De wanorde en omwenteling op den Vlaemschen zangberg
(1830)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij
[pagina III]
| |
Voorberigt en Opdragt.No quiero Yrme con la corriente del uso, ni supplicarte casi con las lagrimas en los ojos, como otros hazen, Letor mio, que perdones ò dissimules las faltas que en este mi hijo vieres. Un auteur à genoux dans un humble préface, Au lecteur, qu'il ennuie, a beau demander grâce, Il ne gagnera rien sur ce juge irrité, Qui lui fait son procès de pleine autorité. Boileau, S. ix. Geliefde Lezers! wilt dít stukje tweemaal lezen,
Vóór gij de Zangen raakt, die ik (als't past,) bij dezen,
Heel needrig, schuchter, met gebogen kruin en knie,
U, Regters van mijn dood - of levenvonnis, biê.
Een Voorberigtloos werk zou wezen
Als 't hof, van 't dáár meest noodig hoofd,
Van knappen maître de cérémonie beroofd.
Wilt aan dit stukje dus uwe aandacht tweemaal geven!
Dan wordt uw', aan mijn bede inschikkelijk, geduld
Zelfs boven Job's geduld verheven,
Wen gij 't aan Dichters melden zult,
Die ook hunne, anders zwakke, ondichterlijke, werken,
(Ten spijt der mode,) als ik, o meesterlijke vond!
Met Opdragt, Voorberigt et caetera versterken.
Eens traden 't schaap, 't konijn, de hond
Een groenend veld in, dat hun oog verlokkend streelde;
Waarop de lust om dáár te toeven straks ontstond.
Maar denkt eens, of hun plan niet hemelsbreed verscheelde?
| |
[pagina IV]
| |
Het speelziek huisdier wilde er dartlen in het rond;
't Onschuldig schaapje ging er 't beste voedzel zoeken;
En 't wroetende konijn zoude enkel schâ begaan.
Den zin van 't Fabeltje, schoon Ge al de diepe hoeken
Den breinkas niet doorspoort, kunt Gij zeer ligt verstaan.
O trof, gelukkiger dan duizend groote boeken,
Mijn boekjen onder U slechts lieve schaapjes aan;
O Gij, die 't kocht, wie 't dus met regt wordt opgedragen.
Vaart wel! 'k ben nu, God dank! van Voorberigt ontslagen,
En Opdragt. Iö! 'k sloeg twee vliegen in één lap.
Vaart wel! De hemel voere uw heil ten hoogsten trap!
Mijn heil is steeds u te behagenGa naar voetnoot(a).
Dan zal een Rhetorijk (dit denkbeeld streelt zoo wat,)
Mij na mijn dood misschien in dicht en ondicht roemen.
Poëtisch: o, tot glans der fiere Denderstad,
Ontvangt mijn roemrijk graf, met traan op traan bespat,
Een' cijns van lauwerloof en eeuwigfrissche bloemen
Welligt van Febus eigen hand.
'k Heb, lieve Schaapjes! de eer met eerbied mij te noemen,
En uw geboren slaafGa naar voetnoot(b), en van zuid-Nederland
De onwaardigste - ‘Poëet?’ - Neen! verzenfabrijkant.
|
|