befaamd krijger) mij niet eenen laffaard noemen, indien ik slaafsch genoeg ware, om de knieën te buigen voor eenen man, die dood en verderf over ons huis sleurde?
- Bedaar u, mijn vriend - hernam de hertog met nadruk en deftigheid - wek, bid ik u, de dooden niet op uit hunne graven! Zij vragen, zij behoeven gebeden en vergeving, maar geene wraak, geenen vloek; deze konnen wel onze dierlijke driften streelen, maar zijn tegenstrijdig aan rede en godsdienst! De koning heeft in het boek der ondervinding gelezen en zijn voordeel daaruit getrokken. Hij zond slechts éenen Alba naar de Nederlanden en hij heeft ondervonden, hoe duur hem die zendeling is komen te staan. Derhalve vertrouwt hij nu de regering over dit land aan persoonen, wier inborst, geboorte denkwijze de zekerste waarborgen zijn van hunne gematigdheid; aan persoonen, die onbekwaam zijn, om voorbedachtlijk de minste verongelijking aan eenen Nederlander toe te brengen. Ware het mij toegelaten, u de geheimste gedachten te openbaren, welke mijne dierbare moeder en mij bezielen, gij zoudt overtuigd zijn, dat al ons doen en laten niets ten doel hebben dan het heil en welzijn van Nederland. Gij zelf bezit genoegzame rondborstigheid om te bekennen dat, hadden de goede Neder- | |
| |
landers alleen mogen kiezen, hun keus ongetwijfeld op de landvoogdesse zou gevallen zijn; en ik mag bijvoegen, dat zij 's lands en 's konings verwachting zal verwezenlijken, daar zij anders niets beoogt dan verzoening, vrede en welvaren in het land te doen wederkeeren. Ik behoef u niet te zeggen, welke gevaarvolle en moeilijke zending ik op mij heb genomen, gij kent ze; veel vooroordeel heb ik uit te roeien; veel haat te bedaren; tegen vijanden van alle slach te kampen; desniettegenstaande wijk ik van den ingeslagen weg niet af, en geheel mijne handelwijze ligt in de onderrichtingen opgesloten, welke gij mij aan Van Mansfelt hebt hooren geven: ‘De zwakken beschermen; de onzijdigen niet laten verdrukken; strenge krijgstucht doen heerschen; maar ook de onverbeterbaren zonder ophouden en zonder genade bekampen.’ Mijn krijgsstelsel bestaat: in te vechten, waar het
onderhandelen niet kan baten; immers leert de ondervinding dat, wie zich vrijwillig onderwerpt, onderworpen blijft, en wie met het ruw geweld onderworpen wordt, moet ook met ruw geweld ten onder gehouden worden!!.. Wat meer is, ik ben met genoegzame macht voorzien om, zooverre als 't mooglijk is, het gedane ongelijk te herstellen; uw stam is hard geschokt; eenen onherstelbaren slag heeft hij geleden! Zie hier, wat ik kan en zal doen,: aan de doorluchtige Sabina, Lamoraal's weduwe, zal ik de sterkste proef geven van mijne achting jegens haar en hare telgen; indien ik den koning tot mijn ontwerp kan overhalen.... tot een ontwerp, hetgeen thans reeds mijnen boezem met de zoetste hoop vervult. (Hier wierp hij de oogen op Maria.) En gij, graaf van Egmont, zijt niet gemaakt, om u onder de misnoegden te bevinden; uwe voorzaten stonden altoos aan de zijde van den vorst, wanneer deze genoodzaakt was, het slagzwaard te omgorden! Uw fijn verstand en onbeneveld oordeel zeggen u genoeg, dat de wraak geen voedsel is voor eene grootmoedige ziel; kom tot mij, ik stel u oogenbliklijk aan het hoofd eens regiments, en nooit zult gij tegen uwe oude krijgsmakkers moeten vechten! Aan u zal ik de voornaamste vesting des lands toevertrouwen: uw woord en uw arm zullen mijne zekerste waarborgen zijn voor hare veiligheid! Uwe broeders zullen des te meer begunstigd worden, naar mate er meer te herstellen valt; naar mate de verzoening spoediger en oprechter is. Beslis u nu, mijn vriend, met kalmte en na rijp overleg; raadpleeg uwe deugdzame moeder, ik geef u twee maanden ter overweging; binnen dien tijd verwacht ik u in mijn hoofdkwartier, en laten het mij de krijgsverrichtingen toe, zoo zal ik uw besluit gaan vernemen jn 't midden uwer doorluchtige familie.
| |
| |
- Edelmoedige vorst - antwoordde Filip met bescheidenheid en ontroering - niet uwe grootsche aanbiedingen, noch het vooruitzicht, van gunstbewijzen bekoren mij; maar uwe rechtzinnigheid, uwe rondborstige oordeelen, uwe vreedzame stemming hebben mijn gemoed geschokt! Ik geloofde mij omharnast met mijnen haat en gij hebt de gevoelige snaar aangeraakt! Ik mistrouw mij zelven eventwel en zou 't mij nooit vergeven, indien ik te veel op mijne krachten steunde, en onder de begoocheling uwer woorden besliste; ik neem het voorstel uwer hoogheid aan; ik wil maar twee maanden, om te raadplegen met de mijnen. Na verloop van dien tijd, zal ik u mijn besluit gaan mededeelen onder Maastrichts muren, of waar zich uwe hoogheid ook bevinde! Eéne verzekering durf ik van nu af geven, die zoo oprechtlijk gedacht is, als ze onbedoken geuit wordt[;] ik zal mij nooit te beklagen hebben over de vermoeinissen der reis, noch over het onaangename voorval van Van Mansfelt; want ze gaven mij de overtuiging, zij verschaften mij het zoete genot, eensdeels, dat het hoofd en hart van Karel-den-Grooten op zijnen kleinzoon is overgegaan; ten andere, dat ik eenen man leerde kennen, die de wijsheid, de welsprekendheid en het krijgsgeluk beheerscht. God behoede uwe hoogheid!
Farnees bezat te veel menschenkennis, om niet ontwaard te hebben, dat hij een volslagen zegenpraal op dit ernstige en ontembare gemoed had behaald; hij hield zich verzekerd, dat de jonge graaf tot de kalmte en den huislijken kring wedergekeerd zijnde, beter zijne verledene en tegenwoordige gesteltenis zou vergelijken met diegene, welke hem in 't verschiet stond te wachten; en dan kon immers de uitslag niet eenen oogenblik twijfelachtig zijn. Met zijnen gewoonen arendsblik, doorzag de listige Farnees, hoevele voordeelen hij uit eene volledige verzoening met Egmont 's talrijk kroost en grooten aanhang zou kunnen trekken voor den koning! Dan met zijn vooruitzicht nog dieper in de toekomst dringende, scheen het hem mooglijk, dien verzoeningsband door eenen onlosbaren knoop nog vaster toe te halen, en zich op die wijze den geheelen Nêerlandschen adel gunstig te stemmen, welken Alba's snoode doenwijze zoo bitterlijk onstemd had, door denzelven te vernederen!
Onder den tijd dat Filip in eene hevige gemoedsaandoening het vertrek op en afwandelde, wendde zich Farnees met eene zichtbare ontroering tot Maria, in volgender voege: - Edele freule, indien ik het genoegen kon smaken, iets te mogen doen, wat u aangenaam ware, ik zou mij duizendmaal gelukkig achten, heden de bedevaart naar Scherpenheuvel ondernomen
| |
| |
te hebben. Den zesden Maart zal ik altoos als een mijner gelukkigste dagen in mijn geheugen houden; hij schonk mij niet alleen gemoeds- en zielerust, maar daarenboven nog het zoete genot, twee uitgelezen wezens te leeren kennen en waarderen. Nu begrijp ik eerst, dat men mij de waarheid voor oogen legde, wanneer men mij Egmont's huis afschilderde als eene verzameling van deugden. Mocht de goede God 't mij vergunnen, eenige mijner dagen in 't midden van zulk een gezin te slijten: de hoop alleen zou voldoende zijn, om mijnen moed te ondersteunen; om de gevaren en vermoeinissen des oorlogs met geduld te doorstaan! Verzeker, bid ik u, de doorluchtige Sabina van Beieren, dat de hertog van Parma niets vuriger wenscht, dan haar een sprekend bewijs zijner hooge vereering te schenken.
Maria, hoe langer zoo meer verrukt over 's hertogs gulhartige deelneming, waarvan zij geenszins het doel noch de geheime beweegredenen ried, was bereid om op de kniën te vallen en den hertog te bedanken; zij werd hierin eventwel door Alexander verhinderd. Tranen van dankbaarheid stroomden uit hare oogen; heur engelachtig gelaat gloeide, wanneer zij de volgende woorden met eene buitengewoone deftigheid en nog meer zedigheid uitsprak: - Doorluchtige vorst, mijne dankbaarheid evenaart uwe grootmoedigheid en wijsheid: beide zijn onbegrensd! Uwe dienaresse zal het zich tot eenen aangenamen plicht rekenen, aan hare moeder konde te doen, van 't gene uwe hoogheid heeft believen te doen en te zeggen; en na zooveel rampspoedige en droevige dagen, zal onze dierbare moeder ten minste een gelukkigen stond mogen smaken; en in een rampspoedig leven, als het hare, tellen de gelukkige stonden voor jaren!
- De wijsheid, zegde Farnees tot de freule, stroomt van uwe lippen; gij boezemt mij meer dan verwondering, meer dan verrukking in! Aan mij ware het, de kniën te buigen voor een hemelsch verschijnsel: ik wil eventwel aan de edele gravin geene verlegenheid baren. Opdat gij op reis naar behooren beschermd en geëerbiedigd wordet, ziedaar een vrijgeleide! God en Zijne H. Moeder beschermen u.... tot wederziens!
Bij deze woorden nam Farnees Maria's rechter hand, stak aan haren wijsvinger zijnen met fijne edelgesteenten bezetten zegelring; drukte eenen kus op de bevende hand der maagd, welke bewustloos van al hetgene er voorviel, onbekwaam was, het gebeurde te beletten!
Dan trad de hertog tot Filip; nam zijne hand, welke hij
| |
| |
vriendelijk drukte; wenschte hem eene gelukkige reis; uitte den wensch, hem welhaast weder te zien; en die twee mannen welke, nog maar een paar uren te voren, door eenen afgrond schenen gescheiden te zijn, hadden elkander zoo wel begrepen, dat zij als vrienden afscheid namen.
Farnees begaf zich rechtstreeks naar de kapel, bij Serbellon; stuurde nog een vurig gebed tot de H. Maagd; ging in de sakristij een handvol goud aan den herder der plaats geven, welks bestemming en gebruik hij deed kennen. Op zijn uitdruklijk verzoek, mocht hij, zonder plechtigheid, met zijnen krijgsmakker de heilige plaats verlaten, en weinige oogenblikken nadien, bevonden zij zich in den Rooden Leeuw. Terwijl Serbellon een lang gewenscht ontbijt nam, had Farnees eene geheime onderhandeling met zijnen getrouwsten en sluwsten schildknaap Bartholomeo. Wanneer deze ten einde was, stonden aanstonds de paarden in gereedheid. Alexander besteeg het zijne eerst, dan volgden na hem Serbellon en de schildknapen.
De oude generaal, aan wiens bedreven oog niets ontsnapte, bemerkte al aanstonds, dat de hertog de vensters van den Rooden Leeuw voorbijrijdende, met hand en hoofd eene heusche en gulhartige groetenis naar binnen zond; dat hij zijn paard met eene nooit geziene sierlijkheid en uit bevalzucht mende; dat Bartholomeo (die anderzins van den hertog zoo onafscheidbaar was, als de schaduwe van 't lichaam) zich niet onder den stoet bevond. Wanneer de oplettende grijsaard dit alles te samen bracht met de lange onderhandeling tusschen den hertog en de vreemdelingen; met Filips halve bekendtenis, die Serbellon aanstonds had aangevuld; met Alexanders nog jeugdige jaren en de buitengewoone lichaams- en geestesgaven der jonge gravin, dan begon hij te beseffen, dat tusschen die beide persoonen wel een gevoel kon zijn ontstaan van eenen anderen aart, dan verschgesmeede vriendschap en ridderlijke heuschheid.
Farnees, ofschoon opgeruimd, was te zeer met zijne gepeinzen bezig om de stilzwijgendheid te breken, en daar Serbellon aan zijn stelsel getrouw bleef, van ‘de ooren en oogen open, maar den mond gesloten te houden,’ werd er geen woord gewisseld! De paarden doorkloven het ruim, verslonden den afstand! Twee voorwerpen vervulden 's hertogs boezem: de persoonen welke hij zoo even had verlaten, en de roem der wapenen. Als vuurschietende lichtstralen doorsneden zij Diest en verdwenen in de woestenij, die zich ten noorden dier stad uitstrekt: Alexander vloog om nieuwe gevaren te trotseren en nieuwe lauweren te plukken.
| |
| |
Onder den tijd, dat de opgesomde verklaring plaats had, tusschen den hertog en de kinders van Lamoraal, en terwijl Farnees, Serbellon en hun gevolg den weg naar Diest insloegen nam een ruiter met een taamlijk duister uitzicht den tegenovergestelden weg naar Aarschot. Deze moest met eene geheimvolle zending belast zijn, want hij verborg zijn aangezicht, zoodra hij iemand ontmoette en dreef den draver voort met zweep en sporen. Wanneer hij ongeveer op eene mijl afstands van Scherpenheuvel verwijderd was en voorbij eene kroeg reed, waarbinnen hij een vreemd gedruisch hoorde van potten, fiesschen en glazen, verwarde gezangen, soms onderbroken door vloeken zweeren en godslasteren, dan mompelde hij bij zich zelven: ho, ho, daar nestelt mijn volk: zuipers, zwelgers, vloekers en zweerders, uitgezocht galgengebroed! Nu, zij mogen voor geld de zending op hen nemen.... Mijn heer en meester gaf mij den last in eene woedende gramschap; misschien zou hij op dezen oogenblik eenen vinger van zijne hand er om geven, mocht hij zijne bevelen intrekken. Hij is niet kwaadaardig en nooit zal ik 't vergeten, dat ik eens gevaar heb geloopen zelf doorzweept te worden, omdat ik al te nauwkeurig eene zending voltrok, waarmede hij mij nochtans uitdruklijk had belast in zijne gramschap!
Onder deze alleenspraak, was de ruiter van zijn paard gesprongen; had den toom aan een vijftienjarigen knaap toegeworpen, met de woorden: Breng het eenen oogenblik op stal, indien er plaats is! Dan was hij in de kroeg getreden; had eene kruik Diester bier besteld, en terwijl hij bezig was met een glas te ledigen, werd de doodsche stilte, welke zijn binnenkomen had veroorzaakt, onderbroken door een forschen kerel, die den waard ook eene kruik bier vroeg. Indien er boter bij den visch is, had de kastelein geantwoord! Waarop dezelfde kerel had hernomen: gij zult betaald worden, herhaal ik nogmaals, van den eersten buit, en morgen zal de zon niet opgaan voor ik iemands beurs in handen hebbe! Waarop de waard zegde: gij hebt mij al te veel aan den stijl geplakt, ik ook moet geld hebben, wil ik een tonneke inleggen: voor geld speelt de speelman en niet voor paaiende woorden! - De ruiter naderde den herbergier; smeet voor denzelven eene dukaat op den disch, met de woorden: geef aan dien man en zijne makkers drank voor dit stuk! Oogenbliklijk kwamen nog drie losbollen toegeschoten; de waard tapte en de vier struikroovers - want zij waren niets anders - verzwolgen de eene kruik na de andere! Zoodra zij verre genoeg gezet waren, riep hen de ruiter in een afgezonderd vertrek der kroeg, alwaar hij met de boeven eene geheimzinnige onderhandeling had. Deze
| |
| |
moest naar 's ruiters wensch zijn afgeloopen, want hij gaf aan den struischen roover eene handvol geldstukken, met bijvoeging: indien gij uw werk volbrengt, zal ik die som nog verdubbelen; maar eerbied voor de schoone kunne! Let op, gij hebt mij nooit gekend.... ofschoon ik op een taamlijken afstand zal blijven, om te zien, hoe gij uw spel afspeelt. En nu op reis! Vijf minuten later stoof de ruiter, gevolgd door de vier boeven, uit de kroeg; zij sloegen eenen zijweg in!
|
|