Vrolijkheid
(1852)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij
[pagina 104]
| |
De God der Goede Liên.aant.Er is een God: ik kniel in blij vertrouwen
Voor zijnen stoel; 'k ben arm en wel te vreên.
Als ik het spel der wereld blijf aanschouwen,
Vind ik het kwaad, en minne 't goed alleen.
Maar liefde en lust verwekt mijn vast gelooven:
't Veropenbaart mij hem, dien wij niet zien.
't Glas in de hand, bevele ik mij daar boven
Den God der goede liên.
Bij mijner koets zat de Armoede, en geen reisjen
Ontruste zij mijn slaap, door niets belet.
Mij wiegt de hoop, en, dank een aardig meisjen,
Droom ik van 't dons van degelijker bed.
Een anders hand bewierook' vorstenhoven;
Ik, die aan 't goud mijn offer niet wil biên,
't Glas in de hand, bevele ik mij daar boven
Den God der goede liên.
| |
[pagina 105]
| |
Een machtig held, dien allen bleek begroetten,
Smeet, als ten spel, de fierste troonen om.
Nog ziet men 't stof dier zegerijke voeten
Op 's voorhoofds band van al dit vorstendom.
Gij allen kroopt, vergood thans door uw hoven.
Ik (om geen held, geen meesters zweep te ontzien,)
't Glas in de hand, bevele ik mij daar boven
Den God der goede liên.
Wat vreeslijk woord viel plettrend op mijn harte?
De dood verschijnt, en de eeuwigheid begint.
De Rechter wacht, en de afgrond eeuwger smarte
Verzwelgt den mensch, die hem niet heeft bemind.
O schriktrompet, doe vrij de graven kloven,
De Heere leeft, die mij genâ zal biên.
't Glas in de hand, bevel[e] ik mij daar boven
Den God der goede liên.
Ik hoop eens 't licht na 't duister te zien gloren.
Wie alles schiep, leent alles kracht en klem.
O vriendschap lief, gevoel uit hem geboren,
O minnevlam, die voortschept onder hem,
O zoete wijn, laat niets mijn vreugde rooven!
Dat ver van mij de zwarte droomen vlièn!
't Glas in de hand, bevele ik mij daar boven
Den God der goede liên.
|
|