| |
| |
| |
Inhoud.
|
Blz. |
Zendbrief van den Schrijver. |
1. |
EERSTE BOEK. |
Vrolijkheid |
3 |
De Torenbrand van Mechelen |
5 |
De Latijnsche text van meyerus is een meesterstukjen. Willems bracht het in Alexandrijnen over in zijne Mengelingen van Vaderlandschen inhoud; de Reiffenberg in Fransch proza in de Archives Philologiques (1, 276). |
|
Sint Antonius. |
13 |
Vive la belgique. |
14 |
Mij door willems zaliger, die 't bijwoonde, verteld. |
|
De Trommel |
15 |
Mijn kunstvriend immerzeel schreef mede iets over de trommel van zijn jongste zoontjen CHRISTIAAN (Voor Opgeruimden van Geest, Rott. 1813, blz. 115). |
|
Beleefde Jan (Naar 't Fransch.) |
17 |
Aan Sextius. |
18 |
Het ware zoo wat eene letterkundige belediging jegens onzen lieven lezeren (ouden en nieuwen stijl) den text dier Ode aan te duiden. |
|
De Schaapherder. |
19 |
Men vergelijke uit lief hebberij 't stukjen met de Herfst in rietberg's Lentelooveren (Zwolle, 1810, bl. 83). |
|
Aan den Prins der Duisternis |
20 |
‘Ge ontdekten aan faust de tooverdruk.’ Jan Fust (Foust), de bekende zilversmid van Mentz, uit het midden der XVe eeuw, en de Duitscher jan faust, of doctor faustus, omtrent het begin der XVIe eeuw geboren, zijn wel eens verward geweest. |
|
| |
| |
|
Blz |
Laurens Coster |
24 |
Vrij gevolgd naar den Duitschen liede van mijnen vriend, den Keulschen kunsthandelaar eisen, met omschepping van guttenberg in coster. ‘Het doet er weinig toe (schreef mij de geleerde Auteur), wie of er hier optrede: de uitvinder is en blijft toch een Germaan.’
De zangwijze des lieds is: Wen Noë aus der Arche kam. |
|
Aristoteles Verliefd. |
26 |
Geput uit het fabliau le Lay d'Aristote, dat men bij barbazan kan lezen. Jordaans maakte er eene groote schilderij van, die ik destijds aan haren bezitter den dichtere immerzeel, ophelderde. Ook hervind men 't voorgesteld in de gesnedene balksieraden eener zale van 't Kortrijksche stadhuis. |
|
Probatum est |
31 |
Mijn Vader zaliger |
32 |
De brave en geleerde man weigerde werkelijk, onder napoleon's bestuur, den titel van Ridder voor een spotprijsjen aan te koopen, dien men hem (belooningshalven, als oud Meijer van Appels bij Dendermonde) aanbood. Demosthenes zelf was min knap, toen hij laïs zeide: Zoo duur koop ik 't berouw niet. 't Leuvensche Hoogeschool-blazoen van Doctor van duyse prijkte op de wijsgeerige spreuke: Respice finem. |
|
Dronken Pieter |
33 |
Einhard en Emma |
34 |
‘Einhard's vrouw was emma, eene edele jonkvrouw (nobilissima puella,) door lupus genoemd in eenen brief aan einhard [bij lateren schrijveren eginhard geheeten]; zij stierf omtrent het jaar 830, en het huwelijk bleef waarschijnlijk ongezegend: want uit den ganschen brief aan wassin, dien hij zijnen beminden zone noemt, ziet men genoegzaam dat dit in den geestelijken zin moet verstaan worden. De Sage over einhard's huwelijk met emma, werd eerst verspreid door de Kronijk der Abdij te Lorsch (Chronicon Laurishamense), die honderd vijftig jaren naderhand opgesteld is.’ Leven en Wandel van Keizer Karel-den-Grooten, beschreven door einhard en vertaald door ph. blommaart, Antw. 1849, blz. 7. |
|
Bemoediging |
38 |
Na den beroemden lyrieker sarbiëvius, bij ons, Nederlanders, zoo fraai door sebald rau bezongen. Ook hooft vertaalde 't stuk, doch bilderdijk, blijkens dezes aantee- |
|
| |
| |
|
Blz. |
keningen op dien Dichter (blz. 216), wist niet uit welke bron de Drost hier geput hadde. Non omnia postamus omnes. |
|
Gezond Verstand en Geest |
39 |
Rimax Leven |
40 |
Goede parodiën zijn zeldzaam in onzer tale. Wat verder bieden wij nog een stukjen van denzelven aart aan. |
|
De Speculatie-eeuw. |
43 |
Aan de Stilzwijgendheid |
44 |
‘Die u niet onderhouden kan, kan niet gerust of veilig spreken.’ Nemo tuto loquitur, nisi qui libenter tacet, leest men in th. à kempis. |
|
De Jonge en de Oude |
46 |
Lieflijke Avond |
47 |
Elk het Zijne |
49 |
De Aap |
50 |
Een weerklank op 't volgende, waar de oorsprong ons van onbekend is: |
|
Lang aangezigt, platneus, grijns, loer oog, leeuwtjesmaker,
Bogtspringer, klauteraar, fruitsnoeper, notekraker,
Steertsleper, andersins geheel menschvormige Aap,
Doortrapt en schrander heer, doch tevens valsche knaap,
Die met ondankbaarheid beloont, en uw mevrouwen
Voor eten beten geeft, nooit kan men u vertrouwen,
Al ging men jaren lang met u vriendschaplijk om.
Uw hand, uw voet, uw gang, uw lijf en ziel zijn krom.
Welk een vernedering voor mijn geslachtgenooten,
Schier in éen vorm met u, o Sim, te zijn gegoten.
Onze Tijd |
51 |
‘'t Jaar veertig is een wonderjaar.’ Het jaar 1740 werd bij den Franschen, dien alweteren, lang vooraf als een ijsselijk verwoestingjaar voorspeld. In 1740, als vroeger in 't jaar 1000, zoude, thans ten minste voor de vijfentwintigste keer, ons wereldbolleken vergaan. Edoch 't bleef voortdraaien, en (even als 't woord aan die prophecy herinnerend) bestaan. |
|
Rubens en zijne Berispers |
52 |
Daar de volgende note, streng gesproken, niet noodiger is dan de andere ten beteren verstande dezer gedichtjens, belet niets dat zij er wat geleerd uit zie: Dit verhaal nopens rubens zoude historiek zijn, mag men geloof slaan aan de levensbeschrijving des Hoofdschilders, verschenen te Antwerpen (bij |
|
| |
| |
|
Blz. |
de coct, 1840, blz. 78). Uit Prof. visscher, Historisch Tijdschrift (Utrecht 1841, blz. 6) leert men dat de eerste uitgever diens boeks de Amsterdamsche boekverkooper j. smit was (1774). Deze gaf niet veel meer dan eene vertaling des Franschen werks van michel, drie jaren vroeger te Brussel verschenen. smit noemde michel niet, en de laatste uitgever [van grimbergen, van Antwerpen] noemde smit niet. Dit heet de wet der wedervergelding.
Nog een geleerd woordeken: in de Berlijnsche Schatkamer der Wijsheid [door jan nieuwenhuysen], een Amsterdamsch werk van 't einde der laatster eeuwe, onderzoekt men of een os en een ezel in 't zoo gezegde stalleken van Bethlehem zich bevonden (D. II, blz. 332.). |
|
Zoek niet buiten u |
56 |
Wie was de Knapste?. |
57 |
De uitvinding des vertelsels wordt den abte blanchet, die in proza schreef, toegewezen (gudin, Hist. ou recherches sur l'origine des Contes, Paris 1803, blz. 318.). |
|
Het Narrenschip |
59 |
Even als de Deugdspiegels, waren eens de Narrenschepen aan de orde van den dag. Dit is nu ook alles veranderd. |
|
De Gelukkige Man |
60 |
De Polygaam |
61 |
Zelf |
62 |
Wij hebben maar een jong leven |
63 |
Vlaamsche spreekwijze. |
|
St. Dominicus |
64 |
‘Dat zal gebeuren, als moest de duivel 't keersken houden,’ eene algemeen bekende, der Legende ontleende, spreuke. | |
't Zware Recept |
66 |
Genoeg is meer |
67 |
Eene spreuk, mijns meenens, van maria tesselschade, dezelve die op den bekere des geleerden oud-drukkers a.d. schinkel's sneed: A demain les affaires. |
|
't Waarom |
68 |
De Ezel |
69 |
Zijne langoorige uitstekendheid wierd bezongen en nagezongen (zie immerzeel's dichtwerk Voor Opgeruimden, bl. 42, waar zijn lof na Blumaumer voorkomt.
‘'k Mocht van een gulden Ezel lezen, Maar dat hij werd |
|
| |
| |
|
Blz. |
aanbeden nooit.’ De ouden beweerden echter, dat de Joden niet alleen de ezels, maar de wolken, en zelfs de zwijnen, aanbaden. Tacitus, juvenalis en anderen werkten dien heidenschen laster in der hand (Zie Chrevraeana ou Penseés de Mr. Chevreaux Amst. 1700, blz. 46-53.). |
|
De Os |
74 |
‘Ja, ik bemin sint lucas gildewapen.’ 't Draagt een ossenkop en bestaat uit drie zilveren blazoenen op azuren schilde: eene licht verstaanbare zinspeling op de driedubbel ‘edel conste’ Pictura. 't Staat onder andere op der titelplate van Schiller-boecks van k. van mander, Haarlem 1604. |
|
De Onveranderlijken |
76 |
Ware ik |
77 |
De Veelnamige |
78 |
De oude Speelman |
79 |
Een pereltjen uit beringer's mesthoope. |
|
Calembourg |
81 |
Kies een schoeisel naar uw voet |
82 |
Rollin en de Appelverkoopster |
84 |
De Troost |
88 |
Buiten |
89 |
't Boek vol Varianten |
92 |
De nieuwe Schoolmeester |
93 |
Phaedrus geeft iets in dien geest: doch bij hem wordt de schoenlapper geneesheer: dat bij ons (gelukkig!) zonder diploom niet kan gebeuren. |
|
Rijmrecept |
95 |
De welsprekende professor |
98 |
Na Sarbiëvius, die evens als zijne lyrieke confraters Rousseau en Le Brun, geene onaardige puntdichtjens wist te scherpen. |
|
't Kleed van Arlequijn |
99 |
Zondag |
101 |
De Origineel |
102 |
De noodwendige Voorzorg |
103 |
‘Van 't Scharebeeksch Kapittel.’ Scharebeeck is thans een voorgeburchte van Brussel, vroeger om zijne ezels bekend. |
|
| |
| |
|
Blz. |
De God der Góede Liên |
104 |
Wat Dichter ik hier (doch goeddeels met omwending des zins) nabootse, zal wel den Belgen niet moeten aangeduid worden, citacy! |
|
De zalige Penitentie |
106 |
De arme Jaak |
107 |
In Doctor van Dale's vreemdsoortig Tijd-verdrijf vindt men een liedeken, dat ons 't moederdenkbeeld van 't deze heeft gegeven. |
|
't Marionettenspel |
108 |
De Twist |
109 |
Uit jan de Brune's Jok en Ernst. |
|
De erbermelicke Wee-Clachte van Simon Stevin. |
110 |
Dit stuk is ten bekwamen tijde, en wel in 1846, eerst verschenen. |
|
Het Avondpijpjen |
115 |
Den welerv. heere Kesteloot. |
116 |
In het toneel van Anosandro, door kampo Weijerman, blz. 19, leest men de volgende, onzen boeke wel passende, regelen: |
|
‘Men moet onzen korten levenstijd met geen vergezochte droefheden doormengen:
Want de droefheid is juist gelijk de doctoren, die hun beste vrienden omhals brengen.
Men plant niet alleen moeskruiden in de hoven, maar ook bloemen tot vermaak.
Een ernstige bezigheyt is prijslijk, maar de vreugde is meer een noodwendige zaak.’
La plus perdue de nos journeés est celle ou l'on n'a pas ri, zegt champfort.
Mijn vaderlijke vriend, de Nederlander kesteloot, is dezer dagen in gezegenden ouderdom zachtekens ontslapen. Ik hing erkentelijk eene levensschets van den blijgeestigen Nieupoortenare op in de Annales de la Société royale des B.A. et des Lettres à Gand. Gent, de busschere, 1852. |
|
De Hemelreis. |
117 |
Nog een oud vertelselken, reeds door mij behandeld in 't Klaverblad (Romancen, Legenden, Sagen). Brussel 1848, blz. 142, en vroeger door Clavareau (Poésies, Gent 1821, blz. 84.). |
|
| |
| |
|
Blz. |
Die kende het Fransch |
120 |
De overmatige Zorg |
121 |
De Ezel Genealogist |
122 |
TWEEDE BOEK. |
Vrolijkheid der Arme Sukkels (Na bérenger.) |
127 |
Aan eenen Vitter |
130 |
De Mensch (Na boileau.) |
131 |
Aan Licijn |
142 |
Het veldwinnend gebruik des hier aangewenden Du (doc) schijnt mij in vertalingen van classieke stukken als 't deze, onmisbaar, elders dikwijls verkieselijk boven den gij: in 't breede daarover bij nader gelegentheid! Wat rolle die in zijne taalrechten herstelde Du reeds gespeeld heeft, bij 't derde Nederlandsch Lettercongres ga men na in dezes Handelingen (Brussel 1832.). |
|
Festina Lente |
143 |
De Engelsche Gallomaan (Na thomas morus Latijn.). |
144 |
Ter Snede |
146 |
De Waarheid uit den Put gehaald |
147 |
Antwoord van Willem I |
148 |
Aan den grave Bd. uit 's Hage geantwoord. De man rust nu. |
|
De Chronographist |
149 |
Men vergelijke het stukjen met der Chronographist (1762), voorkomende in Ossians und Sineds Lieder [door denis], Weenen, 1792, VI, 152.
De Rhetoricale Chronographomanie schijnt in Vlaanderen tot de ongeneeslijke Chronicke ziekten te behooren. |
|
Hoe Bezorgd |
151 |
Die wet werd in 1849 (heb ik 't wel) gedurende drie weken beparlementeerd. |
|
Psaphon. |
152 |
Te Laat |
155 |
De Ondergang der Wereld |
156 |
De Vrijschutter (Vlaamsche Sage.) |
157 |
Eerlijk man zijn is 't alles |
161 |
Minst moeiens is best |
162 |
Vlaamsche Volksspreuk. |
|
| |
| |
|
Blz. |
De Jager |
164 |
Berijmd na 't lezen van ‘Mooi Leentjen reed schaatsen’ door van der Veen, opgenomen in den Almanak van Hollandsche (?) Blijgeestigen (Schoonhoven 1847, blz. 72.). |
|
De Vreugd des Wijzen |
167 |
't Hedendaagsch Opera. |
168 |
Het Satanskind |
168 |
De Houthakker |
169 |
Na 't Hoogduitsch zeer vrij gevolgd in Nevelingverzen, eigenlijk ons nationaal metrum, bij ons verdrongen door 't onberaden overnemen der fransche mate, die de sylben telt, niet weegt: breedvoerig te bewijzen in mijner Verhandeling over de Nederlandsche Prosodia, door 't Instituut bekroond en eerlang door 't Nederlandsch Staatsbestuur onder de perse te brengen. |
|
Simson |
171 |
Attrape, Champagne |
176 |
Aan Posthumus (navolging) |
177 |
Het Geluk |
179 |
Het lieve Fransch |
181 |
De Nachtegalen |
182 |
Aan den Nijd |
184 |
Ongegrond |
185 |
Papa, Mama |
186 |
De Muntproeve |
187 |
Op de vertooningen des Troeps van Keller |
191 |
Drie zittingen van groepen in academische standen (waaronder les Guetteurs), vertoond door vijf vrouwen en zes mannen, onder het bestuur van keller, professor van Gymnastiek te Berlijn, grepen plaats te Gent, in Julij 1845, in de zaal van Rhetorica; het intreêgeld was 4 en 5 franken. Dagbladeren, waaronder le Messager de Gand, gaven artikeltjens in den zin van het bekende Honni soit qui mal y pense. Binnen Amsterdam was reeds eene hulde aan professor Kr. verschenen, met een plaatjen, de voornaamste posen dier Adamieten voorstellende. |
|
De Artist |
195 |
De Literatuur Facile |
196 |
|
|