De wanorde en omwenteling op den Vlaemschen zangberg
(1830)–Prudens van Duyse– AuteursrechtvrijPrudens van Duyse, De wanorde en omwenteling op den Vlaemschen zangberg. P.F. de Goesin-Verhaeghe, Gent 1830
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
exemplaar Universiteitsbibliotheek Gent, signatuur: BL 1974 (20), scans van google
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van De wanorde en omwenteling op den Vlaemschen zangberg van Prudens van Duyse uit 1830.
redactionele ingrepen
De eindnoten zijn in deze digitale editie direct bij de bijbehorende nootverwijzingen geplaatst. De volgende pagina’s zijn hierdoor komen te vervallen: 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 76, 77, 78, 79, 80, 81, 82, 83, 84, 85, 86, 87, 88, 89, 90, 91.
p. 28: in het origineel wordt tweemaal verwezen naar noot (c). In de eerste verwijzing wordt noot (a) bedoeld. De juiste verwijzing is tussen vierkante haken toegevoegd
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina (II) is niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina I]
DE
WANORDE EN OMWENTELING
OP DEN
VLAAMSCHEN ZANGBERG,
IN VIER ZANGEN,
MET EEUWIGDURENDE AANTEEKENINGEN, ENZ.
door
P. Van Duyse.
GEND,
P.F. de Goesin-Verhaeghe, op de Hoegpoorte.
1830.
[pagina 2]
INHOUD.
I. | De Schrijver, die zich met geene staatkunde ophoudt, wil, schoon hij geen Dichter is, de Dichtkunst wreken; iets dat hem niet kan belet worden. |
II. | Herbloeit de Schilderkunst in Vlaanderen, de Dichtkunst kan er ook herleven. Vlaamsche Dichters der verledene eeuwen. |
III. | Aanspraak tot de Belgen, om meer ongekunsteld te zingen, en zich boven dwazen lof en dwaze schimpingen te stellen. |
IV. | Men doet den Schrijver het gewaagde zijner onderneming zien; hij gaat nogtans voort met de Rijmelaars aan te tasten, de Rijmelaressen daargelaten. |
V. | Rimax wordt gevraagd wat hem tot schrijven aanzette. Toestand der Dichtkunst in Vlaanderen, met tegenstelling der aanwakkeringen, die zij in Frankrijk ontvangt. |
VI. | Welke gedichten hier meest bevallen. |
VII. | De beoefenaars der vaderlandsche Dichtkunst in het Zuiden aan die van het Noorden tegengesteld. Tot eenen Dichter, tevens snijder. |
[pagina 14]
INHOUD.
I. | Over de Gelegenheidsgedichten. - Geboortezangen, Tuiltjes en Lijkdichten. |
II. | Huwelijkszangen. Staaltjes van deze. |
III. | Godsdienstelijke gelegenheidsdichten. Nut der gelegenheidsdichten. Andere lettervakken. |
IV. | Tegenstelling van Puristus en Rimax. |
V. | Heldenverzen; hunne gebrekkelijkheid. Voorbeelden uit het bekroond werk: Nero's gruwelen, door H. de Muynck. |
VI. | Tooneelpoezij. |
VII. | Heldendichten. Over het belauwerd heldendicht: Liederick de Buck, door P. Priem. |
VIII. | Bacchant, of de opgezwollen duistere Schrijver. Iets uit het prijsvers: De ijslijkheden eens burgerkrijgs, door D. de Simpel. |
IX. | Afgesletene en afgeluisterde dichtwijze in Lierzangen en Elegien. |
X. | Hoogmoed van sommige Schrijvers, en verachting van verdienstelijke mannen. Zinbindingen. Over 't vergeten Burlesque, en de onbekende Albumverzen. Bombast. |
XI. | Minnezangen. |
[pagina 26]
INHOUD.
I. | Opsporing, wat er menigen Vlaming tot rijmen aanzette. |
II. | Prijskampen: derzelver beschrijving. |
III. | Mythomanus, of het misbruik der Godenleer. |
IV. | Lof van verdienstelijke Kunstgenootschappen. |
V. | Onbillijkheid van sommige oordeelvellingen. |
VI. | Over de ten prijskamp vereischte tegenwoordigheid der mededingers. - Hoogmoed van sommige bekroonden, die hollandsche Puikdichters verachten. |
VII. | Hoe moeijelijk het thans is, om zich, als Dichter, voordeelig te doen onderscheiden. |
[pagina 36]
INHOUD.
I. | De hoop op Kunstbevordering is niet uitgedoofd, Belgische Muzenalmanak. Vlaamsche Dichters. |
II. | Zedelijke strekking hunner schriften. |
III. | Voorspelling. |
IV. | Behoefte aan eene goede critiek. |
V. | Aanspraak tot een' jeugdigen Dichter. |
VI. | Aanprijzing van Bilderdijk. |
VII. | Over Helmers; over Vondel. |
VIII. | Vlaandren's Aristarchen. |
IX. | Dichtkundige leerregelen. |
X. | Slot van het werk. |