In 's leerlings handen stelt de snijder schaar en laken;
Geen Vondel, die zijn lier bij testament kan maken.
Men reed den Zangberg nooit met snorrekoetsen op;
En menig, die zich droomde aan zijnen steilen top,
Valt - - zinkt aan zijnen voet in slijmige moerassen
Zoo diep, dat men er niets, dan de ooren, uit ziet wassen.
Neen, de eer wordt, als voorheen, zoo ligt niet meer vergaârd.
Er drijft geen nacht meer op de diepverzonkene aard',
Als toen een Goth, wien zijn blazoen van trots deed zwellen,
Ofschoon men nog, het zij het veel of weinig weet,
Een slag van ambtenaars steeds hooggeleerden heet;
Gelijk den edelman, wien 't noodlot heeft beschoren
Tot een geboorteplaats een kelder, hooggeboren.
Maar ook de tijd is heen, wanneer men tot uw straf,
Wel u, dat nooit de kunst een regtbank op deed rigten,
Waardoor men galgen en Auto-da-fés zag stichten.
'k Hoop, dat een ijvrig man, in wedstrijd met den Gal,
En buiten hem, die 't werk, zoo nuttig, heeft geschreven,
Is niemand langer aan geregte straf ontheven.
Dan martelt de onrust u, voor galg en rad bevreesd,
En waarom zou zich ook de smaak niet eenmaal wreken,
En 't Dichtkunstschennend rot den trotschen kop verbreken?
Wordt zelfs het trouwste dier boosaardig, men zal 't slaan,
Of doet het straks, ten minste, een forschen muilband aan.
|
-
eind(1)
- Men heeft mij verteld, dat een zeker heer, als hij in een ander, dan in zijn gewoonlijk, estaminet, den avond moet doorbrengen, den ganschen nacht in heete koortse ligt: hij zoude mede zijn bruiloftfeest ontvlugt hebben, zoo men wil, om naar zijn gewoonlijk estaminet te snellen. Se non e vero, e bene trovato.
-
eind(2)
- Dit vers komt in de beschrijving eener boerekermisGa naar voetnoot(b) door Bilderdijk in het stukje: De Waarheid en Ezopus voor.
Ge boeren keken als verstomd
Op al dien vreemden tooi,
En blinde Krelis zei: “.......!
-
voetnoot(b)
- Dit lagchend onderwerp heeft onze Dichterlijke Teniers verscheiden maal tot eene uitgewerkte behandeling uitgelokt. - Zie het werkje: Oud hollandsche Parnas of Kermisdichttafreelen van L. Rotgans, J. Bartelink, F. Greenwood en J. Van Hoven. Amst., 1823, bij Van Kesteren.
-
eind(3)
-
Borstsieraad, is he geliefkoosd woord, dat in de prijskaart onzer Rhetorijken het woord Medaille vervangt.
-
eind(4)
- Vele derzelve bepalen op welk papier het mededingend Dichtwerk moet gesteld worden. Zoo schreef het Artikel 3 der prijskaart door de Maatschappij van Rhetorica te Meenen, tegen den 21 October 1827, uitgezonden voor: dat elk gedicht op een vel papier van 65 centimeters hoogte, en 40 breedte moest geschreven zijn. - Wie, door eene dichterlijke verstooidheid, zijn papier te kort of te breed neemt, kan, al ware hij een Willems, op het borstsieraad geen aanspraak maken.
-
eind(5)
- Zie de 2e aanteekening van den Ien Zang. Op het gebruik van het woord mode, dat wij even als compliment, gebruikt hebben, teekenen wij met BilderdijkGa naar voetnoot [(a)] aan:
-- Si quae externa referuntur nomina lingua,
Hoc operis, non vatis erit. Non omnia verti
Possunt, et propriâ melius sub voce notantur.
O die arme nederduitsche taal! waarin men slechts gebrekkig de heerlijke woorden mode, compliment, toilette, estaminet, enz. kan uitdrukken. Wat kan men tot hare verdediging bijbrengen, buiten de nietsafdoende rede, dat men vergeefs in de taal der Nederlanders zoekt, wat met hun karakter niet strookt? En echter zijn er Dichters dwaas genoeg, om zulks aan die taal tot geene klad aan te wrijven: Loots, b.v. zingtGa naar voetnoot(b):
Ach! dat men in geen taal kost spellen
Het tuig, dat donders aan doet snellen,
Noch rang der dienaars van den dood!
Ach! dat men nog geen woord kon reppen,
Van 't geen de weelde al wist te scheppen!
Ware elke taal hier arm en bloot!
-
eind(6)
- Zie over Cammaert de 11e aanteekening van den 11den zang.
-
eind(7)
- De Vlamingen heeten het nederduitsch, dat zij niet verstaan hoog hollandsch, het zij dan het werk van een' Bilderdijk of van een' Zwanenburg. Het volgende verbaal bewijst, dat zulke domhoofden hier sinds lang bestaan hebben: Spieghel, die even, als zijn vriend Roemer Visscher, de Roomsche Godsdienst wan blijven aanklevenGa naar voetnoot(c), verzocht op zijn hoofdwerk: Hertspieghel, die voor de eerste maal in 1614 verscheen, de gebruikelijke goedkeuring der Roomsche Kerk, en zond het handschrift naar Leuven; doch hetzelve kwam zonder de verlangde goedkeuring terug; met de verklaring, dat men het werk niet verstaan kon. Doch dit zullen de Leuvensche Godsgeleerden in dien tijd wel niet alleen geweest zijnGa naar voetnoot(d).
-
voetnoot(c)
- W. Geysbeek, Woordenb. der N.D., D. V, bl. 319.
-
voetnoot(d)
- Ib. 520. en Vlaming, Leeven van Spieghel vóór diens werken.
-
eind(8)
-
Cherilus, niet tegenstaande zijne harde en smakelooze verzen, werd van Alexander geacht, bemind en beloond. - Sylla handelde niet min mildadig, maar tevens wijzer, met een' Dichter, die hem een stuk (in latere eeuwen rijmelarij genoemd) had aangeboden. Hij beloonde hem, onder het nadrukkelijk beding, dat hij nimmermeer eenige verzen zoude maken. Eene ijsselijke, doch geregtige, straf voor een' PoëtasterGa naar voetnoot(a)!
-
voetnoot(a)
- Rollin, Hist. ancienne, Art. de la poésie; en Cic., pro Archia, No 25: ‘jussit ei proemium tribui sub conditione, ne quid postea scriberet.’ -- Hor. Sat. Lib. II, 1. v. 232.
-
eind(9)
- Het Rhetorijk de Fonteynisten oefent zich te Gend in de herberg: de Parnassusberg, met op de schouwburgplanken en den catheder te treden.
-
eind(10)
- De uitzet is een soort van bier, dat tot Gend gebrouwd wordt. Men heeft geheele boekdeelen over de goede uitwerkzels van dien drank geschrevenGa naar voetnoot(b). Wat kracht het voor de ziekten der Gendsche Geleerden heeft, weet ik niet: trouwens wij bezitten nog niet, gelijk Holland, eene Medico-Poëtische verhandeling over de ziekten onzer Geleerden.
-
voetnoot(b)
- wauters, Dissertation sur la manière de faire l'uytzet et sa salubrité. Gand, 1798.
-
eind(11)
- Over den voor- en nadeeligen invloed onzer Rhetorijken op de Letterkunde, ware er een' zwaarlijvigen foliant te schrijven. - Zij, die ons, niet tegenstaande deze plegtige wierooktoezwaaijing, ten laste zouden leggen, van de diensten dier MaatschappijenGa naar voetnoot(c), en hunner letterkundige steekspelen te miskennen, verzoeken wij vriendelijk, de diatribe au sujet des prix acadèmiques van den hekeldichter Gilbert te lezen; die eene zamenspraak tusschen dezen Schrijver en een' verwaanden jongen Dichter, voorstaander der fransche Akademie, behelstGa naar voetnoot(d). Men leest er onder andere: ‘Il est inutile de vous citer tous les ouvrages couronnés, qui sont des monstres académiques sans forme et sans nom..... Je parle, Monsieur, avec franchise, vous pouvez dénoncer un jeune audacieux à la vengeance de l'Académie. Je la respecte infinement; mais plus je l'honore, plus je dois croire, qu'on me pardonnera mon zèle pour la poésie. Je suis même persuadé que plusieurs de ses membres gémissent, comme moi, sur le mauvais goût des ouvrages qui sont soumis à leur décision..... si toutefois ils s'en offensent..... j'en suis consolé d'avance.....’
‘C'en est trop! quelle rage avez-vous de diffamer nos couronnes?..... Ainsi pour le bien de la poésie vous proscrivez nos jeux littéraires? -’
‘Non, Monsieur; les enconragemens pour les gens de lettres ne sont déjà que trop rares. Je souhaite au contraire, que vos lauriers croissent avec quelques branches d'or de plus.’ Zeg het voort!
-
voetnoot(c)
- Bellamij noemde dezelve rijmcollegien. Wat lastertaal! W. Geysbeek, Woordenb. der N.D. onder het woord: Bellamij.
-
eind(12)
- In 1819 schreef het Rhetorijk van Deijnze ten prijsstof een lijkdicht uit op den dikwijls bekroonden Dichter Burchgrave van WackenGa naar voetnoot(a). Dezelfde eer viel den Brugschen Dichter J.E.R. Bogaert in het volgende jaar te beurtGa naar voetnoot(b).
Op den 16 Augustus 1829 schreef het Rhetorijk van Kortrijk een' Lierzang op haar vijftigjarig lid, den ook dikwijls bekroonden Dichter Hofman, uitGa naar voetnoot(c).
-
voetnoot(a)
- Een der belangrijkste zijner Dichtstukken is het gene getiteld: de Belgen. Het Rhetorijk van Aelst zond in 1810 hetzelve, benevens twee andere prijsverzen op dit onderwerp, in het licht. Robyn, van Gend, die zijn ingestuurd werk terug gevorderd had, gaf hetzelve afzonderlijk uit. Er straalt meer dichterlijke stoutheid in zijn dicht, dan in de andere, door: doch het verheft zich niet meer dan deze boven het middelmatige. R.I.P.
-
voetnoot(b)
- willems, beroepen Verhandeling over de Ned Taal- en Letterk. II. 76.
-
voetnoot(c)
- De belangrijkheid der stof bewoog mij-zelven den eerbiedwaardigen Grijsaard te bezingen. Groot was mijne verwondering toen de Geheimschrijver dier Maatschappij mij, namens dezelve, den 30 September j.l. schreef, dat zij ‘mij het verdiende loon der kunst willende aanbieden, mij een gouden eerteeken, als een kenmerk der algemeene goedkeuring voor mijn ingezonden werk toegekend hadde.’ Hij verlangde te weten, waar ik dit trofée wilde bestemd hebben: ik voldeed dit aanzoek: en groot was andermaal mijne verwondering: men zond mij -- een zilveren medailletjen over. Eene rhetorijkale verstrooidheid! eene herscheppinge, de luit eens Nazo's waard! (Zie hier voren bl. 30, 14e vers.)
-
eind(13)
- Zie over dit verschil der levendigheid bij onze letterfeesten en dergene bij de hollandsche Maatschappijen den Brusselschen Argus, D. II, bl. 23.
-
eind(14)
- Het XXe puntdicht van Lebrun, den mededinger van J.B. Rousseau in het vak van lierzangen en puntdichten, luidt aldus:
On vient de me voler. -- Que je plains ton malheur! --
Tous mes vers manuscrits. -- Que je plains le voleur.
-
eind(15)
- Ten tijde der feesten, die Augustus aan het volk gaf, en die door het onstuimige weder schenen belette zullen worden, hechte men een distichum aan zijn paleis, waarvan de zin was: ‘Het heeft gansch den nacht geregend; 's morgens keeren de spelen weder. Jupiter en Augustus heerschen beurtelings.’ De Keizer wilde den behendigen vleijer kennen. Bathil maakte zich de stilzwijgendheid van Virgilius ten nutte, en werd beloond: de Dichter, om den letterdief te beschamen, stelde terzelfde plaats het beschuldigend vers:
De verzjes maakte ik-zelf; een ander werd beloond.
Hij voegde er het viermaal herbaalde begin van het volgende vers bij:
Bathil werd uitgenoodigd, om den zin te voltrekken, en kon er niet in slagen. Toen deed de Mantuaner zich kennen, en voltrok de verzen aldus:
Aan andren niet aan u dient, vogels, das uw woning.
Aan andren niet aan u dient, schapen, dus uw kleed.
Aan andren niet aan u dient, bijen, dus uw honing.
Aan andren niet aan u dient, ossen, dus uw zweet.
Bathil werd Rome ten spot.
-
eind(16)
- Blijkens een' brief gesteld in den Journal de Gand van 4 Augustus 1827, bekroonde het Rhetorijk van Rousselaer, den Voorzitter van het Rhetorijk van Meenen, M.H. de Muijnck, over het dichtwerk: Nero's gruwelen.
De schrijver van dien brief haalt zestien verzen aan, waarin die gelauwerde Poëet uitmunt,
En geeft van kunde in 't na te schrijven de eêlste blijk!Ga naar voetnoot(a) want men kan dezelve bijna letterlijk in het dichstuk: De verlichting, door H.H. Klijn vinden, op de 16e en 18e bl. van den Ien zangGa naar voetnoot(b).
Men kan niet alle dichtwerken kennen, en echter een bevoegd Kunstregter zijn: maar als men een prulwerk, waarin wel
Purpureus late qui splendeat unus et alter
maar waarin men tevens de gestolen brokken niet eens met het overige pseudo-pindarisch gezwets heeft kunnen zamennaaijen,
- ut nec pes, nec caput uni
Dan zeker kan men op den naam van Kunstregter geene aanspraak maken.
En dit was hier het geval met het prijsvers, dat voor zinspreuk door arbeid en ijverGa naar voetnoot(e) had; en dat het eindloos verre voor hetgene: uit kunstmin moest ondergevenGa naar voetnoot(f).
Hier mede stappen wij van Vlaanderen's letterkundigen Cartouche afGa naar voetnoot(a).
-
voetnoot(b)
- In de werken der Bataafsche Maatschapij van Taal- en Dichtkunde.
-
voetnoot(e)
- Lees: door een andermans arbied en door ijver tot stelen.
-
voetnoot(f)
- Zie de Verzameling der voornaamste Dichtwerken op de Vreedheid van Nero, ten prijskamp voorgesteld door de Maatschappij van Reden- Dicht- en Tooneelkunst, binnen Rousselaere, op 8 Junij 1837. Rousselaere.
De Gruwelen van Nero! wat onderwerp! en dit schrijft eene Maatschappij van Redenkunst in de IXe eeuw uit! het pruldicht, bl. 21 voorkomende, had zij nooit moeten uitgeven, al bewijst hetzelve, dat de poëtaster Suetonius gelezen heeft. Dan wij gaan hetzelve liefst stilzwijgend voorbij: wij zouden te veel om onze Landgenooten te blozen hebben! -- waarom alles in die Letterkundige kampen zoo naauw, zoo slaafsch bepaald; het papier, de maat en het getal der verzen, enz.? waarom geen historiekundige Romance, geen volkslied, geen boekje voor het onderwijs ter behandeling voorgesteld? waarom geene vertaling in fransche verzen uit onze verdienstelijkste Dichters gevraagd, om aldus onze Poëzij zelfs door middel der mededingster, die haar thans verdringt, bekend te maken? waarom geene poging tot opbeuring der Vaderlandsche Tooneelpoëzij gedaan? waarom.... dan genoeg! Ik zou zoo ligt niet ophouden van vragen, en zoo ligt geene antwoord bekomen. Vox clamans in deserto.
-
voetnoot(a)
- Het komt mij voor, dat de volgende aanmerking op Nero voor eene toepassing vatbaar is:
‘Il fit le voyage de la Grèce pour entrer en lice aux jeux olympiques; quelques efforts qu'il fit, il n'obtint le prix que par faveur.’ [Feller, Dict. hist., T. VI, p. 518. Ed. de Paris, 1818.]
Nero nam het besluit, om elk tot den dood te... vervelen. De medoogenlooze Keizer schreef al den meesteren der openbare scholen voor, om zijne verzen aan de leerlingen te dicteren; gelijk de oude Scholiast op Pers. Sat. I. 29 aanteekent, daar de Hekeldichter zegt:
At pulchrum est digito monstrari et dicier: hic est!
Ten' cirratorum centum dictata fuisse
Pro nihilo pendas?
Maer 't is zoo moy, zig met den vinger te zien wyzen,
Dat ieder zeit: hy is 't, en dat men zig hoort pryzen;
Voorts dat men in de school de jongens, voor hun taek
Uw vaerzen leeren doet; is dat geen groote zaek?
Vertaling van E. Elmeguidi.
-
eind(17)
- Het Rhetorijk van Deinze schreef, tegen 15 Julij 1827, tot prijsvraag uit: Het heil en onheil der tooneeluitoefening, in een heldendicht, van..... 80 tot 120 verzen.
Dit gevergde heldendicht moest gelukkiglijk van geen' langen adem zijn, zoo men ziet! en kan tot een' tegenhanger dienen van het heldendicht: de klassiade door Barbaz, dat wij hier in zijn geheel willen..... mededeelen.
I. Zang.
Ik zing den grooten Klaas, ten hoogsten stand verheven.
II.
Help, Zanggodinnendom! ai, wil mij lauwren geven!
III.
Mijn held wordt jongeling, zijn baard schiet stoppels uit.
IV.
Hij leert, als tweede Eöol hard blazen op de fluit.
V.
Hij durft met trotschen moed op steile ladders klimmen.
VI.
Hij hoort in 's afgronds nacht trompetgeschal van schimmen.
VII.
Hij kiest een dierbre gâ, en gaat er meê te bed.
VIII.
Hij worstelt met fortuin, en stelt haar fier de wet.
IX.
Gelijk een pijl den boog, laat hij den rampspoed achter.
X.
Dan stijgt hij hemelwaart, want Klaas wordt torenwachter.
-
eind(18)
- In vele dichtstrijden is het een vereischte, om den prijs te kunnen behalen, dat de Dichter bij de prijsuitdeeling tegenwoordig is, Zoo niet valt de prijs aan dengenen, die hem opvolgtGa naar voetnoot(a).
Zoo bekwam, in den voormelden prijskamp tot Deijnze in 1827 de heer D'Huygelaere, belauwerde Poëet van Audenaerde, de door hem, volgens het program, uit hoofde mijner afwezigheid, verdiende medaille, die ik, volgens de Regters, verdiendeGa naar voetnoot(b).
-
voetnoot(a)
- Well is waar dat zulks strekt, om meer luister aan het feest der prijsuitreiking, en aan de quadrillen van het gemeenlijk daarop volgend bal, bij te zetten; maar met dit alles belet het den Schrijver mede te dingen, die, wegens verre plaatsafgelegenheid of bezigheden, ten prijskamp en bal niet kan verschijnen, en in het verkeerde denkbeeld is, dat, wie het beste dichtstuk inlevert, de medaille verdient.
-
voetnoot(b)
- Mijn bekroond, en tevens onbekroond, Dichtstuk: De Broedermin, Lierzang, treft men aan bl. 31 van de Verzameling der Dichtstukken van den opgegeren Dichtkunststrijd. Thielt, 1827.
-
eind(19)
- In de stuks geplaatst vóór het heldendicht: Liederyk de Buck, door P.A. Priem, van Brugge, vindt men eene Aanspraek tot de vergadering van de vlaemsche Tael-belusters in het gildhof der Getrauwige Herten binnen Ieper, op den 12 slagmaend 1809, dag der uytreyking van den gouden eer-loon.
Zie hier een staaltje uit die aanspraak: ‘Syn de Vlamingen het uytschot der volkeren? En wy naementlyk, Westerlingen, syn wy soo ver gebragt, dat wy als... slép-draegers achter den rug staen, niet alleen van inwonders van groote en verlichte ryken, maer selfs onse gebuermannen de Hollanders.... Met verdriet kan men maer óverslaegen de hier en daer gesaeyde overblyfsels van geestvolle voordbrengsels van vernuft; vaste blyken van kloeke verstanden, welke onsen hoek met luyster en roem zouden vervold hebben, waeren hunne werken door onse vaddigheyd en schraep-siekte niet in het duyster gebléven. - Hollanders schreeven, lieten hunne werken drukken, en sy wierden gekocht. Vlamingen hebben geschréven, séker synde niet verkocht te worden, wagteden sich te laeten drukken, en dus versmoorden hunne schriften in de Lethé.’
Dus spreekt de Geleerde, die den Dichtkamp ontworpen had, en wier gevoelens de kunstregter Priem klaarblijkelijk, uit hoofde der uitgave dier aanspraak, aankleeft.
Wie het lust leze aldaar bl. xxi over de hollandsche Poëten.
-
eind(20)
- Die dit verschil weet uit een te zetten, al heeft hij nooit den casus emphaticusGa naar voetnoot(c) hooren noemen, is in Vlaanderen een knappe jongen, en mag op een bureel gaan schrijven.
-
voetnoot(c)
- Zie Bilderdijk's nieuwe verscheidenheden, II deel, bl. 61, en Willems, over de hollandsche en vlaemsche schryfwyzen van het nederduitscht. (Antw., 1824.) bl. 99.
‘Wy hebben “zegt de laatste” een casus emphaticus, volgens hetwelk wy wel degelijk bevoegd zijn om te zeggen:
God, den Heer, is machtig en groot!
Immers, waerom zouden wy (in voorstellen, waerin het nominatief geene werking overbrengt op iets anders) die kracht- en nadrukgevende n niet mogen laten hooren, als dit onzer dictie bevorderlijk ware.’
-
eind21
- Het geestelijk vraagstuk, dat in sommige prijskampen voorgesteld wordt, bestaat in een bijbelraadzel, in heldenverzen te beantwoorden. - De kamervraag is iets in dien smaak, en zij hangt gewoonlijk aan het vaandel der Maatschappij ten dage van het kunstfeest.
Ook in Holland hielden zich eertijds de redelooze Rederijkers zich met dergelijke abracadabra bezigGa naar voetnoot(a).
-
voetnoot(a)
- Zie W. Geysbeek, gepr. Woordenboek, bij de woorden: Tollé en Willemsen. De laatste deed zulke verbazende vorderingen in boerewaarheden te berijmen, dat hij, in plaats van het brood in het zweet zijns aanschijns te winnen, in eenen gemakkelijken leuningstoel oefeningen houden, -- en geestelijke zangen berijmen kon, waarmede men in de eeuw der berijmde bijbelbiographien en vijgachliglaffe mistiekerij zoo veel op had: dit lot viel Willemsen te beurt -- en Nomsz, stierf, even als Gilbert cum suis, in een gasthuis. Habent sua fata Poëtoe!
-
eind(22)
- Het geestelijk vraagstuk, dat in sommige prijskampen voorgesteld wordt, bestaat in een bijbelraadzel, in heldenverzen te beantwoorden. - De kamervraag is iets in dien smaak, en zij hangt gewoonlijk aan het vaandel der Maatschappij ten dage van het kunstfeest.
Ook in Holland hielden zich eertijds de redelooze Rederijkers zich met dergelijke abracadabra bezigGa naar voetnoot(a).
-
voetnoot(a)
- Zie W. Geysbeek, gepr. Woordenboek, bij de woorden: Tollé en Willemsen. De laatste deed zulke verbazende vorderingen in boerewaarheden te berijmen, dat hij, in plaats van het brood in het zweet zijns aanschijns te winnen, in eenen gemakkelijken leuningstoel oefeningen houden, -- en geestelijke zangen berijmen kon, waarmede men in de eeuw der berijmde bijbelbiographien en vijgachliglaffe mistiekerij zoo veel op had: dit lot viel Willemsen te beurt -- en Nomsz, stierf, even als Gilbert cum suis, in een gasthuis. Habent sua fata Poëtoe!
-
eind(23)
- In weet-Vlaanderen hebben de meeste Rhetorijken een Dichtkunstmeester, die met meer dan ééne zaak belast is; als: een vers aan het hoofd der prijskaarten te stellen, enz.
Wij willen de nieuwsgierigheid van den Lezer voldoen, met hem twee stukjes van dien harden kost op te disschen. Hij oordeele uit dezelve , of wij met regt ons tegen het misbruik der Mythologie verzetten: het Rhetorijk van Rousselaere voegde de volgende rijmpjes bij de prijskaart van haren diefkunststrijd voor 8 Julij 1827:
Kom: reden-helden-stoet! Apolos gunstelingen!
Laet ons het lauwergroen om uwe schedlen vringen:
Stap onze reenzael in: beklem den Helicon.
Dat d'eerkrans op uw borst blinke als een' middagzon:
Kom: laet geen agterdogt uw konstmin onderdrukken.
Het Rhetorijk van Meenen, dat in plaats van de zinspreuk: Erudimini gui judicatis, degene van beminders van harte draagtGa naar voetnoot(c), wakkerde, bij haren kunststrijd van 21 October 1827, waarin men, in plaats van de Kunstbeschaving, de Volksbeschaving uitschreef, de mededingers door het volgende klinkdicht op:
Ofschoon dat Phebus thans, met zijne ontvlamde raadren,
Zich, door den dierenriem, naar 't oord des steenboks snelt,
En wij den wintervorst met loome schreên zien naadren,
Er groent nog letterloof op Neêrlands vruchthaar veld.
Beminners van de kunst! geachte redevaadren!
Komt, plukt die glorieblaan, met luister vol geweld!
Een golvend dichtvuur stroom door boezem, ziel en aadren,
Wijl gij de vingren op de snaar der citer steld.
Ja, Meenen steld voor u het redestrijdperk open.
Wat prikkel kan u meer tot de kunstoefning nopen?
De Leijnimf wacht u af met snakkend ongeduld.
De blonde Themis met het floers voor 't oog geslagen,
Laat hier geen onregt den gewijden krans wegdragen.
Ce sonnet sans défaut vaut seul un long poëme!
Esculaap, Apollo's zoon! wek even, als eenen Hippolytus, den doorgeleerden Chrysostomus Mathanasius, dit model van alle Commentatores cum notis perpetuis, en derhalve het mijne, uit het graf, opdat hij het talloos tal schoonheden van dit godlijk chef-d'oeuvre d'un inconnu ontlede. Leve de Mythologie!
-
voetnoot(b)
- Hier past de eertijds in wijsbegeerte overbekende stelling: excusatio non petita, est accusatio manifesta. Eene ongevergde verontschuldiging, is eene regtstreeksche beschuldiging.
-
voetnoot(c)
- Zie een' stekeligen brief over den onderhavigen prijskamp, gedagteekend uit Gend, 25 October 1827 in de Gasette van Gend.
Ga naar voetnoot(b)
-
eind(24)
- Elk weet in Vlaanderen wat een eerelid is!
-
eind(25)
- ‘Dat er in de gelijkheid van voorletters bij onderscheidene woorden eenige welluidendheid is, zou niet moeilijk vallen te bewijzen; en wy hebben er de blijken van in ons nederduitsch, waarin zich oneindig veel algemeen aangenomen spreekwijzen, of door het slotrijm, of door dezen voorletterklank (als ik het zoo noemen mag) kenteekenen. Dus zegt men, b.v. lief en leed.... land en zand.... Nog tegenwoordig levert ons deze herhaling van dezelfde voorletter somtijds eene zoetvloeiendheid op, die met veel nadruk gepaard gaat; ook hebben de Grieksche Redenaars dit met oordeel opgemerkt.’
Dit merkt de Nestor onzer Letterkunde, onder andere, aanGa naar voetnoot(b); tot een voorbeeld van de uitwerking dezer waarneming verzendt hij ons naar de verzen:
Dat diepgetroffen hart...........
Daar 't van uw dierbre mond zijn heil, en heul, en heeling,
Tollens maakt schier op elke bladz. gebruik van dit kunstgreepje. Men zorge echter, dat een werk kunstig, doch niet gekunsteld zij. Simplex sigillum veri, was de gouden spreuk van een' groot man.
Wij verzenden den Lezer naar een Leerdicht van Pieter van den Bosch: De ware Dichtkunst altijd eenvoudig, waarin men, bij menigen anderen wenk, het volgende aantreft:
Men hoort op 't schouwtooneel een lier- of heldentoon;
Men voert zijn helden in met onbezonnen razen;
Vertoont een herderin door weitschen opschik schoon;
Een gaapt verschriklijk wijd, om op een fluit te blazen.
Het heuzelend vernuft speelt zelfs met blood geluid;
't Zoekt woorden die in 't oor gelijke klanken baren;
Het steent voor steenen; 't weent voor weenen; en besluit
-
voetnoot(b)
- Zie dit uiteengezet in Bilderdijk's voorrede zijner Mengelpoëzij, Ie deel, bl. V.
-
voetnoot(a)
- In de Werken van de Maatsc. der Ned. Letterk. te Leijden. D. III, bl. 245.
-
eind(26)
-
Huygens, Vondel, Poot, Cats, Vos, Antonides, De Kruyff, Heinsius en anderen hebben wel eens vreemde koppelwoorden geschept.
Men zie over deze Schrijvers, betrekkelijk die woorden, Witsen GeysbeekGa naar voetnoot(b), die uit een H.S. van S. Targier het volgende aanhaalt:
Nu dreunen onze tempelkooren
Van mintriomffeestorgelspelgeluid.
Boven de les van PelsGa naar voetnoot(c) houde men de waarschouwing van Voltaire (Conseils à un Journaliste) over het woordensmeden in het oog: ‘N'employez jamais un mot nouveau, à moins qu'il n'ait ces trois qualités, d'être nécessaire, intelligible et sonore.’
Voltaire poogde vruchteloos het woord impasse ter vervanging van cul-de-sac in te voeren.
Onze eenige Bilderdijk weet met deze kunstgreep in zijne zin- en zaakrijke gedichten te tooveren.
-
voetnoot(b)
- Geprez. Woordenboek, D. III, bl. 483, en D. VI, bl. 410. Zie mede mijn Lofdicht op de Nederlandsche Taal. Brussel, Sacré, 1829, bl. 27.
-
eind(27)
- Het kniegedicht (poéme improvisé) was bij de wedstrijden onzer Rhetorijken in onbruik geraakt. De koninklijke Maatschappij van Brugge heeft, bij haren Dichtstrijd van 16den Junij 1828, getragt hetzelve in zijne vorige regten te herstellen.
Multa remascentur quoe jam cecidêre, cadentque
Quoe nunc sunt in honore. Hor., De Arte, v. 70.
-
eind(28)
- Deze namen zijn den hoofden der Rhetorijken bijgebleven, om dat onze Prinsen, ten tijde van den bloei dier Genootschappen, er deel van maakten.
Ook hadden de Rhetorijkers de oude gewoonte hunne aanspraak aan den Prins hunner kamer te rigten; derhalve vindt men dit Prins of Prince zeer overvloedig in hunne rijmen. Even als de Provenzalen, en, na hen, de Italianen het Canzon of aanspraak aan hun lied gebruikten; gelijk dit in Petrarcha, en andere oude Italiaansche Dichters, gestadig voorkomtGa naar voetnoot(a).
Het aloude Rhetorijk der Catharinisten van Aelst, dat volgens de jaartelletters zijner zinspreuk: aMor VInCIt, in 1107 beweerd ingesteld te zijnGa naar voetnoot(b), bewaart een boek, voorzien van de onderteekeningen der bekroonde hoofden, die deel van het zelve gemaakt hebben.
Philips de Schoone loofde zelfs bij de Brusselsche Rederijkkamer het bouk een eereprijs uit, bestaande in een' gouden ring met een' kostbaren diamant: Jan van den Dale behaalde denzelvenGa naar voetnoot(c).
-
voetnoot(a)
- Vlaming in zijne uitlegging op het 54e vers des I zangs van Spieghel's hoofdwerk, dat Bilderdijk onlangs, even als de Geuzen door Van Haren, heeft omgewerkt. wij verlangen, dat Hoogvliet's Abraham ook eens omgewerkt worde.
-
voetnoot(b)
- Smet, Histoire de la Belgique, I. 246.
Er bestaat in de geboortestad van den Dichter wellekens sinds eeuwen een haat tusschen de Catharinisten en Barbaristen. De staatkundige oorzaak van dien twist leert men kennen uit het zeldzaam werkje: Opgang en voortgang der ketteryen in het Nederland. Leuven, by Van der Aa. (in-12.)
-
voetnoot(c)
- Zie Geysbeek, ber. Woordenb., art. Van den Dale en de dáár aangehaalde plaatzen.
Men vindt eene breedvoerige geschiedenis van die Kamer door wittigh geplaatst voor de Mengelwerken der Wijngaerdisten. Brussel, 1824.
-
eind(29)
- In de elfde eeuw was de onwetendheid in Vlaanderen ten top gestegen; het volk was van al hogenaamd onderwijs verstoken; de grootsten zelfs rekenden het zich eene eer niet te kunnen lezen, noch schrijven; dermate dat zij in publieke akten deden stellen: ‘de gemelde heer heeft verklaard niet te kunnen schrijven, ingezien zijne hoedanigheid van edelman’Ga naar voetnoot(d). Van daar de zegelringen, ter vervanging der handteekens. - Thans is die mode van op zijne domheid trots te zijn bijna geheel over: en, voor zijn geld, kan de rijke man geest en vernuft tot het schrijven huren, met een' kundigen geheimschrijver in dienst te nemen.
De Vader onzer oude Dichtkunde Jacob van MaerlantGa naar voetnoot(e), geboren in Vlaanderen in 1255, was een wonder van geleerdheid voor dien tijd; daar hij tot de leken behoorde; die destijds tot de klerkenGa naar voetnoot(f) of geestelijken, wegens onkunde, gelijk de beesten tot de menschen stondenGa naar voetnoot(a); hij was echter zeer nederig: zijne volgende bede, rigt ik mede, om dat ik ook een Vlaming ben, tot mijne Hollandsche Lezers:
Ende om dat ik Vlaminc ben
Met goeder herte biddic hen,
Die dit Dietsche sullen lesen,
Dat si miins genadich wesen;
Ende lesen sire in somich woort,
Dat in het land es ongehoort,
Men moet om de rime souken
Misselike tonghe in bouken.
De Monniken hadden het geheim gevonden, om de karakters van min nuttige boeken uit te wisschen, als het pergament hun ontbrakGa naar voetnoot(b): dat zij dit echter niet steeds met kennis van zaken deden, blijkt uit de heerlijke werken: Caji, institutiones, en Ciceronis, de republicâ, die men, omlangs ontdekt heeft, door de uitwissching van de karakters, die de eerste vervangen hadden; welke eerste men door een geheim weder te voorschijn had doen komen.
-
voetnoot(d)
- Smet, Hist. de la Belg, I. 152. -- Dat men hier altijd veel van het blazoen hield, blijkt uit de afleiding, die men aan dit woord wil geven. ( Ib. 156.)
-
voetnoot(e)
- Zie over hem den Belgischen Muzen-Almanak voor 1829, bl. xv.
-
voetnoot(f)
- Zie over het woord klerk (waarvan clergé afstamt) Geysbeek, ber. Woordenb., V. 334.
-
voetnoot(a)
- De Vries, Gesch. der Ned. Dichtk., D. I, bl. 3.
-
eind(30)
-
Boileau in zijn beroepen Discours sur la satyre, zegt: ‘En certains pays on condamnait les méchans poëtes à effacer leurs écrits avec la langue’; en hij voegt er in eene aanmerking bij: ‘dans le temple, qui est aujourd'hui l'abbaye d'Ainay à Lyon.’
‘Ce temple’, zegt zijn uitlegger De St. Marc, ‘ avait été bâti par les soixante nations des Gaules, en l'honneur d'Auguste. L'empereur Caligula y institua des jeux et y fonda des prix pour les disputes d'Eloquence et de Poésie, qui s'y faisaient en langue grecque et latine; mais il établit aussi des peines contre ceux qui ne réussiraient pas en ces sortes de disputes. Les vaincus étaient obligés de donner des prix aux vainqueurs, et de composer des discours à leur louange. Mais ceux dont les discours avoient été trouvés les plus mauvais, étoient contraints de les effacer avec la langue, ou avec une éponge, pour éviter d'étre battus de verges, ou d'être plongés dans le Rhône’Ga naar voetnoot(c).
Een even zonderling gebruik bestond er in de stad Thebe. De Schilder die het slechtste schilderstuk inleverde, moest eene boet betalenGa naar voetnoot(a).
-
voetnoot(c)
- Suetonius, vita Cal., 20. Zie mede: l'Hist. abrégée ou l'éloge hist. de Lyon, part. I. ch. 12.
Op die straffen zinspeelt Juv. Sat. I. 43:
Palleat, ut nudis pressit qui calcibus anguem,
Aut Lugdunensem Rhetor dicturus ad aram.
Hij ziet zoo bleek, als had hij op een slang getreden
Of als de Redenaars, die te Lyon een reden
Gereed staan voor 't altaar te voeren om het best.
Vertaling van E. Elmeguidi.
montesquieu, [Esprit des Lois, tom. I. p. 177.] gewaagt van de wet der Tienmannen, die de doodstraf tegen de Dichters [lasterdichters] uitspraak.
-
voetnoot(a)
- Anecdotes des Beaux-Arts. -- Peinture. -- Paris, 1776. Vol. I, p. 18.
-
eind(31)
- D * * Ex-Législateur, (en tevens ex-poète) heeft geheel het werk: le Code Civil, in alexandrijnen gesteld. Ook zijn de twee eerste boeken in fransche mengelverzen overgebragt.
De geheele berijming van dit werk is aan de Keizerin opgedragen. De Schrijver zegt tot haar:
Louise, Reine illustre, auguste Impératrice,
Des fruits d'un tel travail deviens la protectrice!
Au Code ton Époux, le grand Napoléon,
A la fois imprima son génie et son nom.
A côté de son nom que tout immortalise
Souffre qu'on donne place à celui de Louise.
A cet heureux signal le beau Sexe empressé,
Du temple de la Loi trop long-temps repoussé,
Va pour le visiter sous sa forme nouvelle
Se présenter en foule et disputer de zèle.
Ses droits y sont écrits, ses devoirs rappelés.
Tour-à-tour à ses yeux ils seront dévoiles.
Het eerste artikel vangt aldus aan:
La Loi reçoit partout son exécution
Dès que l'on en connait la promulgation.
Christopher Hain heeft mede in versmaat gebragt : Idea juris universi, met de bijvoeging: Synopsis institutionum imperialium metrica. Grotius bewerkte een deel der Instituten in hexameters.
-
eind(32)
-
Ils ne dormiront plus... qu'en lisant leurs écrits.
Dit vers sluit het hekeldicht van Gilbert: le dix-huitième siècle.
|