Deze, gij weet het, Amice, denkt, dat het letterkundige Nederland, zoo als vóor het jaar dertig, nog altijd ongeprotocoliseerd is: hij zag dus gaarne ééne spelling voor ééne en zelfde Nederduitsche tale. Niets belet, deze stukjes met aa in plaatse van ae te doen verschijnen, in afwachting dat mijn wensch zich voltrekke: al is diens vervulling niet volstrekt noodwendig ten bloeien der Nederlandscher letteren. Hier ook gelde de spreuke: Eenheid in het noodige, vrijheid in het twijfelachtige.
En nu, de titel van 't werkje, zegt gij? Wel, doop het eenvoudig vrolijkheid. Gij weet het, de lach koomt niet min den geeste dan den harte, niet min der gedachte dan den gevoele te stade: hij beantwoordt eenen denkbeelde, even als eener aandoeninge. Alles is hier ook wellicht niet koddig-luimig; maar dit kan misschien eer aanwinste dan verlies zijn; want (gelijk uw landgenoot van engelen ergens zegt) wijze lieden lachen zelden lang, of hun verstand moet medelachen.
Het ga u, en, het mij altijd dierbare, Holland wel! Lacht met uwe vrienden, en herinner u met hen de woorden van bilderdijk, ditmaal voltaire's naklank: ‘Het dulce desipere is eigen aan elk, ja, in oogenblikken van afgewerktheid eene behoefte.’ Wie weet dus waarvoor de vrolijkheid goed is? De ouden (en die wisten wat er op liep) noemden immers den mensch een lachend dier, en den lach de saus der moeielijkheden van 's menschen leven. Vaarwel. Uit Gent, den 23 September 1851.
PRUDENS VAN DUYSE.