Drukfeilen en verbeteringen.
Bl. 5, r. 2. |
Staat Belgis lees Belgies. |
Bl. 5, r. 20. |
Staat verkwikbre kracht lees verkwikkingskrachtGa naar voetnoot(a). |
Bl. 8, r. 7. |
Staat En dat als, lees En dat, als. |
Bl. 21., r. 26. |
Staat gekuld lees gevuld. |
Bl. 32, ondersten regel, haal dat door. |
Bl. 47, r. 1. |
Staat den lees de. |
Bl. 50, r. 28. |
Staat groot lees grooten. |
Bl. 52, r. 4. |
Staat inbeelding lees verbeelding. |
Bl. 52, r. 12. |
Staat Varlier lees Vallier. |
Bl. 61, r. 18. |
Staat troon, lees toon, |
Bl. 70, r. 5. |
haal zich door. |
Bl. 73, r. 16. |
Staat haal niet door. |
Bl. 76, r. 24. |
Staat slagen lees slaan. |
Bl. 78, r. 35. |
Staat inh lees ihn. |
Bl. 81, r. 30. |
Staat die lees dieu. |
R. Westerop eindigt de voorrede van zijn rijmstuk, getiteld: Hoorns buitensingel, op de volgende wijze:
‘Ontfangh dan, zeer bescheide en goetgunstige Leezer, de eerstelingen van mijne zomer-uitspanningen; verschoon de fouten, die, tegen mijnen dank, in taal- spel- en rijmkunde door onwetendheid of door den druk zijn ingesloopen; zoek ze te verbeteren, en op mijn voetspoor met eene verhevender, zoetvloeijender en treffelijker dichtmaat te vereeuwigen.’
Ook wij rigten dezelfde bede, (die W. Geysbeek, in zijn Muzeum Apollineum, zonderling heet,) tot onze zeer bescheiden en goedgunstige Lezers. Het weinig goede, dat er in ons werkje voorkomt, zal welligt ontoereikend zijn, om vereeuwigd te worden; zij gelieven derhalve onze feilen te vereeuwigen, per omnia saecula saeculorum. Amen!
|
-
voetnoot(a)
-
Baar, en deszelfs crasis bre, achter het zakelijke deel van een werkwoord geplaatst, kunnen nooit dan in een' lijdenden zin genomen worden: achter een zelfstandig naamwoord geplaatst, vervormt dit baar hetzelve tot een bijvoeglijk naamwoord, als eerbaar; en moet dan in een' werkenden zin genomen worden; men kan eerbaar en eerlijk zoo min onverschillig gebruiken als bedriegbaar en bedriegelijk. Men verschoone het misbruik van dit bre, voor lijk, niet met het gezag van Helmers, ja, van den veel taalkundigeren Bilderdijk, die er zich ontelbre malen aan schuldig maken.
Zie Geysbeek's Woordenb. der Ned. D., D. IV, bl. 318, aant. 4; en D. V, bl 99, en weiland, in zijn voortreflijk Nederduitsch Woordenboek, onder het woord baar.
|